ECLI:NL:RBROT:2023:12760

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
ROT 22/2606
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. De uitkering werd beëindigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen met een besluit op 17 december 2021, en dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar op 21 april 2022. Eiser, die als IT-coördinator werkte, had zich op 9 november 2020 ziek gemeld en ontving sindsdien een ZW-uitkering. De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2023 behandeld, waarbij verweerder een verweerschrift indiende en aanvullende rapporten overlegde. Eiser voerde aan dat zijn uitkering ten onrechte was beëindigd en dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten en beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig hadden gehandeld en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat eiser in staat was om met gangbare arbeid meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen schadevergoeding en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2606

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam 1], eiser,

gemachtigde: mr. W.H. Beishuizen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Rook.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam bedrijf], gevestigd te [plaatsnaam 2], werkgever,
gemachtigde: [naam].

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Verweerder heeft de uitkering van eiser met het besluit van 17 december 2021
(primair besluit) beëindigd. Met het bestreden besluit van 21 april 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de beëindiging de uitkering gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bij beslissing van 9 september 2022 bepaald dat [naam], in haar hoedanigheid van professionele rechtshulpverlener, met recht van substitutie door een arts-gemachtigde of opvolgend advocaat, alsnog inzage krijgt in de in deze procedure overgelegde medische stukken ten aanzien van eiser, en dat deze gemachtigde verplicht is tot geheimhouding van deze medische stukken tegenover de werkgever.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om een reactie over te leggen op het rapport van de door eiser ingeschakelde expert (WPEX) van 11 oktober 2022.
Verweerder heeft bij brief van 22 februari 2023 een rapport overgelegd van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 februari 2023.
De rechtbank heeft het onderzoek bij brief van 27 februari 2023 gesloten.
Eiser heeft na de sluiting van het onderzoek bij e-mailbericht van 9 mei 2023 nog een reactie van de expert van 3 mei 2023 ingediend met het verzoek het onderzoek te heropenen.
De rechtbank acht zich op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding tot heropening van het onderzoek. Dit betekent dat de rechtbank voornoemde e-mail met bijlage niet bij de beoordeling van het beroep zal betrekken.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1. Eiser heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van de werkgever te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en voor zover mogelijk beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
2. Eiser is werkzaam geweest als IT coördinator voor (gemiddeld) 39,77 uur per week. Op 9 november 2020 heeft hij zich voor dit werk ziek gemeld wegens gezondheidsklachten. Eiser is hierna in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering.
Het primaire besluit
3.1.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is eiser op 18 november 2021 op het spreekuur van verweerders primaire arts verschenen. In diens rapport heeft de arts, onder contraseign van een verzekeringsarts, overwogen dat
de klachten van eiser aannemelijk zijn gelet op zijn voorgeschiedenis. Met zijn huidige beperkingen acht de arts eiser arbeidsongeschikt voor de maatgevende functie. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de arts op 18 november 2021 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
3.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen geconcludeerd dat eiser niet meer in staat is het eigen werk als IT coördinator te verrichten. Wel zijn met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser een aantal gangbare functies geduid. Op basis van die functies heeft eiser een verdiencapaciteit van meer dan 65%, namelijk 100%.
3.3.
Bij het primaire besluit van 17 december 2021 heeft verweerder vervolgens de
ZW-uitkering van eiser per 18 januari 2022 beëindigd.
Het bestreden besluit
4.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 5 april 2022 het volgende geconcludeerd. Er is geen aanleiding de FML aan te passen. Er is geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid (geen benutbare mogelijkheden) op medische gronden omdat eiser niet behoort tot één van de uitzonderingscategorieën die zijn vermeld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten: er is geen sprake van een situatie waarin de mogelijkheden van eiser om te functioneren op het moment van onderzoek zo gering zijn dat hij niet of nauwelijks zelfredzaam is of zijn zelfredzaamheid binnen drie maanden zeker of zeer waarschijnlijk zal verliezen, waarin eiser langdurig is opgenomen, ADL afhankelijk (ADL: algemene dagelijkse levensverrichtingen) of bedlegerig is of van persoonlijk en sociaal disfunctioneren ten gevolge van een ernstige psychiatrische aandoening. Er is verder geen medische indicatie voor een aanvullende urenbeperking. De standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ schrijft voor dat er sprake kan zijn van een urenbeperking bij de indicatiegebieden: energetische beperkingen (bijvoorbeeld op basis van een aangetoonde verminderde hart- of longfunctie, ernstig invaliderende systeemaandoeningen, M.S. enz.), beschikbaarheid voor arbeid (bijvoorbeeld dagtherapie) en om een preventieve reden (bijvoorbeeld om recidief psychose als gevolg van overbelasting te voorkomen en die zijn hier niet aan de orde.
4.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in het rapport van 19 april 2022 geconcludeerd dat één van de eerder geduide functies vervalt, maar vastgesteld dat er voldoende functies resteren om de schatting op te baseren. Dit heeft geleid tot een verdiencapaciteit van eiser van 92,15%, zodat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de conclusie van de arbeidsdeskundige heeft onderschreven dat eiser meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen.
4.3.
Op grond van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verweerder het primaire besluit vervolgens met het bestreden besluit gehandhaafd.

Standpunten in beroep

5.1.
Eiser voert in beroep aan dat zijn ZW-uitkering ten onrechte is beëindigd. Hij betoogt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen en dat hij de geduide functies niet kan verrichten. Eiser acht zich niet in staat om loonvormende arbeid te verrichten en wijst er daarbij op dat hij zich onder behandeling heeft laten stellen. Eiser is van mening dat het gelet op zijn situatie op de weg van verweerder lag om zich te laten informeren door een externe deskundige. Zeker omdat de wachtlijsten erg lang zijn en het dus geruime tijd duurt voordat zijn situatie in kaart gebracht kan worden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een rapport van WPEX van 11 oktober 2022 (het expertiserapport) overgelegd. Eiser heeft de rechtbank om een schadevergoeding verzocht.
5.2.
Verweerder ziet in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden om een ander standpunt in te nemen over eisers (mate van) arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar aanvullende rapport van 20 februari 2023 het volgende geconcludeerd. De door eiser ingeschakelde expert heeft zijn onderzoek ongeveer acht maanden na de datum in geding verricht. Er blijkt dan sprake te zijn van een slechtere situatie dan ten tijde van de onderzoeken die door de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn verricht. In het expertiserapport staat op pagina zes dat eiser heeft verklaard dat de klachten een jaar geleden minder erg waren en op pagina acht staat dat eiser heeft verklaard dat zijn ritme een jaar geleden beter was. Dat blijkt ook uit de beschrijving van het dagverhaal ten tijde van de beoordeling door de arts en die tijdens de bezwaarprocedure. Het functioneren is duidelijk minder geworden. De bevindingen bij het expertiseonderzoek zijn dan ook wezenlijk anders dan ze op de datum in geding zouden zijn. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, mede aan de hand de leidraad ‘Basisinformatie CBBS’ (CBBS is Claimbeoordelings- en Borgingssysteem) puntsgewijs toegelicht dat en waarom er geen reden is om door de expert genoemde punten in de FML als beperkt aan te geven en dat er conform de standaard ‘duurbelastbaarheid in arbeid’ geen sprake van een urenbeperking is.
5.3.
De werkgever onderschrijft het standpunt van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

6.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
6.2.
In het Schattingsbesluit zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.
7. Ter beoordeling staat of verweerder terecht eiser in staat acht om met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
8.1.
De arts heeft eiser op het spreekuur van 18 november 2021 gesproken, een anamnese afgenomen, het dossier bestudeerd en een onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier ook bestudeerd en het gestelde in bezwaar en ter hoorzitting van 5 april 2022 meegewogen. Er is geen reden om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Dat de (verzekerings)artsen van verweerder zich niet door een externe deskundige hebben laten informeren, is in dit geval onvoldoende om het onderzoek niet zorgvuldig te achten. Het behoort tot de expertise van een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om de in een gegeven onderzoekssituatie juiste en noodzakelijke onderzoeksinstrumenten te kiezen en de onderzoeksresultaten te beoordelen en te vertalen in beperkingen van de betrokkene. De verzekeringsarts (bezwaar en beroep) heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid en mag volgens vaste rechtspraak in beginsel op zijn eigen oordeel afgaan. Wanneer echter een behandeling in gang gezet zal worden of al plaatsvindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of wanneer de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over de beperking, dan dient de verzekeringsarts de behandelend sector wel te raadplegen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 juni 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1524. Geen van deze situaties doet zich hier voor op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om zich door een externe deskundige te laten informeren.
8.2.
Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onjuist te achten. Uit de rapporten van de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat zij rekening hebben gehouden met de door eiser genoemde klachten en op inzichtelijke wijze hebben gemotiveerd dat de in de FML beschreven beperkingen voldoende zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 5 april 2022 inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is. Eiser heeft in beroep niet met nieuwe medische gegevens die zien op de datum in geding aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van zijn gezondheidstoestand op de datum in geding (18 januari 2022) en meer beperkingen aan had moeten nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar aanvullende rapport van 20 februari 2023 gemotiveerd uiteengezet waarom aan het rapport van de door eiser ingeschakelde expert niet de waarde kan worden toegekend die eiser daaraan toekent. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelet op de overwegingen in het rapport van 20 februari 2023 en gelet op de bevindingen van de arts kort voor de datum in geding en haar eigen bevindingen naar aanleiding van de hoorzitting op 5 april 2022, tot haar conclusies heeft kunnen komen en dat wat eiser heeft aangevoerd geen reden geeft om aan die conclusies te twijfelen.
8.3.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen reden heeft voor het oordeel dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser niet juist heeft vastgesteld bij de FML. De geschiktheid van de in bezwaar voorgehouden functies is in het rapport van de arbeidsdeskundige van 16 december 2021 (en het daarbij horende Resultaat Functiebelasting) voldoende toegelicht ten aanzien van de door het CBBS gesignaleerde items die een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid signaleren. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar aanleiding van de bezwaargronden van eiser op inzichtelijke wijze (aanvullend) gemotiveerd dat de belasting van de in bezwaar voorgehouden functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. Er is evenmin reden om de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Ook is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt, zodat deze functies voor eiser geschikt moeten worden geacht.
8.4.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de in bezwaar geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verdiencapaciteit te zien van meer dan 65% (92,15%).
8.5.
Dit betekent dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiser met ingang van 18 januari 2022 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.

Conclusie en gevolgen

9.1.
Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9.2.
Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser het griffierecht niet terug. Er bestaat daarom ook geen grond voor schadevergoeding en evenmin voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 mei 2023.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.