ECLI:NL:RBROT:2023:12307

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
C/10/647257 / FA RK 22-7814
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk ouderlijk gezag en wijziging kinderalimentatie in een echtscheidingsprocedure

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 22 november 2023, wordt de beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarigen [kind 2] en [kind 3] aan de vrouw toegewezen. De man heeft zich niet verzet tegen het verzoek van de vrouw om het gezag te wijzigen, wat de rechtbank als niet weersproken en op de wet gegrond heeft beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat deze wijziging in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om wijziging van de alimentatiebijdrage, die in het echtscheidingsconvenant was vastgesteld. De vrouw vraagt om de bijdrage te verhogen naar € 150,- per maand per kind, met ingang van 28 oktober 2022. De man heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie. De rechtbank benadrukt dat het aan de alimentatieplichtige is om zijn financiële draagkracht aan te tonen, wat de man niet heeft gedaan. Hierdoor wordt het verzoek van de vrouw toegewezen.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten door elke partij zelf gedragen worden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een termijn van drie maanden gesteld voor het instellen van hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/647257 / FA RK 22-7814
Beschikking van 22 november 2023 over het ouderlijk gezag en de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat mr. S. Kranendonk te 's-Gravendeel,
t e g e n
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat mr. E. El-Sharkawi te 's-Gravenhage.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 3 november 2022;
  • het verweerschrift;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw, gedateerd 27 oktober 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 november 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 3].
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man een schriftelijk stuk willen overleggen. De vrouw heeft daartegen gemotiveerd bezwaar gemaakt. Het overleggen van het stuk is de man niet toegestaan omdat dit te laat in de procedure is gebeurd.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man uitstel verzocht teneinde alsnog financiële stukken te kunnen overleggen. De vrouw heeft daartegen gemotiveerd bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft het verzoek om uitstel ter zitting afgewezen omdat de man voldoende tijd heeft gehad zijn financiële omstandigheden met stukken te onderbouwen.
1.5.
De twee minderjarigen zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. De minderjarigen hebben hier geen gebruik van gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 25 september 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 26 augustus 2019 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de jong- meerderjarige:
[kind 1], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1]
die de vrouw schriftelijk gemachtigd heeft in deze procedure namens hem op te treden.
2.3.
Partijen zijn tevens de ouders van de minderjarigen:
[kind 2], geboren op [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats 2] en
[kind 3], geboren op [geboortedatum 3] 2010 te [geboorteplaats 3].
2.4.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld dat is opgenomen in de beschikking van 26 augustus 2019 en dat – voor zover thans van belang – inhoudt:
“…….
De kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige:
Moeder draagt de kosten van de kinderen wanneer zij bij haar verblijven. Vader draagt de kosten van de kinderen wanneer zij bij hem verblijven.
Ter ondersteuning van moeder — die thans geen inkomen geniet — zal vader aan moeder ten behoeve van de kosten van de kinderen een bedrag van € 50,00 per kind, per maand voldoen. Dit bedrag is tussen partijen overeengekomen. Aan dit bedrag ligt geen berekening van de behoefte van de kinderen of de draagkracht van ouders ten grondslag. Ouders achten deze bijdrage redelijk.
De bijdrage zal verschuldigd zijn bij vooruitbetaling op elke eerste dag van de maand …….
De bijdrage is onderhevig aan de wettelijke indexeringen ex. artikel 1:402a BW, met ingang van 1 januari 2020.
…….”
2.5.
De in voormeld ouderschapsplan overeengekomen kinderbijdrage voor [kind 1] geldt sinds 15 maart 2023 als een bijdrage in diens kosten van levensonderhoud en studie.
2.6.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.7.
De vrouw en de man hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarigen alleen aan haar toekomt.
3.1.2.
De man verweert zich niet tegen dit verzoek.
3.1.3.
De rechtbank zal het verzoek als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat wijziging van het gezag in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
3.2.
Onderhoudsbijdrage
3.2.1.
De vrouw verzoekt wijziging van voormeld echtscheidingsconvenant in die zin, dat de in dat echtscheidingsconvenant overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 28 oktober 2022 wordt bepaald op een bedrag van € 150,- per maand per kind.
3.2.2.
De man voert verweer en vraagt afwijzing van het verzoek van de vrouw.
3.2.3.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe omdat dit op de wet is gegrond en door de man onvoldoende gemotiveerd is weersproken. Daartoe is overwogen dat de man als verweer voert – kort samengevat – dat hij niet meer kan betalen dan de huidige bijdrage en dat hij niet in staat is om zijn financiële omstandigheden met verificatoire bescheiden te onderbouwen omdat zijn boekhouder die stukken nog niet heeft afgerond.
3.2.4.
Ten aanzien van dit verweer van de man overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de geldende procesregels betreffende alimentatiegeschillen vloeit onder meer voort dat de alimentatieplichtige zijn gestelde gebrek aan financiële draagkracht dient aan te tonen.
Het ligt mitsdien op de weg van de man om, conform deze procesregels, zowel de omstandigheden als het gebrek aan zijn eigen draagkracht te stellen en te onderbouwen, waarbij van hem verwacht had mogen worden volledig en duidelijk - door middel van een overzicht van redelijke inkomsten en uitgaven, met onderliggende stukken - inzicht te geven in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen. De man heeft dit onvoldoende specifiek gedaan. Hij heeft gedurende deze procedure voldoende tijd gehad om de vereiste stukken in het geding te brengen en de problemen die hij ondervindt met zijn boekhouder komen voor rekening en risico van de man. De man heeft hierdoor niet voldaan aan zijn stelplicht, hetgeen dient te leiden tot de conclusie dat het verzoek van de vrouw voor toewijzing gereed ligt.
3.3.
Proceskosten
3.3.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag over de minderjarigen:
[kind 2], geboren op [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats 2] en
[kind 3], geboren op [geboortedatum 3] 2010 te [geboorteplaats 3],
voortaan aan de vrouw toekomt;
4.2.
bepaalt dat van deze beslissing, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.3.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2018 en het daarin opgenomen ouderschapsplan in die zin, dat de tussen partijen overeengekomen
 bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de inmiddels jong-meerderjarige [kind 1], die sinds 15 maart 2023 geldt als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie en
 bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 2] en [kind 3]
met ingang van 28 oktober 2022 worden bepaald op € 150,- per maand per kind en met ingang van 1 januari 2023 op € 155,10 per maand per kind;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van J.A. Faaij, griffier, op 22 november 2023.
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.