ECLI:NL:RBROT:2023:13067

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
ROT 23/257
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens onjuiste inkomstenopgave

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening en terugvordering van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser ontving vanaf 26 juli 2021 een WW-uitkering, maar heeft in juni 2022 onterecht aangegeven geen inkomsten te hebben ontvangen, terwijl zijn werkgever aan de Belastingdienst een SV-loon van € 1.392,84 voor die maand had opgegeven. Het UWV heeft op basis van deze gegevens de uitkering herzien en een bedrag van € 902,77 teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, stellende dat hij in juni 2022 geen inkomsten had en dat de terugvordering onterecht was.

De rechtbank heeft de zaak op 30 mei 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht is uitgegaan van de gegevens uit de polisadministratie, aangezien eiser niet heeft aangetoond dat deze gegevens onjuist waren. De rechtbank benadrukte dat de werkgever de inkomsten correct had opgegeven en dat het enkele feit dat de betaling pas in juli 2022 plaatsvond, niet leidde tot een ander oordeel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit van het UWV standhield. Eiser kreeg geen griffierecht terug en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van wettelijke rente toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/257

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J. de Jong,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Schuller-Middelkoop.

Inleiding

Bij besluit van 2 augustus 2022 heeft verweerder, met een aanvulling bij brief van 13 september 2022, (het primaire besluit) de uitkering van eiser op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de maand juni 2022 herzien en een bedrag van € 902,77 bruto aan teveel ontvangen uitkering van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 6 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1.1.
Verweerder heeft eiser met ingang van 26 juli 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
1.2.
Eiser is op 20 juni 2022 gaan werken bij [naam werkgever] . (hierna: werkgever) waarvoor hij inkomsten heeft ontvangen. Op de inkomstenopgave van 1 juli 2022 heeft eiser aangegeven dat hij over juni 2022 geen inkomsten heeft gehad. Op de inkomstenopgave van 1 augustus 2022 heeft eiser voor de maand juli 2022 melding gemaakt van € 3.093,79 aan inkomsten.
Het primaire besluit
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de WW-uitkering van eiser over de maand juni 2022 herzien. Verweerder heeft overwogen dat het bedrag aan WW-uitkering dat eiser over de maand juni 2022 heeft ontvangen te hoog is geweest, omdat hij in die maand inkomsten heeft ontvangen. Eiser had een bruto-uitkering van € 1.914,84 moeten ontvangen, maar hij heeft € 2.817,61 ontvangen. Eiser heeft daarom € 902,77 bruto te veel aan WW-uitkering ontvangen. Verweerder heeft eiser daarbij tevens meegedeeld dat dit bedrag de komende maanden met zijn uitkering verrekenend zal worden.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Uit de polisadministratie is gebleken dat de werkgever aan de Belastingdienst heeft doorgegeven dat eiser over de maand juni 2022 een SV-loon van € 1.392,84 en over de maand juli 2022 een SV-loon van € 3.093,79 heeft ontvangen. Deze gegevens komen overeen met de gegevens die op eisers loonstroken staan. De gegevens uit de polisadministratie komen niet overeen met het moment van uitbetaling van het loon. Verweerder volgt in principe de opgave van de werkgever zoals opgenomen in de polisadministratie. In eisers situatie is niet vastgesteld dat deze gegevens niet gebruikt zouden kunnen worden, alleen dan gebruikt verweerder gegevens uit een andere bron.

Standpunten in beroep

4.1.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte € 902,77 terugvordert omdat hij in juni 2022 geen inkomsten heeft ontvangen, hij had alleen in juli 2022 inkomsten. Hij heeft op 20 juli 2022 een bedrag van € 3.576,25 netto aan salaris ontvangen met de omschrijving "salaris juli". Eiser is van mening dat hij ervan uit mag gaan dat deze omschrijving correct is. Volgens eiser moet door verweerder uitgegaan worden van de feitelijke situatie, omdat hij anders wordt benadeeld. Volgens eiser is het niet aan hem om zijn werkgever de polisadministratie aan te laten passen, zoals verweerder heeft gesuggereerd, maar ligt meer op de weg van verweerder om in dit specifieke geval uit te gaan van andere gegevens/een andere bron, namelijk de betaling. Eiser heeft de rechtbank onder meer verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over het ten onrechte terugbetaalde bedrag.
4.2.
Verweerder heeft er in het verweerschrift op gewezen dat op de door eiser in de bezwaarprocedure overgelegde salarisspecificatie voor juni 2022 een SV-loon van € 1.392,84 staat vermeld en op de salarisspecificatie voor juli 2022 een SV-loon van € 3.093,79 staat vermeld. Hieruit blijkt duidelijk dat het SV-loon van € 1.392,84 betrekking heeft op het salaris over de maand juni 2022. De werkgever heeft dit ook zo aan de Belastingdienst opgegeven. Dat de werkgever eerst in juli 2022 beide bedragen in één keer aan eiser heeft betaald (€ 1.073,97 + € 2.502,28 = € 3.576,25 netto) en in de omschrijving alleen "salaris juli 2022" heeft vermeld, maakt dit niet anders.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
Volgens artikel 22a, eerste lid, van de WW, herziet verweerder de uitkering als te veel uitkering is betaald en volgens artikel 36, eerste lid, van de WW moet verweerder onverschuldigd betaalde uitkering terugvorderen.
Op grond van artikel 22a, tweede lid, respectievelijk 36, zesde lid, van de WW kan verweerder indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking, dan wel terugvordering, af te zien.
5.2.
Op grond van artikel 4:1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) - voor zover hier van belang - wordt het inkomen voor de toepassing van de WW herleid tot een bedrag per kalendermaand.
Op grond van artikel 4:1, derde lid, van het AIB wordt bij de toepassing van het eerste lid het loon door de uitkeringsgerechtigde geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
6. In geschil is of verweerder de WW-uitkering van eiseres over de maand juni 2022 terecht heeft herzien en teruggevorderd/verrekend.
7. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789, en van 28 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:799) volgt dat verweerder bij de verrekening van verdiensten uit werk tijdens een periode van WW-uitkering in beginsel mag uitgaan van de loonopgave zoals de werkgever die bij de Belastingdienst heeft gedaan, tenzij eiser aantoont dat deze gegevens niet juist zijn. Dit loon wordt in de polisadministratie van (het systeem) Suwinet vastgelegd. De werkgever heeft over de maand juni 2022 € 1.392,84 als loon bij de Belastingdienst opgegeven.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen en moeten uitgaan van de informatie uit de polisadministratie. Eiser heeft ook niet gesteld dat deze informatie niet juist is. Hij heeft een salarisstrook over de maand juni 2022 overgelegd waaruit blijkt dat het bedrag op de salarisstrook overeenkomt met het door de werkgever opgegeven bedrag aan de Belastingdienst. Het enkele feit dat de werkgever deze inkomsten over de maand juni 2022 pas op 20 juli 2022 aan eiser heeft betaald, leidt ook niet tot een ander oordeel. Verweerder is terecht uitgegaan van de loonopgave zoals die door de werkgever is gedaan en in de polisadministratie van Suwinet is opgenomen en verweerder was gehouden die inkomsten op de WW-uitkering van eiser in mindering te brengen. Verweerder was eveneens gehouden het teveel betaalde bedrag terug te vorderen/te verrekenen, zodat eiser een brutobedrag van € 902,77 moet terugbetalen. Gesteld noch gebleken is dat er dringende redenen zijn op grond waarvan verweerder van deze terugvordering/verrekening af had moeten zien.
9. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de WW-uitkering van eiser over de maand juni 2022 terecht heeft herzien en teruggevorderd/verrekend.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit stand houdt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat ook geen grond voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van de wettelijke rente.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.
De rechter is verhinderd om de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.