ECLI:NL:RBROT:2023:1936

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
C/10/651383 / KG ZA 23-45
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de voorzieningenrechter in kort geding over geldvordering en arbitrage

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft Altrad Services B.V. (hierna: Altrad) een kort geding aangespannen tegen Ballast Nedam Industriebouw B.V. (hierna: BNI) met als doel een geldvordering van € 2.589.410,71 te verkrijgen. Altrad stelt dat BNI dit bedrag aan onbetwiste facturen onbetaald heeft gelaten. BNI heeft echter verweer gevoerd en zich beroepen op onbevoegdheid van de voorzieningenrechter, omdat volgens hen alle geschillen tussen partijen aan arbitrage zijn onderworpen op basis van de Algemene Inkoop- en Onderaannemingsvoorwaarden van BNI. De voorzieningenrechter heeft op 1 maart 2023 geoordeeld dat de gevraagde beslissing tijdig in arbitrage kan worden verkregen, en heeft zich derhalve onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering van Altrad. De kosten van de procedure zijn aan Altrad opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten aan de zijde van BNI begroot op € 8.856,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzieningenrechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/651383 / KG ZA 23-45
Vonnis in kort geding van 1 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALTRAD SERVICES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat: mr. G.J.F. Voss te Zaandam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BALLAST NEDAM INDUSTRIEBOUW B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaten: mrs. I. de Groot en I.A.F. Hendriksen te Amsterdam.
Partijen worden hierna Altrad en BNI genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 januari 2023, met producties 1 tot en met 10,
  • de aanvullende productie 11 van Altrad,
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid,
  • de producties 1 tot en met 6 van BNI,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 15 februari 2023,
  • de spreekaantekeningen van mr. Voss.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter bepaald dat eerst wordt beslist op het door Altrad opgeworpen bevoegdheidsincident.

2.De feiten

2.1.
BNI verricht in opdracht van Air Products Nederland B.V. (hierna: Air Products) werkzaamheden aan de stikstoffabriek van de Gasunie in Zuidbroek (hierna: het project).
2.2.
Op 7 mei 2021 heeft BNI een Overeenkomst van Onderaanneming met Altrad gesloten, waarin BNI tegen betaling van eenheids- en verrekenprijzen aan Altrad de opdracht heeft gegeven tot het aanvoeren, verhuren, geleidelijk gebruiksklaar opbouwen, keuren en weer geleidelijk afbouwen van steigers voor het project. Op 29 juni 2021 respectievelijk 8 juli 2021 hebben Altrad en BNI een Aanvullende overeenkomst van Onderaanneming ondertekend, waarmee Altrad zich jegens BNI heeft verbonden tot het prefabriceren, leveren en aanbrengen van isolatiematerialen voor het project.
2.3.
Op de overeenkomsten tussen BNI en Altrad zijn de Algemene Inkoop- en Onderaannemingsvoorwaarden van BNI van juni 2018 (hierna: de inkoopvoorwaarden) van toepassing. Artikel 40 van de inkoopvoorwaarden bepaalt:

Slotbepalingen
Artikel 40. Geschillenregeling, toepasselijk recht
1. Alle geschillen, daaronder mede begrepen een geschil dat slechts door één van de partijen als zodanig wordt beschouwd, die naar aanleiding van de onderhavige Overeenkomst, of overeenkomsten die daarvan een uitvloeisel zijn en die niet in der minne kunnen worden opgelost, mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de regelen in de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, zoals deze luiden drie maanden voor de datum waarop deze Overeenkomst is aangegaan. (…)
3. De leden 1 en 2 laten de mogelijkheid onverlet tot het vragen van een voorziening of het nemen van conservatoire maatregelen. (…)”
2.4.
Tussen Air Products en BNI is een geschil ontstaan over de uitvoering en voortgang van het project. Op 9 januari 2023 heeft Air Products BNI en haar onderaannemers, waaronder Altrad, toegang tot de bouwplaats ontzegd.
2.5.
Bij verzoekschrift van 17 januari 2023 heeft Altrad de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van BNI. Daaraan heeft Altrad ten grondslag gelegd dat BNI een bedrag van € 2.589.410,71 aan onbetwiste facturen onbetaald heeft gelaten. Nog dezelfde dag is het gevraagde verlof verleend, met begroting van de vordering met inbegrip van rente en kosten op € 3.057.822,00, en het conservatoire beslag gelegd.
2.6.
Bij brief van 20 januari 2023 heeft de advocaat van Altrad BNI gesommeerd om het openstaande bedrag binnen drie dagen aan Altrad te betalen. Dat heeft BNI niet gedaan.
2.7.
Op 25 januari 2023 heeft Altrad de overeenkomsten met BNI ontbonden voor zover het de resterende verplichtingen van Altrad betreft.

3.Het geschil

3.1.
In dit kort geding vordert Altrad – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis BNI veroordeelt om een bedrag van € 2.589.410,71 aan Altrad te betalen, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, en BNI veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.2.
BNI vordert dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaart, omdat partijen al hun geschillen, waaronder dit geschil, aan arbitrage zouden hebben onderworpen. Verder vordert BNI dat Altrad wordt veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het incident, inclusief nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.3.
BNI voert gemotiveerd verweer tegen de gevorderde onbevoegdverklaring.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Beoordeeld moet worden of de voorzieningenrechter zich op grond van het in artikel 40 van de inkoopvoorwaarden overeengekomen arbitragebeding onbevoegd moet verklaren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2.
Partijen zijn in artikel 40 lid 1 van de inkoopvoorwaarden overeengekomen dat alle geschillen die voorvloeien uit hun overeenkomsten worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouw (thans de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen (RvA)). De geldigheid van deze overeenkomst tot arbitrage staat tussen partijen niet ter discussie, zodat daarvan wordt uitgegaan.
4.3.
Artikel 40 lid 3 van de inkoopvoorwaarden vermeldt dat lid 1 de mogelijkheid tot het vragen van een voorziening onverlet laat. Daarmee sluit deze bepaling aan bij artikel 1022a Rv, dat bepaalt dat een overeenkomst tot arbitrage niet belet dat een partij een kort geding bij de voorzieningenrechter aanhangig maakt. Op grond van artikel 1022c Rv verklaart de voorzieningenrechter zich evenwel uitsluitend bevoegd, indien de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in arbitrage kan worden gekregen.
4.4.
BNI stelt dat de door Altrad gevraagde beslissing tijdig in arbitrage kan worden gekregen. Volgens BNI biedt het arbitragereglement van de RvA de mogelijkheid tot het voeren van een arbitraal kort geding en vermeldt de website van de RvA dat een kort geding op zeer korte termijn kan plaatsvinden, zo nodig zelfs binnen een dag. Altrad betoogt dat het onderhavige geschil niet als spoedgeschil aan de RvA kan worden voorgelegd. Zij beroept zich op artikel 14 lid 1 sub a van het arbitragereglement en artikel 1043b Rv.
4.5.
Altrad heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de gevraagde beslissing niet tijdig in arbitrage kan worden gekregen. Altrad heeft geen contact opgenomen met de RvA of anderszins actie ondernomen om een arbitraal kort geding aanhangig te maken. Artikel 14 lid 1 sub a van het arbitragereglement bepaalt dat verzoeken om voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 1043b lid 1 Rv als spoedgeschillen kunnen worden aangemerkt. Overeenkomstig artikel 1043b lid 1 Rv kan het scheidsgerecht tijdens een arbitraal beding ten gronde, op verzoek van een van de partijen, een voorlopige voorziening treffen. Hieruit volgt dat Altrad een bodemprocedure bij de RvA aanhangig kan maken en vervolgens het verzoek kan doen tot het treffen van een voorlopige voorziening. De stelling van Altrad dat geldvorderingen door de RvA niet als spoedgeschillen worden aangemerkt, rechtvaardigt niet de conclusie dat het verzoek van Altrad niet door de RvA in behandeling zal worden genomen. De advocaat van Altrad heeft ook geen correspondentie overgelegd waaruit blijkt dat de RvA deze zaak niet als spoedgeschil aanmerkt. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de gevraagde beslissing tijdig in arbitrage kan worden gekregen. De voorzieningenrechter dient zich derhalve onbevoegd te verklaren.
4.6.
Altrad wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten van BNI worden begroot op € 8.856,00 (€ 8.159,00 aan griffierecht en € 697,00 aan salaris advocaat). De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen op de hierna in de beslissing te melden wijze.
4.7.
Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de voorzieningenrechter af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering van Altrad,
5.2.
veroordeelt Altrad in de proceskosten, aan de zijde van BNI tot op heden begroot op € 8.856,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel. Het is ondertekend door mr. P. de Bruin, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.
[2971/1573]