ECLI:NL:RBROT:2023:1396

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
C/10/644466 / HA ZA 22-733
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een verstekvonnis en onverschuldigde betaling in het kader van een horeca-exploitatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder gewezen verstekvonnis. De zaak betreft een geschil tussen [naam01] en [bedrijf01] over de vernietiging van een huurkoopovereenkomst en een huurovereenkomst. [naam01] had op 1 maart 2019 een horecaonderneming overgenomen van [bedrijf01] voor een bedrag van € 20.000,-, maar de exploitatievergunning voor de horecagelegenheid was op 17 oktober 2018 vervallen. De gemeente Rotterdam weigerde op 6 september 2019 de vergunningen voor de exploitatie van de horeca-inrichting, omdat deze in strijd was met het horecagebiedsplan. Na de weigering heeft [naam01] bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In 2020 heeft [familie01] de koopovereenkomst met [naam01] vernietigd op grond van dwaling. [naam01] heeft vervolgens de huurkoopovereenkomst en de huurovereenkomst met [bedrijf01] vernietigd, ook op grond van dwaling en bedrog. De rechtbank oordeelde dat [bedrijf01] onjuiste informatie had verstrekt over de mogelijkheid van het verkrijgen van een exploitatievergunning, wat heeft geleid tot de vernietiging van de overeenkomsten. De rechtbank heeft [bedrijf01] veroordeeld tot betaling van de onverschuldigd betaalde koopprijs en de buitengerechtelijke kosten. Het verstekvonnis is vernietigd en de vorderingen van [naam01] zijn toegewezen, met uitzondering van enkele schadevergoedingen die zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/644466 / HA ZA 22-733
Vonnis in verzet van 22 februari 2023
in de zaak van
[naam01],
wonende te [woonplaats01] Rotterdam,
oorspronkelijk eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. H.A.A. Voermans te Rotterdam,
tegen
[bedrijf01] .,
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
oorspronkelijk gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. V. Kortenbach te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [naam01] en [bedrijf01] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 6 december 2021, met producties 1 tot en met 11;
  • het tussen partijen onder zaak- en rolnummer C/10/630921 / HA ZA 21-1123
gewezen verstekvonnis in vrijwaring van 29 juni 2022;
  • de verzetdagvaarding van [bedrijf01] van 3 augustus 2022, met producties 1 en 2;
  • de oproepingsbrieven van de rechtbank van 5 oktober 2022;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 10 januari 2023;
  • de spreekaantekeningen van mr. H.A.A. Voermans.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf01] exploiteerde een horecaonderneming met handelsnaam ‘ [naam02] ’ (hierna: [naam02] ), gevestigd aan de [adres01] te Rotterdam (hierna: de bedrijfsruimte). De exploitatievergunning voor deze horeca-inrichting is op 17 oktober 2018 komen te vervallen.
2.2.
[naam01] heeft [naam02] op 1 maart 2019 voor een bedrag € 20.000,- van [bedrijf01] overgenomen op grond van een huurkoopovereenkomst. [naam01] is de bedrijfsruimte van [bedrijf01] gaan huren.
2.3.
[naam01] heeft via de advocaat van [bedrijf01] , mr. V. Kortenbach, op 15 maart 2019 een exploitatievergunning, een drank- en horecawetvergunning en een aanwezigheidsvergunning voor het plaatsen van kansspelautomaten in de bedrijfsruimte aangevraagd.
2.4.
Bij besluit van 6 september 2019 van de gemeente Rotterdam (hierna: het weigeringsbesluit) zijn de vergunningen geweigerd omdat exploitatie van een horecagelegenheid op de locatie van de bedrijfsruimte in strijd is met het horecagebiedsplan. In het weigeringsbesluit is - onder meer - het volgende opgenomen:
“Hierbij treft u mijn besluit aan om (...) de exploitatievergunning te weigeren.
Ook wordt (...) de Drank- en Horecawetvergunning en (...) de aanwezigheidsvergunning
geweigerd.
Exploitatievergunning (A)
(...)
3.2.1
Ontwikkelrichting gedeelte Bas Jungeriusstraat tussen Mijnsherenlaan en Wolphaertsbocht
(...) Het blijft daarom wenselijk om het aantal horeca-inrichtingen in de straat of grenzend aan de
zijstraten van de Bas Jungeriusstraat terug te brengen. Voor de Bas Jungeriusstraat geldt voor
nieuwe- en bestaande (horeca-) inrichtingen de ontwikkelrichting verminderen.
Ontwikkelrichting verminderen
Bij het wijzigen of beëindigen van een horeca-exploitatie wordt ingezet op het terugdringen van
het aantal horeca-inrichtingen, vloeroppervlakte en terras of het terugdringen van specifieke
exploitatiecategorieën en activiteiten. (...)
Overwegingen
Op 16 juni 2017 heb ik een exploitatievergunning (...) verleend voor de (horeca-)inrichting aan de [adres01] . Op 17 oktober 2018 heb ik aan de toenmalige exploitant bevestigd dat de exploitatievergunning is komen te vervallen. Na het vervallen van deze exploitatievergunning is geen nieuwe exploitatievergunning verleend voor deze locatie en is er feitelijk niet geëxploiteerd op deze locatie. Gezien uw aanvraag van 15 maart 2019 voor het verkrijgen van een exploitatievergunning (overname) wordt u gezien als de nieuwe exploitant. Het horecagebiedsplan is ingezet op het terugdringen van het aantal (horeca-inrichtingen). Dit heeft als gevolg dat uw aanvraag onder andere wordt getoetst aan het geldende horecagebiedsplan. De overname van de (horeca-)inrichting op onderhavige locatie is in strijd met de ontwikkelrichting ‘verminderen’ in het horecagebiedsplan en is om die reden niet mogelijk.
APV
Artikel 2:28, vijfde lid onder b, van de APV stelt dat de burgemeester onverminderd het artikel 1:8 de exploitatievergunning weigert indien de vestiging of de exploitatie van de (horeca-)
inrichting in strijd is met een horecagebiedsplan.
Drank- en Horeca wetgeving (B)
Uw aanvraag voor het schenken van alcoholhoudende dranken is getoetst aan de Drank- en
Horecawet. Bij de beoordeling van uw aanvraag is gebleken dat volgens het horecagebiedsplan
een overname van de (horeca-)inrichting op deze locatie niet is toegestaan. Ik heb de
exploitatievergunning op grond van de APV geweigerd. (...)
Aanwezigheidsvergunning (C)
Uw aanvraag voor het plaatsen van kansspelautomaten is getoetst aan de Wet op de
Kansspelen. Gebleken is dat u niet beschikt over een geldige Drank- en Horecawetvergunning
(artikel 3 van de Drank- en Horecawet) voor de uitoefening van het horecabedrijf. Artikel 30e,
eerste lid onder a, in samenhang met artikel 30c van de Wet op de Kansspelen stelt dat een
vergunning geweigerd wordt indien niet wordt voldaan aan de begripsbepaling van een
hoogdrempelige (horeca-)inrichting (artikel 30, sub d van de Wet op de Kansspelen).
Ik besluit om:
A. de exploitatievergunning voor de [adres01] te
weigeren(...);
de Drank- en Horecawetvergunning voor de [adres01] te
weigeren(...);
C. de aanwezigheidsvergunning voor het plaatsen van kansspelautomaten voor de [adres01]
te
weigeren(...)”.
2.5.
[naam01] heeft op 25 september 2019 bezwaar gemaakt tegen het weigeringsbesluit.
2.6.
In februari 2020 heeft [naam01] met de familie [familie01] (hierna: [familie01] c.s.) een koopovereenkomst gesloten, waarin is bepaald dat de goodwill en inventaris van [naam02] tegen betaling van een bedrag van € 15.000,00 op 1 maart 2020 aan [familie01] c.s. zou worden geleverd. Voorafgaand aan de totstandkoming van voormelde koopovereenkomst is door [naam01] aan [familie01] c.s. medegedeeld dat het exploiteren van een restaurant in de bedrijfsruimte, dan wel een categorie 1 vergunning voor de exploitatie van een restaurant, mogelijk was.
2.7.
De gemeente Rotterdam heeft het bezwaar tegen het weigeringsbesluit bij
beslissing van 7 januari 2020 ongegrond verklaard (hierna: de beslissing op bezwaar).
2.8.
Op 27 november 2020 heeft [familie01] c.s. met een beroep op dwaling de
vernietiging van de koopovereenkomst met [naam01] ingeroepen.
2.9.
Op 9 augustus 2021 heeft [naam01] met een beroep op dwaling en bedrog de vernietiging van de huurkoopovereenkomst en de huurovereenkomst met [bedrijf01] ingeroepen.
2.10.
In het door deze rechtbank op 29 juni 2022 tussen [naam01] en [familie01] c.s.
gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer C/10/622373 / HA ZA 21-645 is - kort gezegd - beslist dat [familie01] c.s. de koopovereenkomst met [naam01] bij buitengerechtelijke verklaring van 27 november 2020 rechtsgeldig heeft vernietigd op grond van dwaling en is [naam01] veroordeeld om een bedrag van € 15.000,00 aan [familie01] c.s. te betalen.

3.Het geschil

De oorspronkelijke vordering

3.1.
Bij inleidende dagvaarding vordert [naam01] om, voor zover in de hoofdzaak de vordering van [familie01] c.s. ten laste van [naam01] zou worden toegewezen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [bedrijf01] te veroordelen tot betaling (van de door [familie01] c.s. betaalde koopprijs) van € 18.150,00 (inclusief btw);
II. [bedrijf01] te veroordelen tot betaling (van de door [familie01] c.s. gevorderde schade) van € 14.227,30, eventueel op te maken bij staat;
III. te vermeerderen met de daarover (sub I en sub II) (door [familie01] c.s. gevorderde) verschuldigde wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag van betaling;
[naam01] vordert voorts - los van de vrijwaring - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
IV. te verklaren voor recht dat [naam01] de huurkoopovereenkomst en de huurovereenkomst op grond van dwaling of bedrog rechtsgeldig (buitengerechtelijk) heeft vernietigd, dan wel de huurkoopovereenkomst en de huurovereenkomst alsnog met een beroep op dwaling of bedrog gerechtelijk te vernietigen;
V. [bedrijf01] te veroordelen tot (terug) betaling van de door [naam01] aan [bedrijf01] onverschuldigd betaalde koopprijs;
VI. te verklaren voor recht dat [bedrijf01] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam01] als bedoeld in artikel 6:162 BW;
VII. [bedrijf01] te veroordelen tot betaling van de door [naam01] geleden schade ten bedrage van € 44.269,00, althans een bedrag aan schadevergoeding door de rechtbank te bepalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 september 2019, althans vanaf een datum door de rechtbank te bepalen, tot aan de dag van volledige betaling;
VIII. [bedrijf01] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.275,00 ex btw, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
IX. [bedrijf01] te veroordelen in de kosten van deze procedure en de kosten van de executie, te vermeerderen met nakosten en met de wettelijke rente over de proceskosten.
3.2.
[naam01] legt - samengevat weergegeven - het volgende ten grondslag aan zijn vorderingen. [bedrijf01] heeft de inventaris en goodwill van [naam02] via een huurkoopconstructie aan [naam01] verkocht en [bedrijf01] is een huurovereenkomst ten behoeve van horeca exploitatie met [naam01] aangegaan, terwijl [bedrijf01] wist dat het niet mogelijk was om in de bedrijfsruimte een horecaonderneming te exploiteren. Als [naam01] had geweten dat het in het geheel niet was toegestaan om daar een horecaonderneming te exploiteren, dan was hij de betreffende overeenkomsten met [bedrijf01] nooit aangegaan en had hij geen investeringen in de bedrijfsruimte gedaan. [naam01] grondt zijn primaire en subsidiaire vorderingen op onverschuldigde betaling als gevolg van de vernietiging van zijn rechtshandelingen vanwege respectievelijk dwaling en bedrog. De schadevergoedingsvorderingen grondt [naam01] op onrechtmatige daad.
3.3.
Het dictum van het verstekvonnis luidt als volgt:
“De rechtbank
3.1.
veroordeelt [bedrijf01] aan [naam01] te betalen de door [familie01] c.s. betaalde koopprijs ad
€ 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro), te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag van volledige betaling,
3:2. verklaart voor recht dat [naam01] de tussen hem en [bedrijf01] overeengekomen
huurkoopovereenkomst en huurovereenkomst op grond van dwaling als bedoeld in artikel
6:228 BW bij wege van buitengerechtelijke verklaring van 9 augustus 2021 heeft vernietigd,
3.3.
veroordeelt [bedrijf01] tot betaling van de door [naam01] geleden schade van
€ 44.269,00 (zegge: vierenveertigduizend tweehonderdnegenenzestigduizend euro), te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2019 tot aan de dag van volledige
voldoening,
3.4.
veroordeelt [bedrijf01] in de buitengerechtelijke kosten begroot op € 1.275,00, te
vermeerderen met de wettelijke rente over deze buitengerechtelijke kosten vanaf
6 december 2021 tot aan de dag van algehele voldoening,
3.5.
veroordeelt [bedrijf01] in de proceskosten, aan de zijde van [naam01] tot op heden
begroot op € 1.239,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW
over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van
volledige betaling,
3.6.
veroordeelt [bedrijf01] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan
salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [bedrijf01] niet binnen veertien
dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de
uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de
explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente
als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dagen na de
betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.7.
verklaart dit vonnis - met uitzondering van de onder 3.2 genoemde beslissing -
uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.”
De vordering in verzet van [bedrijf01]
3.4.
[bedrijf01] vordert in de verzetprocedure dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [naam01] alsnog worden afgewezen, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [naam01] in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten.
3.5.
[bedrijf01] betwist dat [naam01] een beroep op dwaling en/of bedrog toekomt en daarmee dat de koopsom onverschuldigd is betaald. Verder betwist [bedrijf01] dat sprake is van een onrechtmatige daad. Subsidiair betwist [bedrijf01] dat zij gehouden is [naam01] te vrijwaren tegen de vorderingen van [familie01] en dat [naam01] zelfstandig een schade heeft geleden van € 44.269,00 en daarnaast recht heeft op vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [bedrijf01] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
De vorderingen van [naam01] vanaf IV van het petitum betreffen van de vrijwaring losstaande zelfstandige vorderingen jegens [bedrijf01] . Nu niet is gebleken van strijd met de goede procesorde, zullen deze vorderingen vanwege proceseconomische redenen en omdat zij deels voortvloeien uit dezelfde feiten, worden toegelaten (o.a. Hof Den Haag 18 augustus 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2535 en Hof Amsterdam 18 augustus 2005, ECLI:NL:GHAMS:2005:AVOI6O).
4.3.
[naam01] grondt zijn vordering op dwaling. Hij stelt daartoe het volgende. [bedrijf01] heeft onjuiste informatie verschaft door [naam01] te vertellen dat de exploitatie van een horecaonderneming in de bedrijfsruimte mogelijk was. Hiervoor was een exploitatievergunning categorie 1 nodig, welke vergunning volgens [bedrijf01] een gegeven was, terwijl [bedrijf01] ook de kansen op het verkrijgen van een exploitatievergunning categorie 2 hoog inschatte. Uit het weigeringsbesluit van de gemeente Rotterdam en de beslissing op het bezwaar van [naam01] blijkt dat die vergunning, zowel categorie 1 als 2, niet mogelijk is voor de bedrijfsruimte.
4.4.
[bedrijf01] voert het volgende aan. [bedrijf01] heeft voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten met [naam01] navraag gedaan bij de ‘horecagebiedsadviseur’ van de gemeente Rotterdam. Deze heeft op 11 januari 2019 per e-mail bevestigd dat (alleen) een categorie 1 vergunning mogelijk was. In weerwil daarvan hebben B&W van de gemeente Rotterdam de aanvraag van [naam01] afgewezen. Helaas kreeg [bedrijf01] niet meer de kans om tegen deze onverwachte uitkomst in beroep te gaan. Zou [naam01] de zaak hebben doorgezet, dan zou hij een vergunning hebben gekregen.
Beroep op dwaling
4.5.
Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar indien:
a. a) de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht
aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b) de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te
weten, de dwalende had behoren in te lichten; en
c) de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste
veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden (artikel 6:228 lid 1 BW).
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de huurkoopovereenkomst en de huurovereenkomst onder invloed van dwaling tot stand zijn gekomen en dat [naam01] op basis hiervan rechtsgeldig buitengerechtelijk de vernietiging van zijn rechtshandelingen heeft ingeroepen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat [bedrijf01] , voorafgaand aan het sluiten van de
huurkoopovereenkomst en de huurovereenkomst, aan [naam01] heeft medegedeeld dat er een horecaonderneming kon worden geëxploiteerd in de bedrijfsruimte omdat een categorie 1 vergunning mogelijk zou zijn. [naam01] heeft ter zitting aangegeven dat hij het altijd heeft gezien als een door [bedrijf01] gegeven garantie (de categorie 1 vergunning zou er gegarandeerd komen). [bedrijf01] heeft dat gemotiveerd betwist. Het was volgens haar enkel een
mogelijkheiddat de categorie 1 vergunning zou worden verleend. Gebleken is dat een categorie 1 vergunning vanwege het feit dat het beleid van de gemeente is gericht op het terugdringen van het aantal horeca-inrichtingen, niet mogelijk is (zie het weigeringsbesluit onder
Overwegingenweergegeven in 2.4).
4.8.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [bedrijf01] , is niet komen vast te staan dat [bedrijf01] aan [naam01] de garantie heeft verstrekt dat een categorie 1 vergunning zou worden verleend. Er is enkel medegedeeld dat een categorie 1 vergunning mogelijk was, hetgeen impliceert dat het risico bestaat dat een aangevraagde vergunning onverhoopt toch wordt afgewezen. [bedrijf01] heeft dan ook met de door haar gegeven informatie geen onjuiste voorstelling van zaken veroorzaakt bij [naam01] . Het verweer van [bedrijf01] zoals onder 4.4 weergegeven behoeft daarom geen verdere bespreking.
4.9.
Dat ligt anders voor wat betreft de door [bedrijf01] gegeven informatie over een categorie 2 vergunning. Daarover stelt [naam01] dat [bedrijf01] de kans op het verkrijgen van een exploitatievergunning categorie 2 hoog inschatte. [bedrijf01] heeft dat niet betwist. [naam01] heeft bij zijn dagvaarding een (foto van een) e-mailbericht overgelegd van de gemeente Rotterdam van 25 oktober 2018 (de dagvaarding verwijst onder randnummer 21 en 22 naar productie 9). In dat e-mailbericht staat voor zover van belang:
“Helaas kan ik u niet anders mededelen dan dat een categorie 2 niet mogelijk is op het adres [adres01] ”.
De rechtbank maakt hieruit op dat [bedrijf01] al op 25 oktober 2018 - dus ruim voor het aangaan van de huurkoopovereenkomst en de huurovereenkomst met [naam01] op 1 maart 2019 - op de hoogte was van het feit dat een categorie 2 vergunning niet mogelijk was. Zij heeft deze kennis niet met [naam01] gedeeld. In plaats daarvan heeft [bedrijf01] het doen voorkomen alsof de kans op het verkrijgen van een categorie 2 vergunning (zeer) groot was. [bedrijf01] heeft met die door haar gegeven informatie een onjuiste voorstelling van zaken veroorzaakt bij [naam01] .
4.10.
[naam01] heeft onbetwist gesteld dat hij bij een juiste voorstelling van zaken de
Huurkoopovereenkomst en de huurovereenkomst niet zou hebben gesloten. Ook is niet weersproken dat de inlichting van [bedrijf01] de besluitvorming van [naam01] heeft beïnvloed. Dit alles maakt dat is komen vast te staan dat [naam01] ten aanzien van de koop van de goodwill en inventaris en het aangaan van de huurovereenkomst heeft gedwaald door een inlichting van [bedrijf01] (artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a BW).
4.11.
Het geslaagde beroep op dwaling leidt ertoe dat de huurkoopovereenkomst en de huurovereenkomst vernietigbaar zijn. De rechtbank stelt vast dat [naam01] op 9 augustus 2021 door een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging is overgegaan (zie onder 2.9). De rechtsgeldigheid van de buitengerechtelijke verklaring is - anders dan op inhoudelijke gronden - niet door [bedrijf01] weersproken. De in dit verband gevorderde verklaring voor recht (vordering IV) is daarom toewijsbaar.
4.12.
Aan de buitengerechtelijke vernietiging komt terugwerkende kracht toe (artikel
3:49 BW in samenhang met artikel 3:53 BW). De vernietiging heeft tot gevolg dat partijen
zonder rechtsgrond hebben gepresteerd, waardoor zij vorderingen uit onverschuldigde
betaling hebben verkregen (artikel 6:203 BW). Dit brengt met zich dat [naam01] een vordering tot teruggave van de koopprijs heeft verkregen op [bedrijf01] .
4.13.
In de hoofdzaak is [naam01] veroordeeld om aan [familie01] c.s. een bedrag van € 15.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 8 december 2020 tot de dag van volledige betaling. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [naam01] die zien op veroordeling van [bedrijf01] om aan [naam01] te betalen al hetgeen waartoe [naam01] in de hoofdzaak wordt veroordeeld, toewijsbaar zijn. De vorderingen van [naam01] onder I en III worden dan ook toegewezen.
4.14.
De van de vrijwaring losstaande zelfstandige vordering van [naam01] onder V is gelet op hetgeen onder 4.10 – 4.12 is overwogen eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat de nog door [bedrijf01] terug te betalen koopprijs is beperkt tot een bedrag van € 5.000,00 exclusief btw (€ 20.000,00 minus € 15.000,00). Uit hoofde van de vordering in vrijwaring onder I is immers reeds een bedrag van € 15.000,00 toegewezen, zodat een bedrag van € 5.000,00 resteert.
Schadevergoeding
4.15.
[naam01] vordert vergoeding van de door [familie01] c.s. gevorderde schade van € 14.227,30. Nu de door [familie01] c.s. gevorderde schade in de hoofzaak is afgewezen, zal deze vordering in vrijwaring van [naam01] eveneens worden afgewezen.
4.16.
Naast de vordering in vrijwaring vordert [naam01] - als zelfstandige vordering - vergoeding van gestelde schade omdat hij na het sluiten van de huurkoopovereenkomst en de huurovereenkomst met [bedrijf01] met het verbouwen van de bedrijfsruimte is begonnen en investeringen heeft gedaan van minimaal € 50.000,00. [naam01] grondt zijn vordering op onrechtmatige daad. [bedrijf01] heeft volgens [naam01] onrechtmatig gehandeld door informatie inzake de vergunning niet te hebben gegeven of te hebben verzwegen. Doordat [bedrijf01] [naam01] heeft voorgehouden dat hij een horecaonderneming kon exploiteren, heeft hij verbouwings- en investeringskosten gemaakt.
4.17.
De rechtbank oordeelt als volgt. Zoals onder 4.7 en 4.8 is overwogen staat niet ter discussie dat [bedrijf01] , voorafgaand aan het sluiten van de huurkoopovereenkomst en de huurovereenkomst, aan [naam01] heeft medegedeeld dat een horecaonderneming kon worden geëxploiteerd in de bedrijfsruimte omdat een categorie 1 vergunning mogelijk zou zijn. Niet is komen vast te staan dat de toezegging een garantie betrof. [naam01] had er dus rekening mee moeten houden dat het met de aanvraag van een vergunning nog niet is gegeven dat de vergunning ook daadwerkelijk zal worden verleend. [naam01] is vervolgens begonnen met de verbouwing van de bedrijfsruimte en heeft daarbij het risico aanvaard dat de vergunning zou worden afgewezen. Dit betreft een eigen keuze van [naam01] . De gevolgen daarvan kunnen niet op [bedrijf01] worden afgewenteld. De gedragingen van [bedrijf01] kunnen niet als onrechtmatig worden gekwalificeerd. De conclusie is dat de vorderingen van [naam01] onder VI en VII niet kunnen slagen.
Buitengerechtelijke kosten
4.18.
[naam01] maakt aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten voor een bedrag van € 1.275,00. [naam01] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [bedrijf01] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat [naam01] recht heeft op vergoeding hiervan. Het gevorderde bedrag is, gelet op de hoogte van het toewijsbare bedrag, echter hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De rechtbank zal de vordering op dit punt toewijzen tot € 1.179,75.
4.19.
De gevorderde wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke
incassokosten wordt afgewezen. De regeling van de wettelijke handelsrente is namelijk niet
van toepassing op schadevergoedingen. In plaats daarvan wordt de wettelijke rente als
bedoeld in artikel 6:119 BW toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
Conclusie
4.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verstekvonnis niet volledig in stand kan blijven. De rechtbank zal het verstekvonnis vernietigen en opnieuw beslissen.
4.21.
[bedrijf01] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van [naam01] begroot op:
  • Dagvaarding € 125,03
  • Salaris advocaat € 2.366,00 (2 punten x tarief € 1.183,00)
Totaal € 2.491,03
4.22.
De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente wordt als onweersproken
toegewezen.
4.23.
Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over de mede gevorderde nakosten.
4.24.
De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de verklaring voor recht dat
sprake is van vernietiging wordt afgewezen, omdat deze zich hier niet voor leent.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 29 juni 2022 onder zaaknummer / rolnummer C/10/630921 / HA ZA 21-1123 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
5.2.
veroordeelt [bedrijf01] om aan [naam01] te betalen de door [familie01] c.s. betaalde koopprijs ad € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro), te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 8 december 2020 tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart voor recht dat [naam01] de tussen hem en [bedrijf01] overeengekomen
huurkoopovereenkomst en huurovereenkomst op grond van dwaling als bedoeld in artikel
6:228 BW bij wege van buitengerechtelijke verklaring van 9 augustus 2021 heeft vernietigd,
5.4.
veroordeelt [bedrijf01] om aan [naam01] te betalen het restant van de onverschuldigd betaalde koopprijs ad € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro);
5.5.
veroordeelt [bedrijf01] in de buitengerechtelijke kosten begroot op € 1.179,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze buitengerechtelijke kosten vanaf 6 december 2021 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.6.
veroordeelt [bedrijf01] in de proceskosten, aan de zijde van [naam01] tot op heden
begroot op € 2.491,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis - met uitzondering van de onder 5.3 genoemde beslissing - uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.
[3645/1977/1573]