ECLI:NL:RBROT:2023:13089

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
9978657 CV EXPL 22-20199
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige huurpenningen in huurzaak tussen Marcan Vastgoed B.V. en gedaagde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Marcan Vastgoed B.V. en een gedaagde die zelf procedeert. Marcan, vertegenwoordigd door mr. Th. C. Visser, vorderde betaling van achterstallige huurpenningen en boetes van de gedaagde, die een bedrijfsruimte huurde van Marcan. De gedaagde had de bedrijfsruimte per 31 maart 2022 verlaten en was in gebreke gebleven met het betalen van de huur. Marcan vorderde een totaalbedrag van € 16.331,98 aan achterstallige huur en boetes, alsook buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde vanaf 1 augustus 2018 de bedrijfsruimte heeft gehuurd en dat de huur tot maart 2022 verschuldigd is. De gedaagde voerde verweer en stelde dat er afspraken waren gemaakt over het kwijtschelden van de huur, maar dit werd niet onderbouwd. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de huur verschuldigd was en dat de vordering van de voormalig verhuurder aan Marcan was gecedeerd. De kantonrechter heeft de vordering van Marcan grotendeels toegewezen, met uitzondering van de wettelijke rente over de huur, en de boete gematigd tot € 1.000,-.

Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, en de proceskosten zijn vastgesteld op € 2.238,41. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Marcan direct kan overgaan tot uitvoering van de uitspraak, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9978657 CV EXPL 22-20199
datum uitspraak: 3 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Marcan Vastgoed B.V.,
vestigingsplaats: Barendrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. Th. C. Visser,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de namen
[handelsnaam],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Marcan’ en ‘[gedaagde]” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 27 juni 2022, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de dupliek, met bijlage.

2.De vordering

2.1.
Marcan eist, samengevat, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen:
I. een bedrag ad € 16.331,98 ter zake van achterstallige huur en overgenomen
boetes, per factuur te verhogen met de over het factuurbedrag verschuldigde
wettelijke rente, te berekenen vanaf 15 dagen na factuurdatum tot de algehele dag
der voldoening;
II. een bedrag ad € 1.800,00 ter zake van verschuldigde boetes, te verhogen met
wettelijke rente, te berekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der
voldoening;
III. een bedrag ad € 956,32 ter zake van buitengerechtelijk incassokosten, te verhogen
met wettelijke rente, te berekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der
voldoening;
IV. de proceskosten, inclusief nakosten.
2.2.
[gedaagde] voert verweer.

3.Het geschil en de beoordeling daarvan

3.1.
Vaststaat dat [gedaagde] vanaf 1 augustus 2018 de bedrijfsruimte aan [adres] heeft gehuurd van (de rechtsvoorganger van) Marcan. Vaststaat ook dat [gedaagde] de ruimte per 31 maart 2022 heeft verlaten. Marcan stelt dat [gedaagde] heeft nagelaten de verschuldigde huur van € 16.331,98 (inclusief een bedrag van € 4.500,- aan eerdere -aan de voormalig verhuurder- verschuldigde boetes) te voldoen. Marcan vordert daarom betaling van dat totaalbedrag en maakt tevens aanspraak op nadien contractueel verschuldigde boetes ter hoogte van € 1.800,-. Vaststaat dat die vordering van de voormalig verhuurder op [gedaagde] aan Marcan is gecedeerd.
Eerder verschuldigd geworden contractuele boete
3.2.
Ten aanzien van die eerder verschuldigde boete stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat hij met de voormalig verhuurder is overeengekomen dat die boetes zouden worden omgezet in een waarborgsom. De ter onderbouwing van die stelling overgelegde e-mail van de advocaat van de voormalig verhuurder, biedt daarvoor echter geen aanknopingspunten; de advocaat zegt juist dat haar cliënte zich nog niet over het daartoe strekkende verzoek van [gedaagde] zal buigen. Dat wil zij pas doen na afronding van de betalingsregeling. Gedurende de loop van die betalingsregeling is de vordering gecedeerd aan Marcan. Dit verweer wordt daarom gepasseerd. Het mede gevorderde bedrag aan boetes van € 4.500,- is daarom toewijsbaar.
Huurpenningen
3.3.
Over de verschuldigde huur zegt [gedaagde] het volgende. [gedaagde] stelt dat partijen zijn overeengekomen dat de huur tot februari 2022 zou worden kwijtgescholden. Dat blijkt echter niet uit de door hem overgelegde WhatsApp-correspondentie. [gedaagde] stelt bij dupliek nog dat telefonisch wel degelijk andere afspraken zijn gemaakt, maar hij onderbouwt die stelling in het geheel niet. Onduidelijk is bijvoorbeeld met wie de afspraak zou zijn gemaakt en wanneer. [gedaagde] heeft zijn stelling dat over de huur andersluidende afspraken zijn gemaakt dan ook onvoldoende onderbouwd.
3.4.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij niet in staat was het pand eerder te ontruimen, omdat het pand in die tijd door de burgemeester gesloten was. Dat is een omstandigheid die voor rekening van [gedaagde] komt. Het zijn immers de door [gedaagde] in het gehuurde georganiseerde activiteiten die tot sluiting hebben geleid.
3.5.
De slotsom is dat [gedaagde] tot en met maart 2022 huur verschuldigd is. De betalingen waarvan [gedaagde] bewijzen in het geding heeft gebracht, zijn door Marcan reeds verwerkt, met uitzondering van de betaling die ziet op de maand oktober 2021. Marcan stelt wel dat die betaling is verwerkt en dat zij geen aanspraak maakt op betaling van de huur van oktober 2021, maar zowel in de dagvaarding als in het als productie 4 overgelegde overzicht staat de huur van oktober wel vermeld, maar de betaling niet. De gevorderde huur is daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 14.230,43.
Contractuele boete
3.6.
[gedaagde] heeft ten aanzien van de gevorderde boete van € 1.800,- aangevoerd dat het onredelijk is om gedurende de coronapandemie boetes op te leggen voor het te laat betalen van de huur. De kantonrechter vat dit op als een beroep op matiging van de boete. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om de boete te matigen. Bovendien is de boete ook over de maand oktober 2021 gevorderd, terwijl – zo is hiervoor geoordeeld – die maand al betaald was. De kantonrechter acht toewijzing van de boete tot een bedrag van € 1.000,- redelijk.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.7.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). Aan buitengerechtelijke kosten is, gelet op de toegewezen hoofdsom, een bedrag van € 917,30 toewijsbaar. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat niet gesteld of gebleken is dat Marcan deze kosten voor de dagvaarding of ingebrekestelling reeds aan haar gemachtigde heeft voldaan.
Rente
3.8.
De gevorderde boete heeft het karakter van een (gefixeerde) schadevergoeding. Artikel 6:92 lid 2 BW bepaalt dat de boete in de plaats treedt van een schadevergoeding op grond van de wet, tenzij partijen overeenkomen dat boete en schadevergoeding naast elkaar verschuldigd zijn. Dat is niet gesteld. Marcan kan daarom alleen aanspraak maken op de boete; de gevorderde wettelijke rente over de huur zal worden afgewezen. Over de contractuele boetes is wel rente verschuldigd. Die zal worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.
Proceskosten
3.9.
[gedaagde] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Marcan tot vandaag vast op € 108,41 aan dagvaardingskosten, € 1.384,00 aan griffierecht en € 746,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 373,-). Dit is totaal € 2.238,41. Voor kosten die Marcan maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] een bedrag betalen van € 124,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Marcan te betalen € 14.230,43 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 4.500,- vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Marcan te betalen een bedrag van € 1.000,- aan vervallen boetes, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Marcan te betalen een bedrag van € 917,30 aan buitengerechtelijke kosten;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten die aan de kant van Marcan tot vandaag worden vastgesteld op € 2.238,41;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en in het openbaar uitgesproken.
527