ECLI:NL:RBROT:2023:13083

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
C/10/643024 / FA RK 22-5640
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhoging kinderalimentatie na wijziging van omstandigheden en vaststelling van behoefte

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 14 februari 2023, is de kinderalimentatie voor de kinderen van de ouders, die in een eerdere beschikking was vastgesteld, verhoogd. De vader was verplicht om kinderalimentatie te betalen voor zijn twee kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder verzocht om een verhoging van de alimentatie, stellende dat de omstandigheden waren gewijzigd, met name dat het inkomen van de vader was gestegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen voor het eerst moest worden vastgesteld, omdat dit nog niet eerder was gedaan. De rechtbank heeft de gemiddelde winst van de vader over de jaren 2021 en 2022 gebruikt om de behoefte te berekenen, aangezien het inkomen van de ouders ten tijde van de beëindiging van hun relatie niet bekend was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vader met ingang van 24 juni 2022 een kinderalimentatie van € 196,- per kind per maand moet betalen. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de draagkracht van de vader en de behoefte van de kinderen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de moeder, ondanks haar bijstandsuitkering, een inspanningsverplichting heeft om bij te dragen aan de kosten van de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie onmiddellijk betaald moet worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/643024 / FA RK 22-5640
Kinderalimentatie
Beschikking van 14 februari 2023
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende in [plaatsnaam],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Ahmadi,
t e g e n
[verweerder],
wonende in [plaatsnaam],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Apistola.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 11, binnengekomen op 15 augustus 2022;
het verweerschrift;
het F9-formulier van de vader van 16 januari 2023 met bijlagen 1 tot en met 5;
het F9-formulier van de moeder van 16 januari 2023 met bijlagen 12 tot en met 14, en;
het F9-formulier van de vader van 17 januari 2023 met ongenummerde bijlagen.
1.2.
Het verzoek en het verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van
18 januari 2023. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
  • de advocaat van de moeder, en
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

wat staat vast?
2.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
[kind 1], geboren op [datum] in [plaatsnaam], en
[kind 2], geboren op [datum] in [plaatsnaam], hierna te noemen: [kind 1] en [kind 2]
2.2.
[kind 1] en [kind 2] wonen bij de moeder.
2.3.
De vader is met [nieuwe partner] ook de ouder van: [kind 3], geboren op [datum] in [plaatsnaam].
2.4.
[kind 3] woont bij haar moeder.
2.5.
Bij beschikking van 13 december 2013 heeft de rechtbank bepaald dat de vader vanaf 1 oktober 2013 voor [kind 1] een kinderalimentatie moet betalen van € 150,- per maand. Deze bijdrage is bij beschikking van 21 december 2018 en vanaf 1 december 2018 gewijzigd in € 60,- per maand. Ook is toen bepaald dat de vader eenzelfde bedrag dient te betalen voor [kind 2]. Op 9 juli 2021 heeft de rechtbank – na overeenstemming van de ouders ter zitting – de kinderalimentatie gewijzigd en bepaald dat de vader een kinderalimentatie van € 25,- per kind per maand aan de moeder moet betalen.
wat ligt voor?
2.6.
De moeder wil dat dit bedrag met ingang van 24 juni 2022 of 15 augustus 2022 (de datum waarop het verzoekschrift is ingediend) wordt gewijzigd in € 200,- per kind per maand of met ingang van een andere (latere) datum in een bedrag dat de rechtbank juist acht. Zij stelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd. Het inkomen van de vader is toegenomen zodat hij een hogere bijdrage kan betalen. Dit blijkt onder meer uit het feit dat hij een luxe leven leidt en meerdere keren per jaar op vakantie gaat naar zijn villa in Turkije. Ook heeft hij een dure auto (Audi) waarmee hij [kind 1] en [kind 2].
2.7.
De vader is het niet eens met het verzoek en vraagt de rechtbank de moeder daar niet in te ontvangen of dat af te wijzen. Hij betwist dat de omstandigheden sinds de laatste beschikking (rechtens relevant) zijn gewijzigd. De moeder stelt zonder onderbouwing dat zijn inkomen zou zijn gestegen. Het klopt niet dat hij een villa heeft en meerdere keren per jaar op vakantie gaat naar Turkije. De auto waarnaar de moeder verwijst is niet van hem. Daarbij komt dat hij een zelfstandige ondernemer is en op dit moment niet de draagkracht heeft om de verzochte bijdrage te voldoen. Mocht de rechtbank toch toekomen aan een wijziging van de kinderalimentatie, dan moet deze niet met terugwerkende kracht worden gewijzigd.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de vader met ingang van 24 juni 2022 een kinderalimentatie van € 196,- per kind per maand aan de moeder moet betalen. Dit betekent dat zij het verzoek van de moeder deels toewijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij alleen in op de standpunten van de ouders die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
vooraf
3.2.
Voor zover de vader stelt dat het verzoek van de moeder moet worden afgewezen omdat zij een bijstandsuitkering ontvangt en de bijdrage van de vader leidt tot een verrekening, slaagt die stelling niet. Evenmin het feit dat de vader stelt dat niet is gebleken dat de moeder vanuit de sociale dienst een verplichting heeft gekregen om de kinderalimentatie te laten herzien. Zoals ter zitting ook is voorgehouden zijn ingevolge de wet de ouders tot het verstrekken van levensonderhoud jegens hun minderjarige kinderen gehouden. Op de ouders rust de plicht om zelf naar behoefte en draagkracht in de kosten van de kinderen te voorzien. De bijstand is een vangnetvoorziening en dus een laatste redmiddel voor mensen die op eigen kracht niet kunnen voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Het gegeven dat de moeder bijstand ontvangt, ontslaat de vader dus niet van zijn onderhoudsplicht.
wijziging van omstandigheden
3.3.
Een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst met betrekking tot levensonderhoud kan worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij later door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. [1]
3.4.
De moeder heeft voldoende gesteld over de inkomensstijging van de vader en uit het hierna overwogene blijkt dat hij intussen de draagkracht heeft om een hogere bijdrage te betalen. Dat is een rechtens relevante wijziging van omstandigheden.
ingangsdatum
3.5.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.6.
In dit geval wijzigt de rechtbank de kinderalimentatie met ingang van 24 juni 2022. Dat is de datum waarop de moeder de vader per e-mail heeft aangeschreven en heeft verzocht om zijn financiële gegevens te overleggen voor de herberekening van de kinderalimentatie. De vader heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat hij die e-mail heeft ontvangen. Nu uit het hierna overwogene blijkt dat de vader op dat moment de draagkracht had om een hogere bijdrage te betalen, had hij daar in ieder geval vanaf dat moment rekening mee kunnen en moeten houden. Dit geldt te meer nu uit het overwogene in de beschikking van 9 juli 2021 expliciet blijkt dat de vader heeft toegezegd dat hij de moeder zal benaderen zodra zijn inkomen een hogere bijdrage toelaat. Het nalaten daarvan en de gevolgen die dat nu met zich brengt (achterstand) komt voor zijn risico.
behoefte [kind 1] en [kind 2]
3.7.
Tussen de ouders is de behoefte van [kind 1] en [kind 2] in geschil. De moeder stelt dat die nooit is vastgesteld, terwijl de vader dat onder verwijzing naar het ouderschapsplan betwist. Zoals ook ter zitting is voorgehouden wordt de stelling van de vader niet bevestigd in de tekst van het ouderschapsplan. In het ouderschapsplan staat slechts benoemd een bedrag dat door de vader moet worden betaald. Niet inzichtelijk is of de hoogte van dat bedrag is begrensd door de behoefte en/of de draagkracht van de vader enerzijds en de draagkracht van de moeder anderzijds. De rechtbank zal daarom eerst de behoefte van [kind 1] en [kind 2] vaststellen, want bij de vaststelling van kinderalimentatie vormt de behoefte (in beginsel) de bovengrens.
3.8.
De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders ten tijde van hun relatie te besteden hadden, hoe meer zij konden uitgeven aan hun kinderen. De moeder stelt dat zij in 2018 uit elkaar zijn gegaan en de vader heeft dat niet betwist. Ook stelt de moeder dat hoewel zij nooit met de vader op hetzelfde adres ingeschreven heeft gestaan, zij feitelijk wel in gezinsverband hebben samengewoond. Nu de vader dat heeft betwist, lag het op de weg van de moeder om met meer te komen en dat heeft zij niet gedaan. Tegen deze achtergrond houdt de rechtbank het er voor dat de ouders nooit in gezinsverband hebben samengewoond.
3.9.
Volgens de aanbevelingen van de Expertgroep alimentatienormen van de Rechtspraak wordt de behoefte van kinderen indien ouders niet met de kinderen in gezinsverband hebben samengeleefd bepaald door het gemiddelde te nemen van de behoefte die is berekend op basis van het inkomen met kindgebonden budget (verder: KGB) van de verzorgende ouder en de behoefte op basis van het inkomen van de niet-verzorgende ouder. Aan deze laatste ouder wordt daarbij een fictief KGB toegekend indien daar aanspraak op bestaat. Ook wordt rekening gehouden met eventuele heffingskortingen waarop in die – fictieve – situatie aanspraak zou bestaan.
3.10.
De rechtbank stelt voorop dat uit de stukken blijkt dat de moeder in 2018 een minimaal inkomen had. De inkomensgegevens van de vader van het jaar/de jaren waarop de relatie met de moeder is verbroken ontbreken. Wel blijkt uit de door de vader overgelegde financiële stukken dat zijn winst uit onderneming in de afgelopen jaren substantieel is toegenomen. Daar waar hij met zijn onderneming [bedrijfsnaam] in 2019 nog een winst had genoten van € 12.500,- bedroeg de winst in 2021 en 2022 respectievelijk € 37.713,- en € 72.105,-. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank het aannemelijk dat zijn inkomen intussen wezenlijk hoger is geworden dan de inkomens van de ouders in 2018 bij elkaar opgeteld. Om die reden rekent de rechtbank bij de bepaling van de behoefte van [kind 1] en [kind 2] met het gemiddelde (€ 54.909) van de winst over 2021 en 2022. Anders dan de vader gaat de rechtbank daarbij voorbij aan de (negatieve) winst in 2020. Het is algemeen bekend dat de resultaten van veel ondernemingen in dat jaar nadelen hebben ondervonden van de gevolgen van de Covid-19 uitbraak. Dit maakt dat het niet redelijk zou zijn om (ook) het resultaat van dat jaar te betrekken bij de behoeftebepaling. Aan de zijde van moeder rekent de rechtbank met de door haar in 2022 ontvangen uitkering op basis van de Participatiewet. Deze bedroeg inclusief vakantiegeld per 1 januari 2022 € 1.091,71 en per 1 juli 2022 € 1.101,82 per maand. Dat is in totaal € 13.161,-. Uit de aangehechte berekening blijkt een behoefte van in totaal € 522,- per maand in 2022. [3] In die berekening is aan de zijde van de vader ook rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek.
draagkracht ouders
3.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [4]
draagkracht vader
3.12.
Bij de bepaling van de draagkracht van de vader rekent de rechtbank net als hiervoor met de gemiddelde winst uit onderneming van 2021 en 2022 van € 54.909,-.
3.13.
Uit dat inkomen volgt een netto besteedbaar inkomen van € 3.497,- per maand. [5] Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de zelfstandigenaftrek.
3.14.
Uit de aangehechte berekening blijkt een draagkracht van € 1.000,- per maand. De vader dient zijn draagkracht over zijn (3) kinderen te verdelen. Desgevraagd heeft de vader ter zitting verklaard dat (ook) de behoefte van [kind 3] nooit is berekend. Voor zover de vader vindt dat voor haar van een hogere behoefte moet worden uitgegaan, heeft de vader die stelling niet onderbouwd met stukken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de behoeftes van de kinderen niet wezenlijk van elkaar verschillen en verdeelt de draagkracht van de vader gelijkelijk over hen. [6] Dat is ook in lijn met de wens van de vader zoals ter zitting geuit. Dit betekent dat van de draagkracht van de vader het deel van € 666,- per maand beschikbaar is voor [kind 1] en [kind 2].
draagkracht moeder
3.15.
De rechtbank stelt voorop dat zij weinig weet over de achtergrond van de moeder. De moeder is 37 jaar en was volgens de vader eerder werkzaam in de schoonheidsbranche en zou op dit moment op de woensdag een (voor de rechtbank onbekende) cursus volgen. Het is onduidelijk waarom de moeder geen inkomen verwerft. Ook is niet gebleken wat de moeder aan inspanningen verricht om aan haar verplichting om in de kosten van haar kinderen te voldoen. Ter zitting is zij niet verschenen en de rechtbank heeft haar daar niet op kunnen bevragen. De moeder heeft volstaan met het enkel overleggen van uitkeringsspecificaties. Nu is komen vast te staan dat de moeder een uitkering op basis van de Participatiewet ontvangt, kent de rechtbank haar volgens de aanbevelingen van de Expertgroep alimentatienormen van de Rechtspraak – als verzorgende ouder op dit moment geen draagkracht toe. Echter de rechtbank wijst de moeder erop, zoals ook tijdens de mondelinge behandeling besproken dat ook zij onderhoudsplichtig is voor [kind 1] en [kind 2]. Dit brengt mee dat ook de moeder zich moeten inspannen en al het nodige in het werk moet stellen om door middel van inkomen uit arbeid (mede) in hun kosten te voorzien. Het enkele gegeven dat de moeder een uitkering van de gemeente ontvangt, ontslaat haar niet van haar inspanningsverplichting. Voor zover de opvang van de kinderen op haar cursusdag een probleem is, heeft de vader ter zitting aangeboden de kinderen op die momenten op te vangen.
verdeling kosten
3.16.
De rechtbank komt niet toe aan een draagkrachtvergelijking, nu vast is komen te staan dat alleen de vader draagkracht heeft. Zijn draagkracht is op basis van zijn inkomen voldoende om geheel in de behoefte (€ 522) van [kind 1] en [kind 2] te voorzien. Gelet daarop laat de rechtbank uit pragmatische overwegingen de stellingen van de moeder over de luxueuze levensstijl van de vader (villa in Turkije, dure auto, meerdere vakanties per jaar) en zoals door de vader betwist onbesproken.
zorgkorting
3.17.
De ouders zijn het over eens dat een zorgkorting van 25% van de behoefte (25% x € 522 = € 131) van toepassing is. Rekening houdend met de zorgkorting moet de vader een kinderalimentatie van (€ 522 - € 131 =) € 391,- per maand betalen aan de moeder. Dat is € 196,- per kind per maand.
indexering
3.18.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2023 verhoogt de rechtbank de bijdrage per die datum met de wettelijke indexering van 3,4%.
uitvoerbaar bij voorraad
3.19.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de beschikking van 9 juli 2021 en bepaalt dat de vader vanaf
24 juni 2022een kinderalimentatie van
€ 196,-per kind per maand moet betalen aan de moeder voor [kind 1] en [kind 2];
4.2.
bepaalt dat deze bijdrage op basis van de wettelijke indexering per 1 januari 2023 respectievelijk € 203,- per kind per maand bedraagt;
4.3.
bepaalt dat de vader deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, en
4.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.P. den Hollander, tot stand gekomen in samenwerking met griffier mr. N. Kum. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023 in aanwezigheid van voornoemde griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1: berekening behoefte [kind 1] en [kind 2]
Bijlage 2: berekening draagkracht vader

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Zie bijlage 1
4.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
5.Zie bijlage 2