ECLI:NL:RBROT:2023:12625

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
10145638
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot betaling resterend saldo kredietovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Defam B.V. en [gedaagde01]. Defam, als eiseres, heeft [gedaagde01] aangeklaagd voor het resterende saldo van een kredietovereenkomst. De procedure is gestart met dagvaardingen op 11 oktober 2022, waarbij ook de ex-partner van [gedaagde01], [naam01], betrokken was. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juni 2023 zijn er afspraken gemaakt tussen de partijen, maar uiteindelijk hebben Defam en [gedaagde01] geen schikking kunnen bereiken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] een consumentenkredietovereenkomst heeft gesloten met Defam, waarbij hij en [naam01] als kredietnemers zijn aangemerkt. Aangezien [gedaagde01] niet aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan, heeft Defam het saldo van het krediet opgeëist. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor het bedrag van € 57.522,97, vermeerderd met rente, en heeft hem veroordeeld tot betaling aan Defam. Tevens is [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 3.101,74. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Defam nakoming kan verlangen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10145638 CV EXPL 22-31447
datum uitspraak: 1 september 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de (hoofd)zaak van
Defam B.V. h.o.d.n. Defam Plus, Defam Financieringen, en Defam Select,
vestigingsplaats: Bunnik,
eiseres,
gemachtigde: [naam gemachtigde01] ,
tegen
[gedaagde01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.M.S. Heutinck-Gomes.
De partijen worden hierna ‘Defam’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij dagvaardingen van 11 oktober 2022, met bijlagen, heeft Defam eisen ingesteld tegen [gedaagde01] en zijn ex-partner [naam01] (hierna: [naam01] ). Met deze dagvaardingen is de hoofdzaak ingeleid.
1.2.
In de hoofdzaak heeft [naam01] gevorderd [gedaagde01] in vrijwaring te mogen oproepen. Defam heeft hiertegen geen verweer gevoerd en te kennen gegeven zich te voegen naar het oordeel van de kantonrechter. Bij vonnis van 17 februari 2023 is [naam01] toegelaten om [gedaagde01] in vrijwaring te dagvaarden. Dat heeft zij gedaan. [gedaagde01] is verschenen in de vrijwaringsprocedure (zaaknummer 10388815 CV EXPL 23-7278).
1.3.
[gedaagde01] en [naam01] hebben in de hoofdzaak ieder voor zich geconcludeerd voor antwoord. [naam01] heeft tevens een eis in reconventie ingesteld en bijlagen in het geding gebracht.
1.4.
Bij brieven van 27 maart 2023 zijn partijen uitgenodigd voor een mondelinge behandeling, waarbij Defam tevens is gewezen op de mogelijkheid om te antwoorden in reconventie.
1.5.
Op 12 juni 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Voor Defam is verschenen haar gemachtigde. [gedaagde01] is verschenen met zijn gemachtigde en
[naam01] is verschenen met haar gemachtigde mr. D.J. Moll. Bij de mondelinge behandeling zijn afspraken tot stand gekomen, die zijn vastgelegd in een proces-verbaal. In essentie gaat het om het volgende:
- tussen Defam en [naam01] is afgesproken dat [naam01] een bedrag van
€ 5.000,- zal betalen aan Defam in 33 termijnen. Gebeurt dat niet of niet op tijd dan moet [naam01] het totale restant van dit bedrag direct in één keer betalen aan Defam, met rente. Defam en [naam01] hebben elkaar met inachtneming van het voorgaande over en weer finale kwijting verleend. De procedure tussen hen beiden, zowel in conventie als in reconventie, is doorgehaald;
- tussen [naam01] en [gedaagde01] is afgesproken dat [gedaagde01] € 5.000,- zal betalen aan [naam01] uiterlijk op 31 mei 2026. [naam01] en [gedaagde01] hebben elkaar met inachtneming van het voorgaande over en weer finale kwijting verleend. De procedure tussen hen beiden (de vrijwaring) is doorgehaald.
De procedure tussen Defam en [gedaagde01] is aangehouden en verwezen naar de rolzitting van
27 juni 2023 om te laten weten of tussen hen al dan niet een schikking is bereikt.
1.6.
Op 27 juni 2023 hebben Defam en [gedaagde01] laten weten dat zij er onderling niet zijn uitgekomen. Partijen hebben om vonnis gevraagd. De datum van de uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

Waar gaat het om
2.1.
[gedaagde01] heeft een consumentenkredietovereenkomst op naam van hemzelf en [naam01] als kredietnemers met Defam als kredietgever gesloten, waarbij Defam een doorlopend krediet heeft verstrekt tot een bedrag van maximaal € 60.000,-. Dit bedrag is deels is aangewend om een bestaande persoonlijke lening van [gedaagde01] van ongeveer
€ 35.000,- af te lossen. [gedaagde01] heeft de overeenkomst, althans een SEPA incassomachtiging als laatste pagina, destijds laten meeondertekenen door [naam01] met wie hij toen een affectieve relatie had en samenwoonde. Omdat niet aan de aflossingsverplichtingen is voldaan is het saldo van het gebruikte krediet opeisbaar geworden. Dit saldo is niet althans niet volledig terugbetaald aan Defam, ook niet nadat zij de vordering ter incasso heeft overgedragen aan haar gemachtigde, die [gedaagde01] en [naam01] hiertoe heeft aangeschreven. Tussen Defam en [gedaagde01] is vervolgens een betalingsregeling tot stand gekomen, maar deze regeling was tijdelijk en voorwaardelijk en is niet nagekomen. [naam01] heeft kort gezegd het standpunt ingenomen dat tussen haar en Defam geen kredietovereenkomst tot stand is gekomen, althans dat deze overeenkomst nietig of vernietigbaar is, en dat [gedaagde01] haar een streek heeft geleverd. [gedaagde01] heeft verklaard dat hij [naam01] niet heeft geïnformeerd over de inhoud van de overeenkomst en waarvoor deze diende en dat hij haar (inderdaad) op basis van verkeerde informatie heeft laten tekenen.
De eis
2.2.
Gelet op de hierboven bij 1.5. genoemde regeling tussen Defam en [naam01] eist Defam, samengevat en zo de kantonrechter begrijpt, om [gedaagde01] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan haar van:
  • € 57.522,97 (€ 62.522,97 -/- €5.000,-) met de overeengekomen rente van 0,351% per maand althans de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 augustus 2022;
  • de proceskosten.
Het verweer
2.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis.
Wat vindt de kantonrechter
ten aanzien van de hoofdsom en de rente
2.4.
De eis wordt toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde01] wordt veroordeeld tot betaling aan Defam van het bedrag van € 57.522,97 met de contractuele rente van 0,351% per maand daarover vanaf 12 augustus 2022, wat neerkomt op 4,3% per jaar.
2.5.
De reden hiervoor is dat [gedaagde01] heeft erkend met Defam de kredietovereenkomst te zijn aangegaan op grond waarvan Defam genoemd bedrag met rente vordert. Bij de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] voor het eerst het standpunt ingenomen dat hij niet veroordeeld kan worden tot terugbetaling van het gehele bedrag, omdat Defam althans haar bemiddelaar Rofin Financieringen (hierna: Rofin) bij het sluiten van de overeenkomst niet de zorgplicht in acht heeft genomen die van een financiële instelling mag worden verwacht. Dit verweer kan [gedaagde01] echter niet baten. [gedaagde01] heeft zelf verzuimd Defam alle voor het krediet van belang zijn de gegevens naar waarheid te verstrekken. De schending van de mededelingsplicht weegt in dit geval het zwaarst.
2.6.
Of [gedaagde01] de kredietaanvraag zelf heeft ingevuld of dat een medewerker van Rofin dat in samenspraak met [gedaagde01] heeft gedaan kan in het midden blijven. Duidelijk is dat de kredietaanvraag mede is gebaseerd op stukken en gegevens waarover de medewerker van Rofin niet kon beschikken zonder medewerking van [gedaagde01] , zoals de bij de aanvraag meegeleverde stukken die zien op identiteits- en inkomensgegevens van [gedaagde01] en [naam01] . Duidelijk is ook dat in de aanvraag onjuistheden staan. Zo is vermeld dat [gedaagde01] een eigen woning heeft, terwijl de woning waar [gedaagde01] en [naam01] toen samen woonden maar voor 50% eigendom is van [gedaagde01] . De andere 50% is van zijn moeder. Ook is vermeld dat [gedaagde01] en [naam01] zijn gehuwd, wat niet het geval is geweest. Voorts is vermeld dat [gedaagde01] en [naam01] geen kinderen hebben, terwijl [naam01] (onbetwist) heeft verklaard dat op het moment van indienen van de aanvraag hun kind al was geboren. Bovendien is vermeld dat het krediet is bedoeld voor woningverbetering, terwijl € 35.000,- is gebruikt om een oude lening van [gedaagde01] af te lossen en de rest, zo heeft [gedaagde01] bij de mondelinge behandeling verklaard, om investeringen te doen die uiteindelijk verkeerd zijn uitgepakt. Als [gedaagde01] de aanvraag niet zelf heeft ingevuld, had hij ten minste de medewerker van Rofin bij het nalopen van de aanvraag op deze onjuistheden moeten wijzen. En hij kan sowieso niet met een beschuldigende vinger naar Rofin wijzen als hij de gegevens waarvan hij nu zegt dat deze onjuist zijn zelf heeft aangedragen. Tot slot staat vast dat [gedaagde01] [naam01] op het verkeerde been heeft gezet en haar op die manier heeft overgehaald de overeenkomst als mede debiteur te tekenen. Aangenomen kan worden dat zonder deze eigen gedragingen van [gedaagde01] de kredietovereenkomst niet tot stand zou zijn gekomen. Het door Defam al dan niet handelen in strijd met een zorgverplichting is daaraan ondergeschikt. Anders gezegd, er is volledig sprake van eigen schuld van [gedaagde01] .
de proceskosten
2.7.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Defam tot vandaag vast op € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 1.384,- aan griffierecht en € 1.588,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 794,-). Dit is totaal € 3.101,74. Voor kosten die Defam maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,- (1/2 punt x € 794,- met een maximum van €132,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover echter niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
2.8.
Dit vonnis wordt zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv). Dit betekent dat Defam van het vonnis nakoming kan verlangen, ook wanneer daartegen hoger beroep wordt ingesteld (hoger beroep schort de uitvoerbaarheid van het vonnis niet op).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Defam te betalen € 57.522,97 met de contractuele rente van 0,351% per maand over dit bedrag respectievelijk het restant daarvan vanaf 12 augustus 2022 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van Defam tot vandaag worden vastgesteld op € 3.101,74;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler en in het openbaar uitgesproken.
465