In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. De uitkering werd beëindigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen met een besluit op 17 december 2021, en dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar op 21 april 2022. Eiser, die als IT-coördinator werkte, had zich op 9 november 2020 ziek gemeld en ontving sindsdien een ZW-uitkering. De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2023 behandeld, waarbij verweerder een verweerschrift indiende en aanvullende rapporten overlegde. Eiser voerde aan dat zijn uitkering ten onrechte was beëindigd en dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten en beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig hadden gehandeld en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat eiser in staat was om met gangbare arbeid meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen schadevergoeding en het griffierecht werd niet teruggegeven.