ECLI:NL:RBROT:2023:1372

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
10084912 / CV EXPL 22-27366
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van buitengerechtelijke verklaring en toewijzing van vorderingen op basis van artikel 477a lid 2 Rv

In deze zaak heeft de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), een vordering ingesteld tegen [gedaagde01] B.V. wegens het niet voldoen aan de verplichtingen voortvloeiend uit eerder uitgevaardigde dwangbevelen. De DUO heeft zeven dwangbevelen uitgevaardigd tegen [naam01], die niet heeft betaald. Vervolgens heeft de DUO derdenbeslag gelegd onder [gedaagde01], de werkgever van [naam01], voor een totaalbedrag van € 7.718,04. De DUO betwist de door [gedaagde01] afgelegde buitengerechtelijke verklaring, waarin werd gesteld dat [naam01] geen vorderingen op [gedaagde01] heeft. De DUO eist dat [gedaagde01] alsnog een correcte gerechtelijke verklaring aflegt en verzoekt om betaling van het beslagbedrag, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde01] niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. De verklaring van [gedaagde01] voldeed niet aan de wettelijke eisen, omdat deze niet was onderbouwd met bewijsstukken. De kantonrechter concludeert dat de situatie waarin de verklaring niet voldoet aan de vereisten gelijkgesteld moet worden aan het niet afleggen van een verklaring. Daarom wordt [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 7.718,04, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De DUO heeft recht op de wettelijke rente, aangezien deze niet is betwist door [gedaagde01]. De proceskosten worden vastgesteld op € 1.305,18. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10084912 / CV EXPL 22-27366
datum uitspraak: 10 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Staat der Nederlanden, meer speciaal haar tak van dienst
Dienst Uitvoering Onderwijs,
gevestigd in Den Haag,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders te Appingedam,
tegen
[gedaagde01] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: [naam gemachtigde01] te [plaats01] .
De partijen worden hierna ‘de DUO’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 2 september 2022, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de dupliek, met bijlagen.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
De DUO heeft op grond van de bepalingen van de Wet op Studiefinanciering zeven dwangbevelen van 11 augustus 2008, 11 oktober 2010, 10 oktober 2011, 8 april 2013, 7 februari 2014, 11 mei 2015 en 7 oktober 2016 uitgevaardigd ten laste van [naam01] (‘ [naam01] ’). Deze dwangbevelen zijn aan [naam01] betekend, maar [naam01] heeft niet betaald. Bij exploot van 27 juni 2022 heeft de DUO ten laste van [naam01] derdenbeslag (loonbeslag) laten leggen onder [gedaagde01] , als werkgever van [naam01] . Het beslag is gelegd voor het totale bedrag van de dwangbevelen van € 7.718,04 inclusief de kosten van overbetekening. De incassogemachtigde van de DUO heeft op 7 juli 2022 de buitengerechtelijke verklaring op grond van artikel 476a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’) van [gedaagde01] ontvangen.
Wat wil de DUO in deze zaak?
2.2.
De DUO vindt dat [gedaagde01] niet heeft voldaan aan haar verplichting tot het doen van een (volledige) verklaring en zij betwist de juistheid van de door [gedaagde01] afgelegde verklaring. Omdat [gedaagde01] , volgens de DUO, ook na herhaalde schriftelijke ingebrekestelling - waarbij [gedaagde01] in de gelegenheid is gesteld alsnog
binnen een bepaalde termijn verklaring te doen - in gebreke is gebleven met het afleggen van een (volledige) verklaring, doet de DUO in deze zaak een beroep op artikel 477a lid 2 Rv en eist zij veroordeling van [gedaagde01] tot het alsnog doen van een correcte gerechtelijke verklaring van de vorderingen die door het bij exploot van 27 juni 2022 ten laste van [naam01] onder haar gelegde beslag zijn getroffen, met daarbij veroordeling tot betaling
van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd (€ 7.718,04). De DUO maakt verder aanspraak op de wettelijke rente en de proceskosten.
Wat is het verweer van [gedaagde01] ?
2.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis van de DUO. [gedaagde01] stelt zich op het standpunt dat zij door middel van de buitengerechtelijke verklaring al aan de DUO te kennen heeft gegeven dat [naam01] geen vorderingen op haar heeft, maar dat [naam01] juist schulden aan haar moet terugbetalen. Dit had hij kunnen doen door middel van het verrichten van arbeid ( [naam01] had een nul-urencontract bij [gedaagde01] ), maar sinds 1 september 2022 is hij niet meer bij [gedaagde01] in dienst. [gedaagde01] blijft hierdoor zelf ook achter met een aanzienlijke vordering op [naam01] .
Het oordeel van de kantonrechter: [gedaagde01] moet de eis van de DUO betalen.
2.4.
De DUO heeft overeenkomstig de wettelijke bepalingen, en dus rechtsgeldig, derdenbeslag (loonbeslag) laten leggen onder [gedaagde01] ten laste van [naam01] . Op [gedaagde01] rustte daarom de verplichting om twee weken na het leggen van het beslag verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen (zie artikel 476a lid 1 Rv). [gedaagde01] heeft een dergelijke verklaring afgelegd, waarin zij heeft geschreven dat [naam01] niets van [gedaagde01] te vorderen heeft.
2.5.
Voorop gesteld wordt dat de verklaring van [gedaagde01] zo veel mogelijk vergezeld moest gaan van een afschrift van stukken die de verklaring kunnen onderbouwen (zie artikel 476b lid 2 Rv). Dit betekent niet dat zij in een procedure als de onderhavige de bewijslast heeft. De bewijslast berust immers bij de DUO, aangezien zij aanvoert dat [naam01] - in weerwil van de verklaring - wel degelijk een vordering heeft op [gedaagde01] . Op [gedaagde01] rust echter wel een verzwaarde motiveringsplicht bij betwisting van de verklaring door de DUO (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 13 februari 2009, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2009:BG5256).
2.6.
De kantonrechter constateert dat [gedaagde01] haar oorspronkelijke verklaring met geen enkel stuk heeft onderbouwd. Dat had gelet op de inhoud van die verklaring wel op haar weg gelegen. Ook tijdens deze procedure heeft [gedaagde01] haar verklaring niet (afdoende) met stukken onderbouwd, terwijl zij daartoe wel in de gelegenheid was. De door haar overgelegde arbeidsovereenkomst tussen haar en [naam01] is voor wat betreft de parafen en handtekeningen zwartgelakt, zodat niet valt te controleren of die arbeidsovereenkomst daadwerkelijk door [naam01] is getekend. In het verlengde daarvan heeft [gedaagde01] ook op geen enkele manier onderbouwd dat [naam01] in de periode van 1 mei 2022 tot en met 1 september 2022 geen arbeid voor [gedaagde01] heeft verricht en dat [naam01] inmiddels uit dienst is. Tot slot heeft [gedaagde01] ook geen enkele onderbouwing overgelegd van de schulden die zij stelt dat [naam01] bij haar heeft. Geconcludeerd wordt dan ook dat de verklaring van [gedaagde01] niet voldoet aan de eisen die de wet aan de inhoud daarvan stelt.
2.7.
De situatie dat de afgelegde (gerechtelijke) verklaring niet voldoet aan de vereisten van de artikelen 476a lid 2 en 476b lid 2 Rv moet in haar gevolgen gelijk gesteld worden aan het geval dat in het geheel geen verklaring is afgelegd. Voor [gedaagde01] heeft dat als consequentie dat zij, overeenkomstig de vordering van de DUO, wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 7.718,04 waarvoor het beslag is gelegd.
2.8.
De DUO heeft er gelet op het voorgaande geen belang bij dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om alsnog een correcte gerechtelijke verklaring af te leggen. Daar bestaat overigens ook verder geen aanleiding voor, aangezien [gedaagde01] daar in deze procedure al tweemaal toe in de gelegenheid is gesteld.
De wettelijke rente wordt toegewezen.
2.9.
De wettelijke rente wordt toegewezen, omdat de DUO genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist.
[gedaagde01] moet de proceskosten van de DUO betalen.
2.10.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van de DUO tot vandaag vast op € 131,18 aan dagvaardingskosten, € 514,00 aan griffierecht en € 660,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 330,00). Dit is in totaal € 1.305,18. Voor kosten die de DUO maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan de DUO te betalen € 7.718,04 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 2 september 2022 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van de DUO tot vandaag worden vastgesteld op € 1.305,18;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
38671