ECLI:NL:RBROT:2023:1753

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
ROT 21/5418
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij afwijzing verzoek om bijstandsvergoeding door gemeente

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Rotterdam, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam verzocht om schadevergoeding voor geleden schade na de intrekking van zijn bijstandsuitkering. Eiser had in 2020 een verzoek ingediend om schadevergoeding, dat deels werd afgewezen door het college. Eiser heeft vervolgens de rechtbank verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van de schade. De rechtbank heeft het verzoek als een rechtstreeks beroep behandeld, omdat het college de schadevergoeding deels had toegewezen maar niet voor alle posten. Tijdens de zitting op 18 november 2022 heeft eiser aanvullende stukken ingediend, waarop het college heeft gereageerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college een onrechtmatig besluit had genomen, maar dat eiser niet al het redelijke had gedaan om de schade te beperken. De rechtbank oordeelt dat eiser niet tijdig de Belastingdienst heeft benaderd om de nabetaling van de bijstandsuitkering als bijzonder inkomen aan te merken, wat had kunnen helpen om de schade te beperken. Ook voor de gemeentelijke en waterschapsbelasting heeft eiser niet voldoende onderbouwd dat hij de benodigde stukken niet kon indienen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het college geen aanvullende schadevergoeding hoeft te betalen. Eiser krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. A.L. Kuit),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam(het college)
(gemachtigde: mr. H. Biemond).

Inleiding

1.1
Met zijn brief van 13 april 2020 heeft eiser het college verzocht om vergoeding van door hem geleden schade. Dit verzoek heeft het college deels toe- en deels afgewezen.
1.2
Met het verzoekschrift van 20 oktober 2021 heeft eiser de rechtbank verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij heeft geleden.
1.3
Het college heeft met een verweerschrift op het verzoekschrift gereageerd.
1.4
Op verzoek van eiser en met instemming van het college is het verzoekschrift van 20 oktober 2021 op de zitting als een rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank dan ook het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben de zoon van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college deelgenomen.
1.6
Tijdens de zitting is eiser in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de zitting aanvullende stukken in te dienen. Eiser heeft hiervan gebruikgemaakt. Vervolgens heeft het college op deze aanvullende stukken gereageerd, waarop eiser weer heeft gereageerd
.Daarna is het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Met het besluit van 15 april 2013 heeft het college de bijstand van eiser ingetrokken en de te veel ontvangen uitkering teruggevorderd. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in haar uitspraak van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1230, dit besluit herroepen. Na deze uitspraak heeft er een nabetaling over de jaren 2013 en 2014 plaatsgevonden. Deze nabetaling is in de jaaropgave van 2015 meegenomen.
2.2
Eiser heeft het college gevraagd om vanwege een onrechtmatig besluit de volgende door hem geleden schade te vergoeden:
1. aan inkomstenbelasting over 2015.
2. € 1.413,00 aan voorgeschoten kindgebonden budget over 2015.
3. € 1.839,00 aan voorgeschoten zorgtoeslag over 2015.
4. € 3.079,00 aan voorgeschoten huurtoeslag over 2015.
5. € 346,90 aan niet kwijtgescholden gemeentelijke belasting over 2016.
6. € 401,25 aan niet kwijtgescholden waterschapsbelasting over 2016.
2.3
Het college heeft vervolgens erkend dat hij als gevolg van de uitspraak van de CRvB de bijstand over de periode 1 maart 2013 tot en met 4 juni 2015 te laat aan eiser heeft uitbetaald. Daarbij heeft het college besloten om:
1. Het bedrag aan inkomstenbelasting niet te vergoeden.
2. Het bedrag aan kindgebonden budget wel te vergoeden.
3. Het bedrag aan zorgtoeslag wel te vergoeden.
4. Het bedrag aan huurtoeslag niet te vergoeden.
5. Het bedrag aan kwijtschelding van de gemeentelijke belasting niet te vergoeden.
6. Het bedrag aan kwijtschelding waterschapsbelasting niet te vergoeden.
2.4
Eiser heeft daarna verzocht om vergoeding van € 5.000,00 aan immateriële schade.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college het verzoek van eiser om schadevergoeding terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Het college heeft ook een deel van het verzoek om schadevergoeding toegewezen, maar daartegen zijn geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt de toegewezen schadeposten daarom niet.
4. Partijen zijn het eens dat het besluit van 15 april 2013 een onrechtmatig besluit is en dat eiser daardoor schade heeft geleden. Dit besluit is dus het schadeveroorzakende besluit. Dit besluit dateert van voor 1 juli 2013. Hierdoor is op basis van artikel IV van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Staatsblad 2013, 50) het recht van toepassing zoals dat voor die datum gold. Dit betekent dat eiser geen verzoekschrift bij de rechtbank kon indienen, maar tegen de afwijzing van zijn verzoek door het college bezwaar had moeten maken. Op verzoek van eiser en met instemming van het college is het verzoekschrift van 20 oktober 2021 daarom op de zitting als een rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a van de Awb aangemerkt. De rechtbank behandelt deze zaak dus niet als een verzoek maar als een beroep.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft het college terecht de materiele schade niet vergoed?
6. Eiser betoogt in het beroepschrift dat het college de schadeposten inkomstenbelasting, huurtoeslag, gemeentelijke belasting en waterschapsbelasting ook had moeten vergoeden.
Inkomstenbelasting
7. Eiser heeft na de zitting in zijn brief van 3 februari 2023 duidelijk uitgelegd dat zijn zaak niet over inkomstenbelasting gaat en dat het college het ten onrechte over het vergoeden van belastingschade heeft. De rechtbank stelt dan ook vast dat eiser zijn gronden tegen de schadepost inkomstenbelasting heeft laten vervallen en gaat daar verder niet op in.
Huurtoeslag
8. Voor de schadepost huurtoeslag geldt dat eiser niet al het redelijke heeft gedaan om de schade zoveel mogelijk te beperken. Om voor schadevergoeding in aanmerking te komen moet namelijk eerst de Belastingdienst worden benaderd om de omvang van de schade te verminderen of tot een minimum terug te brengen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 11 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU4266. Eiser heeft echter niet op tijd de Belastingdienst gevraagd om de uitkering van de bijstandsuitkering voor de huurtoeslag als bijzonder inkomen aan te merken. Anders dan eiser ziet de rechtbank niet in waarom het zinloos zou zijn geweest om dit wel op tijd te doen. De huurtoeslag was namelijk op 28 april 2017 definitief vastgesteld. Dit was een lange tijd na de uitspraak van 14 april 2015 van de CRvB over het schadeveroorzakende besluit. Eiser wist dus al ver voor de definitieve toekenning van de huurtoeslag over 2015 dat het hogere inkomen in 2015 door de nabetaling van de bijstandsuitkering werd veroorzaakt. Hij kon daardoor op tijd de Belastingdienst vragen om de nabetaling van de bijstandsuitkering als bijzonder inkomen aan te merken. Eisers argument dat hij niet van deze mogelijkheid op de hoogte was, maakt dat niet anders. De informatie over het aanmerken van bijzonder inkomen is vrij op de website van de Belastingdienst beschikbaar. Daarnaast had eiser - zelf of via een van zijn verwanten of kennissen - een deskundige kunnen vragen om hem hierbij te helpen. Dit alles heeft hij niet gedaan. Dat de gang van zaken door dementie onvermijdelijk was, heeft eiser niet met stukken onderbouwd.
Gemeentelijke belasting en waterschapsbelasting
9. Ook bij schadeposten gemeentelijke belasting en waterschapsbelasting heeft eiser niet al het redelijke gedaan om de schade te beperken of te voorkomen. Voor de gemeentelijke belasting geldt dat eiser in 2016 de directeur Belastingen wel om kwijtschelding heeft verzocht, maar dat de directeur Belastingen daar niet over kon beslissen omdat eiser niet de stukken die daarvoor nodig zijn en die de directeur Belastingen had opgevraagd bij eiser niet had ingediend. Voor de waterschapsbelasting geldt dat uit de stukken niet blijkt dat eiser om kwijtschelding heeft gevraagd. Eisers heeft onvoldoende onderbouwd dat dit indienen van stukken of dit vragen om kwijtschelding zinloos was omdat zijn inkomen een jaar eerder in 2015 door de nabetaling van de bijstandsuitkering hoger was. Daarnaast heeft hij geen stukken ingediend waaruit blijkt dat hij door zijn dementie niet in staat was om, eventueel met behulp van derden (bijvoorbeeld zijn verwanten), de gevraagde stukken in te dienen of om kwijtschelding te vragen.
Heeft het college terecht de immateriële schade niet vergoed?
10.1
Eiser betoogt dat het college in strijd met artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft gehandeld zonder dat daarvoor een rechtvaardiging was.
10.2
De rechtbank overweegt dat een ingrijpende aantasting van een fundamenteel recht als een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangemerkt zonder dat geestelijk letsel is vastgesteld. Ook het niet verstrekken van bijstand kan onder omstandigheden als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en daarmee mogelijk ook als een dergelijke aantasting in de persoon worden aangemerkt. Dit geldt alleen in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 17 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1184.
10.3
Eisers situatie valt niet onder de noemer ‘uitzonderlijke gevallen’ die in deze rechtspraak is bedoeld. Zoals eiser zelf heeft uitgelegd heeft hij met hulp van zijn kinderen in zijn primaire levensbehoeften kunnen voorzien en heeft hij zijn woonlasten kunnen betalen ondanks dat de bijstandsuitkering was weggevallen. Verder heeft eiser niet onderbouwd welke ernstige en onomkeerbare gevolgen de onderbreking van de bijstand voor hem heeft gehad. Dat eiser enige ongerustheid, spanning, frustraties en ongemak heeft gevoeld, is daarvoor niet genoeg. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2189.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college eiser geen aanvullende schadevergoeding hoeft te betalen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.