In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in Ridderkerk. Eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 25 februari 2021, waarin de waarde van de onroerende zaak is vastgesteld op € 236.000,-. Eiser stelt dat de waarde te hoog is en heeft een lagere waarde van € 206.000,- voorgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 september 2023, waarbij verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente Ridderkerk, zijn standpunt heeft verdedigd met een waardematrix die de WOZ-waarde op € 245.000,- taxeert. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet voldoende inzicht heeft gegeven in de gehanteerde KOUDV-factoren, wat in strijd is met artikel 40 van de Wet WOZ. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar heeft het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen omdat eiser deze vordering bij voorbaat heeft overgedragen aan een vastgoedbedrijf. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-.