ECLI:NL:RBROT:2023:1749

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
ROT 22/480
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ongeval in toiletruimte als dienstongeval aan te merken

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om zijn ongeval van 21 juni 2021 als dienstongeval aan te merken. De korpschef heeft dit verzoek met het besluit van 21 juli 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 december 2021 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Dit besluit heeft de korpschef op 17 februari 2022 aangevuld met het aanbod dat eiser eenmalige medisch noodzakelijke kosten kan declareren die niet door de ziektekostenverzekeraar worden vergoed. De rechtbank heeft op 19 januari 2023 het beroep op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de korpschef aanwezig waren.

De rechtbank beoordeelt of de korpschef terecht het ongeval van eiser niet als dienstongeval heeft aangemerkt. Eiser is als teamchef werkzaam en is tijdens zijn dienst op 21 juni 2021 bij een toiletbezoek uitgeleden en gevallen. De vloer was door schoonmaakwerkzaamheden nat en er was geen waarschuwingsbordje geplaatst. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat de gladheid van de vloer in een toiletruimte een algemeen risico is en niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vloer bijzonder glad was.

De rechtbank oordeelt verder dat de korpschef het bestreden besluit zorgvuldig heeft voorbereid. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de korpschef het ongeval van eiser niet als dienstongeval hoeft aan te merken. De uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/480

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. N.D. Dane),
en

de korpschef van politie (de korpschef)

(gemachtigde: mr. G. Revet).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om zijn ongeval van 21 juni 2021 als dienstongeval aan te merken.
1.2
De korpschef heeft dit verzoek met het besluit van 21 juli 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 december 2021 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Dit besluit heeft de korpschef op 17 februari 2022 aangevuld met het aanbod dat eiser eenmalige medisch noodzakelijke kosten kan declareren die niet door de ziektekostenverzekeraar worden vergoed.
1.3
De korpschef heeft met een verweerschrift op het beroep gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft op 19 januari 2023 het beroep op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de korpschef deelgenomen
.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de korpschef terecht het ongeval van eiser niet als dienstongeval heeft aangemerkt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser is als teamchef C (OS) werkzaam. Hij is tijdens zijn dienst op 21 juni 2021 bij een toiletbezoek uitgeleden en gevallen. De vloer was door schoonmaakwerkzaamheden nat en er was geen waarschuwingsbordje geplaatst. Eiser heeft de korpschef gevraagd om dit ongeval als dienstongeval aan te merken.
Heeft de korpschef terecht eisers ongeval niet als dienstongeval aangemerkt?
5. Een dienstongeval is een ongeval dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder die werkzaamheden moesten worden verricht. Hierbij geldt dat de overheidswerkgever die de ambtenaar werkzaamheden opdraagt en hem daarmee, door de aard van die werkzaamheden of de omstandigheden waaronder zij moeten worden verricht, aan een verhoogd risico blootstelt, de kosten van geneeskundige behandeling en verzorging voor zijn rekening neemt die de ambtenaar door een ongeval moet maken dat in overwegende mate met dat verhoogde risico verband houdt. Een ongeval is geen dienstongeval als het ongeval aan de schuld of onvoorzichtigheid van de ambtenaar is te wijten. De rechtbank verwijst hiervoor naar artikel 1, aanhef en onder z, en artikel 54 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1496.
6. Het geschil tussen partijen is beperkt tot de vraag of eisers ongeval in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de bijzondere omstandigheden waaronder hij zijn werkzaamheden moest verrichten.
7.1
Eiser betoogt dat net als in de uitspraak van de CRvB van 29 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4986, zijn ongeval als dienstongeval moet worden aangemerkt. Uit deze uitspraak blijkt dat voor de vraag of bijzondere omstandigheden tot een verhoogd risico op een ongeval hebben geleid alleen van belang is of dat verhoogde risico er was. Hiervoor is niet van belang of de bijzondere omstandigheden bewust zijn gecreëerd, zoals de korpschef stelt. Zijn ongeval is dan ook een dienstongeval, omdat partijen niet van mening verschillen dat er verhoogd risico op ongevallen was en er, anders dan gebruikelijk, niet voor uitglijden werd gewaarschuwd. Daarnaast is er juist bewust een bijzondere omstandigheid gecreëerd, omdat door schoonmaakwerkzaamheden de vloer in de toiletruimte nat was. Verder verzoekt eiser om de korpschef aansprakelijk te stellen.
7.2
Het gaat eiser bij zijn betoog om het woord ‘bewust’ in de volgende passage uit het bestreden besluit:
“Er was dan ook geen sprake van een bewust gecreëerde bijzondere omstandigheid.”. Ondanks dat deze passage een beetje ongelukkig is geformuleerd, blijkt uit het bestreden besluit en ook uit de oorspronkelijke afwijzing dat de korpschef geen doorslaggevende betekenis aan het woord ‘bewust’ heeft gegeven. Hieruit blijkt duidelijk dat hij heeft getoetst of de omstandigheden waaronder eiser zijn werkzaamheden heeft verricht bijzonder waren en of die omstandigheden een verhoogd risico op ongevallen met zich mee brachten. Daarnaast heeft de korpschef in beroep nadrukkelijk ontkend dat hij alleen bewust gecreëerde situaties als bijzondere omstandigheden aanmerkt. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat de korpschef van een verkeerd toetsingskader is uitgegaan.
7.3
Anders dan eiser aanvoert heeft de korpschef niet erkend dat de omstandigheden waaronder eiser zijn werkzaamheden heeft verricht een verhoogd risico op ongevallen met zich mee brengt. De korpschef heeft vanaf de oorspronkelijke afwijzing steeds het standpunt ingenomen dat er geen zodanige bijzondere omstandigheden waren dat er een verhoogd risico op letsel bestond. In het bestreden besluit en in beroep heeft de korpschef dat standpunt verder onderbouwd met de toelichting dat toiletruimtes dagelijks worden gedweild en dat kans op gladheid in toiletruimten altijd aanwezig is.
7.4
De rechtbank kan zich in deze motivering vinden. Of dit nu door schoonmaakwerkzaamheden, door water of door ander vloeistoffen komt, het is in een toiletruimte niet ongebruikelijk dat de vloer nat en daardoor glad is. Het gaat dus om een situatie die in de sfeer van een algemeen risico ligt, waardoor deze gladheid (met of zonder waarschuwingsbordje) geen bijzondere omstandigheid is. Net als in de uitspraak van de CRvB van 23 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3346, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de vloer in toiletruimte bijzonder glad was. Gelet op het algemene risico op gladde vloeren in toiletruimten is daarvoor niet genoeg de enkele omstandigheid dat de vloer nat was en er geen waarschuwingsbordje stond. Eisers verwijzing tijdens de zitting naar deze uitspraak van de CRvB heeft dan ook niet het door hem beoogde gevolg.
7.5
De door eiser genoemde uitspraak van de CRvB van 29 juli 2009, leidt niet tot een andere conclusie. De feiten en omstandigheden in de zaak van die uitspraak zijn niet gelijk aan die in eisers zaak. In die uitspraak was er wel een ongebruikelijk situatie, namelijk een luik dat door werkzaamheden openstond en normaal dicht was. Het luik bevond zich achter een deur, was niet afgeschermd en voor het openstaan van dat luik werd niet gewaarschuwd.
7.6
Dit betekent dat de rechtbank niet aan eisers verzoek tegemoetkomt om de korpschef aansprakelijk te stellen voor de noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging. De korpschef hoeft deze schade op basis van artikel 54 van het Barp alleen te betalen als een ongeval een dienstongeval is en dit is niet het geval.
Heeft de korpschef het bestreden besluit zorgvuldig voorbereid?
8. Eisers betoog dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en daardoor in strijd met artikel 3:2 van de Awb is, slaagt niet. Dat de korpschef geen onderzoek heeft verricht naar hoe nat en glad de vloer was, is niet genoeg voor de conclusie dat de korpschef niet de kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft verzameld die hij bij de voorbereiding van het bestreden besluit nodig had. Tussen partijen is niet in geschil dat de vloer nat en glad was en zoals uit 7.4 blijkt was het aan eiser om aannemelijk te maken dat de vloer bijzonder glad was.

Conclusie en gevolgen

9.1
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de korpschef het ongeval van eiser niet als dienstongeval hoeft aan te merken.
9.2
Eiser krijgt het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Anders dan eiser op zitting heeft aangevoerd biedt het aanbod van de korpschef dat eiser eenmalig niet verzekerde medische kosten kan declareren daarvoor geen aanleiding. Dit aanbod is geen besluit en heeft niet tot herroeping van het bestreden besluit geleid vanwege een aan de korpschef te verwijten onrechtmatigheid. Daarnaast heeft eiser op zitting uitgebreid toegelicht dat hij van dat aanbod geen gebruik heeft gemaakt, omdat het aanbod door het eenmalige karakter daarvan ontoereikend was. Hij heeft zijn beroep ook niet ingetrokken. Van tegemoetkoming aan eiser is dan ook geen sprake.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van
mr.P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.