ECLI:NL:RBROT:2023:1380

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
10167652 \ CV EXPL 22-33172
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en betalingsregeling in huurovereenkomst tussen Stichting Hef Wonen en gedaagden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Hef Wonen en gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over huurachterstand. Eiseres, Stichting Hef Wonen, heeft gedaagden aangesproken op hun betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. Gedaagden hebben gezamenlijk een woning gehuurd, waarbij [gedaagde 1] als hoofdhuurder was aangemerkt. Na een verzoek van [gedaagde 1] om afstand te doen van het gehuurde, is de huurovereenkomst op naam van [gedaagde 2] overgeschreven, met de voorwaarde dat [gedaagde 2] verantwoordelijk blijft voor alle rechten en plichten.

Hef Wonen heeft een huurachterstand van in totaal € 3.280,99 geëist, alsook ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de huurachterstand en heeft hen veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en rente. De rechter heeft ook de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde toegewezen, maar onder de voorwaarde dat [gedaagde 2] een betalingsregeling van € 750,00 per maand zou treffen, wat door Hef Wonen is geaccepteerd.

De rechter heeft bepaald dat zolang [gedaagde 2] zich aan deze betalingsregeling houdt, de ontbinding en ontruiming niet ten uitvoer zullen worden gelegd. Indien [gedaagde 2] niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet, kan Hef Wonen de ontruiming alsnog uitvoeren. De proceskosten zijn voor rekening van gedaagden, die ook zijn veroordeeld tot betaling van de kosten van de gemachtigde van Hef Wonen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10167652 \ CV EXPL 22-33172
datum uitspraak: 10 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Hef Wonenvoorheen
Stichting Vestia,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Bazuin & Partners Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
1. [gedaagde 1], die handelt onder de naam
[bedrijf]in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[naam persoon],
woonplaats: [woonplaats 1] ,

2 [gedaagde 2] ,

woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagden,
die zelf procederen.
De partijen worden hierna ‘Hef Wonen’ en ‘ [gedaagde 1] ’ of ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd. Wanneer [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gezamenlijk worden bedoeld, worden zij ‘ [gedaagde 1] c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 12 oktober 2022, met bijlagen;
  • de dagvaarding van 21 oktober 2022, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge verweer van 3 november 2022;
  • de akte van 4 januari 2023 van de zijde van Hef Wonen, met bijlagen;
  • het e-mailbericht van 16 januari 2023 van de zijde van [gedaagde 2] .
1.2.
Op 13 januari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met [gedaagde 1] en de gemachtigde van Hef Wonen besproken. Na deze mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde 2] niet deugdelijk was opgeroepen. Op 27 januari 2023 is de zaak daarom opnieuw tijdens een mondelinge behandeling besproken, waarbij [gedaagde 2] en de gemachtigde van Hef Wonen aanwezig waren.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] c.s. huurden gezamenlijk een woning aan de [adres] in Rotterdam (hierna: het gehuurde) van Hef Wonen. [gedaagde 1] was als hoofdhuurder van het gehuurde aangemerkt.
2.2.
Op 16 maart 2022 heeft [gedaagde 1] Hef Wonen verzocht of zij afstand mocht doen van het gehuurde. Op 29 maart 2022 heeft Hef Wonen de huurovereenkomst overgeschreven op naam van [gedaagde 2] , onder de voorwaarde dat [gedaagde 2] verantwoordelijk blijft voor alle rechten en plichten voortvloeiende uit de huurovereenkomst. [gedaagde 1] heeft het gehuurde verlaten.
2.3.
De maandelijkse huurprijs bedraagt op dit moment € 611,70 per maand en moet bij vooruitbetaling worden betaald.

3.Het geschil

3.1.
Hef Wonen eist samengevat:
  • [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen € 3.280,99 met rente;
  • [gedaagde 2] te veroordelen aan haar te betalen € 2.227,23;
  • de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde 2] te veroordelen om het gehuurde binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen;
  • [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van de lopende huur vanaf de maand november 2022;
  • [gedaagde 1] c.s. te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat van [gedaagde 1] c.s. wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 2.778,11, rente van € 61,82 (berekend tot 21 oktober 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 441,06 (inclusief btw). Het bedrag dat van [gedaagde 2] wordt geëist bestaat uit de hoofdsom van € 3.642,90 minus € 1.415,67 aan verrichte betalingen.
3.2.
Hef Wonen baseert de eis op het volgende. [gedaagde 1] c.s. hebben een huurachterstand laten ontstaan. Die huurachterstand moeten zij betalen. De huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Daarnaast moeten [gedaagde 1] c.s. rente, buitengerechtelijke kosten en een gebruiksvergoeding betalen.
3.3.
De bewindvoerder van [gedaagde 1] voert aan dat de vordering jegens [gedaagde 1] klopt. [gedaagde 1] heeft meerdere schulden en is onder bewind gesteld. Ook [gedaagde 2] voert aan dat vordering klopt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn uit elkaar gegaan. [gedaagde 2] is toen hoofdhuurder geworden en kwam er op dat moment achter dat er nog een huurschuld bestond. Als gevolg van persoonlijke omstandigheden was [gedaagde 2] niet in staat te werken, waardoor de huurachterstand vervolgens verder is opgelopen. Sinds kort heeft hij een nieuwe baan en kan hij de huur weer gaan betalen. Hij wil graag in het gehuurde blijven en een regeling voor afbetaling van de huurachterstand.

4.De beoordeling

Huurachterstand [gedaagde 1] c.s.
4.1.
Hef Wonen heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst, zodat hiervan in rechte zal worden uitgegaan. Hef Wonen heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling een actuele specificatie van de huurachterstand overgelegd en daarbij gesteld dat de huurachterstand, berekend tot en met de maand maart 2022, € 2.778,11 bedraagt. Hef Wonen heeft de huurachterstand jegens [gedaagde 1] c.s. berekend tot en met de maand maart, omdat [gedaagde 1] vanaf 29 maart 2022 niet meer als hoofdhuurder op de huurovereenkomst staat en zij het gehuurde heeft verlaten. Zij is daarom voor de periode na de maand maart 2022 geen huurbetalingen meer aan Hef Wonen verschuldigd.
4.2.
[gedaagde 1] c.s. hebben het bedrag aan huurachterstand berekend tot en met de maand maart 2022 niet betwist. [gedaagde 1] c.s. worden daarom hoofdelijk veroordeeld om dit bedrag aan Hef Wonen te betalen.
Huurachterstand [gedaagde 2]
4.3.
Hef Wonen heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling een actuele specificatie van de huurachterstand overgelegd en daarbij gesteld dat de huurachterstand van [gedaagde 2] , berekend vanaf de maand april 2022 tot en met de maand januari 2023, € 4.062,33 bedraagt. [gedaagde 2] heeft deze huurachterstand niet betwist, en wordt dan ook veroordeeld om dit bedrag aan Hef Wonen te betalen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.4.
De buitengerechtelijke incassokosten voor een bedrag van € 441,06 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De rente, die berekend tot 21 oktober 2022 € 61,82 bedraagt, wordt toegewezen, omdat Hef Wonen genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde 1] c.s. dat niet heeft betwist.
Ontbinding en ontruiming
4.5.
Artikel 6:265 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het betalen van overeengekomen huur heeft daarbij te gelden als een van de essentiële verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst.
4.6.
Door een huurachterstand te laten ontstaan, is [gedaagde 2] tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting jegens Hef Wonen. Ten tijde van de mondelinge behandeling bestond een huurachterstand van ruim acht maanden. Van een tekortkoming van geringe betekenis is daarom geen sprake. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de tekortkoming van bijzondere aard is en heeft Hef Wonen aangetoond dat zij heeft voldaan aan artikel 2 Besluit Gemeentelijk Schuldhulpverlening. De door [gedaagde 2] aangevoerde financiële en persoonlijke omstandigheden komen, hoe vervelend ook, voor zijn rekening en risico en doen niet af aan de belangen van Hef Wonen bij een huurder die (tijdig) aan zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst voldoet. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt in beginsel dan ook gerechtvaardigd geacht en toegewezen.
Betalingsregeling
4.7.
Ter zitting heeft [gedaagde 2] echter aangeboden de huurachterstand naast de lopende huur in maandelijkse termijnen van € 750,00 te voldoen. Hef Wonen heeft bij monde van haar gemachtigde ter zitting met die regeling ingestemd.
4.8.
Gelet op deze instemming zullen de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling tot ontruiming van het gehuurde voorwaardelijk worden toegewezen. Dat betekent voor [gedaagde 2] dat Hef Wonen de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde niet ten uitvoer kan leggen zolang [gedaagde 2] de getroffen betalingsregeling correct nakomt en tevens zorgdraagt voor stipte betaling van de lopende huur met ingang van de maand februari 2023. Wanneer [gedaagde 2] niet aan voornoemde betalingsverplichtingen voldoet, wordt de huurovereenkomst alsnog op grond van dit vonnis ontbonden en kan Hef Wonen de ontruimingsveroordeling tegen [gedaagde 2] ten uitvoer leggen. Ook is [gedaagde 2] in dat geval de huurbedragen van op dit moment € 611,70 per maand, waarop Hef Wonen recht had bij nakoming van de overeenkomst, met ingang van de maand februari 2023 tot de dag van ontbinding van de huurovereenkomst, en daarna aan gebruiksvergoeding tot en met de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden, verschuldigd. De ontruimingstermijn wordt (in dat geval) gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.9.
De buitengerechtelijke incassokosten voor een bedrag van € 441,06 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De rente, die berekend tot 21 oktober 2022 € 61,82 bedraagt, wordt toegewezen zoals in de beslissing vermeld, omdat Hef Wonen genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde 1] c.s. dat niet heeft betwist.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde 1] c.s. krijgen ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De door [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt, de andere tot de hoogte van die betaling van zijn betalingsverplichting is bevrijd, aan Hef Wonen te betalen proceskosten worden begroot op € 129,74 aan dagvaardingskosten en € 514,00 aan griffierecht. Dit is in totaal € 643,74. [gedaagde 1] c.s. moeten daarnaast beiden € 330,00 aan salaris voor de gemachtigde betalen (twee keer 1 punt x € 330,00). Voor kosten die Hef Wonen maakt na deze uitspraak moeten [gedaagde 1] c.s. een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk om aan Hef Wonen te betalen € 3.280,99 aan huurachterstand berekend tot en met de maand maart 2022 inclusief vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en vervallen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het saldo dat vanaf 21 oktober 2022 aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke debet- en creditmutatie, heeft uitgestaan;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de kant van Hef Wonen tot vandaag vastgesteld op € 643,74;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Hef wonen te betalen € 330,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan Hef Wonen te betalen € 4.062,33 aan huurachterstand berekend tot en met de maand januari 2023;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan Hef wonen te betalen € 330,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.6.
stelt vast dat [gedaagde 2] en Hef Wonen overeenstemming hebben bereikt over een betalingsregeling, in die zin dat [gedaagde 2] het totaal aan Hef Wonen te betalen bedrag, inclusief rente en kosten als voormeld, naast de lopende huur, aan Vestia voldoet in maandelijkse termijnen van € 750,00 voor het eerst uiterlijk op 1 maart 2023 en vervolgens telkens uiterlijk op de eerste dag van iedere daarop volgende maand;
5.7.
stelt vast dat Hef Wonen niet tot tenuitvoerlegging van dit vonnis zal overgaan zolang [gedaagde 2] voor stipte betaling van de hiervoor bedoelde betalingen zorgdraagt, naast de lopende huur vanaf de maand februari 2023;
en bovendien, maar alléén als [gedaagde 2] zijn hierboven genoemde betalingsverplichtingen niet stipt nakomt;
5.8.
bepaalt dat het ingevolge dit vonnis nog verschuldigde bedrag geheel en ineens opeisbaar is;
5.9.
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen Hef Wonen en [gedaagde 2] met ingang van de eerste van de maand volgende op de dag waarop [gedaagde 2] in verzuim is ten aanzien van bovengenoemde betalingsverplichtingen en veroordeelt [gedaagde 2] om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege haar daar bevinden en het gehuurde onder afgifte van de sleutels ter beschikking van Hef Wonen te stellen;
5.10.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan Hef Wonen te betalen de huurbedragen waarop Hef Wonen recht had bij nakoming van de huurovereenkomst, vanaf de maand februari 2023 tot de dag van ontbinding van de huurovereenkomst, en daarna aan gebruiksvergoeding tot en met de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden;
5.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
54214