Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen
[naam eiser] , uit [plaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht, verweerder
Procesverloop
2 november 2022. Eiser heeft op 12 januari 2023 van die gelegenheid gebruik gemaakt. De rechtbank heeft daarna het onderzoek gesloten.
Overwegingen
€ 2.500,-. Eiser moet van verweerder de kweekkas verwijderen, omdat er voor de kweekkas geen omgevingsvergunning is verleend. Er is daarom sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in verbinding met artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo. Daarnaast is de kweekkas in strijd met artikel 4.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan, omdat het perceel waarop de kweekkas staat op grond van dat artikel bestemd is voor een agrarisch bedrijf in de zin van artikel 1.9 van het bestemmingsplan. Op het betreffende perceel is geen agrarisch bedrijf in de zin van het bestemmingsplan.
1 september 2020 aan de last te voldoen. Voor zover eiser op die datum niet aan de last zou hebben voldaan, zijn de dwangsommen dus op 1 september 2020 verbeurd en had verweerder vanaf dat moment een rechtsvordering op eiser. Een jaar na die datum gold het tweede lid van artikel 5:35 van de Awb. Op dat moment was het beroep van eiser tegen het besluit van 1 februari 2021 aanhangig. Dit betekent dat de rechtsvordering hangende het beroep niet was verjaard.
€ 2.500,00. Uw cliënt, de heer [naam eiser] , heeft deze dwangsom op 1 september 2020 van rechtswege verbeurd”. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de minimale vereisten die aan een invorderingsbesluit worden gesteld, zoals onder meer opgenomen in de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1179), te weten dat aan een invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag dient te liggen, hetgeen in voornoemde uitspraak nader is uitgewerkt. De rechtbank stelt vast dat zich overigens in het dossier alleen een op 11 september 2020 gedagtekende acceptgiro bevindt, verzonden aan de gemachtigde van eiser, waarop slechts is vermeld: dwangsom betreft bouwwerk [code bouwwerk 1] (kweekkas). Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de invorderingsbeschikking, waarop het beroep zich op grond van artikel 5:39 van de Awb mede richt, moet worden vernietigd wegens strijd met de in artikel 3:46 van de Awb opgenomen verplichting dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
€ 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor deelname aan de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).
Beslissing
- verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het invorderingsbesluit gegrond;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- vernietigt het invorderingsbesluit van 31 oktober 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw invorderingsbesluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiser.
mr.S.L. Mehlbaum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 februari 2023.