In deze zaak vorderden [eiser01] en [naam01] van [gedaagde01] een terugbetaling van teveel betaalde huur. De huurders huurden sinds 1 mei 2021 een woning van [gedaagde01] voor een maandelijkse huurprijs van € 850,-. Na toetsing door de Huurcommissie werd de maximaal redelijke huurprijs vastgesteld op € 630,29, en werd de huurprijs tijdelijk verlaagd tot 40% van dit bedrag vanwege ernstige gebreken. [eiser01] stelde dat hij in totaal € 6.576,68 teveel had betaald en eiste terugbetaling met rente. [naam01] voegde zich in de procedure aan de zijde van [eiser01].
[gedaagde01] betwistte de vordering en voerde aan dat hij tijdig verzet had aangetekend tegen de uitspraak van de Huurcommissie, maar dat dit verzet niet-ontvankelijk was verklaard. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] te laat verzet had ingesteld en dat de uitspraak van de Huurcommissie vaststond. De kantonrechter wees de vordering van [eiser01] toe tot een bedrag van € 3.288,34, zijnde de helft van het teveel betaalde bedrag, met wettelijke rente vanaf 29 april 2022.
De proceskosten werden toegewezen aan [eiser01], en [gedaagde01] werd veroordeeld tot betaling van deze kosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt de juridische implicaties van huurprijsbesluiten van de Huurcommissie en de rechten van huurders in dergelijke situaties.