ECLI:NL:RBROT:2023:2092

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
10/040511-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stealthing-zaak: Vrijspraak voor verkrachting, maar veroordeling voor dwang

In de zaak tegen de verdachte, geboren in Syrië in 1995, heeft de rechtbank Rotterdam op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak die draait om de zogeheten 'stealthing'. De verdachte werd beschuldigd van verkrachting (artikel 242 Sr) en dwang (artikel 284 Sr). De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan dwang, maar sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde verkrachting. De feiten zijn als volgt: op 26 augustus 2021 had de verdachte seks met het slachtoffer, waarbij zij expliciet had aangegeven dat zij geen seks zonder condoom wilde. Tijdens de daad heeft de verdachte stiekem zijn condoom afgedaan en het slachtoffer zonder condoom gepenetreerd. De rechtbank oordeelde dat dit handelen van de verdachte als dwang kan worden gekwalificeerd, omdat het slachtoffer zich niet kon verzetten tegen de penetratie zonder condoom. De rechtbank benadrukte dat het onverhoeds afdoen van het condoom niet kan worden gekwalificeerd als verkrachting, omdat er voorafgaand aan de penetratie overeenstemming was over het gebruik van een condoom. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en moest een schadevergoeding van € 1.000,00 betalen aan het slachtoffer, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/040511-22
Datum uitspraak: 14 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Syrië) op [geboortedatum01] 1995,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde verkrachting;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van aangeefster [slachtoffer01] (hierna: aangeefster).
De verklaring van aangeefster is betrouwbaar en wordt ondersteund door berichten waaruit blijkt dat de verdachte toegeeft dat hij het condoom stiekem heeft afgedaan. Hierdoor kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte onverhoeds zijn penis zonder condoom in de vagina van aangeefster heeft gebracht, gehouden en bewogen en haar zo heeft gepenetreerd. Nu aangeefster voorafgaand aan de seks heeft gezegd dat zij geen penetratie wilde zonder condoom, heeft de verdachte haar op deze manier gedwongen tot het ondergaan van het seksueel binnendringen van haar lichaam op een manier waarvoor zij geen toestemming had gegeven.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daartoe is primair aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te kunnen komen. De verklaring van aangeefster wordt niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund. De verdachte heeft een alternatieve verklaring gegeven voor zijn WhatsApp-bericht waarin hij zegt
“i thought you felt it”.Nu deze alternatieve verklaring op geen enkele manier wordt weersproken, kan deze niet zonder meer als onaannemelijk ter zijde worden geschoven. Dit WhatsApp-bericht kan dus niet als steunbewijs worden gebruikt. Subsidiair is aangevoerd dat de gedragingen van de verdachte niet kunnen worden gekwalificeerd als verkrachting in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, omdat geen sprake is van dwang zoals bedoeld in dit artikel. Nu er geen sprake is van dwang, dient de verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
Aangeefster heeft – samengevat – het volgende verklaard. Op 26 augustus 2021 hebben aangeefster en de verdachte elkaar ontmoet in de woning van de verdachte. Op enig moment geeft aangeefster toestemming voor het hebben van seks, onder de voorwaarde dat hierbij een condoom zou worden gebruikt. Vervolgens vindt er vrijwillig seks plaats. Als de verdachte aangeefster van achteren vaginaal penetreert, merkt aangeefster – op het moment dat de verdachte voor de tweede keer in haar vagina gaat – dat dit anders aanvoelt. Zij voelt vervolgens met haar hand aan de penis van de verdachte. Omdat zij geen condoom voelt, vraagt zij aan de verdachte of hij nog een condoom om heeft. Hierop antwoordt hij dat hij deze eraf heeft gehaald. Aangeefster glijdt van de verdachte af en maakt duidelijk dat dit tegen de afspraak is.
De rechtbank acht deze verklaring van de aangeefster voldoende betrouwbaar. Daarvoor is het volgende redengevend.
Allereerst is de verklaring van aangeefster zeer gedetailleerd en consistent. Daarnaast wordt haar verklaring ondersteund door de WhatsApp-conversatie tussen haar en de verdachte, waarvan zich screenshots in het dossier bevinden. Daaruit volgt dat aangeefster op 2 september 2021 bij de verdachte informeert of hij geen soa heeft omdat hij stiekem het condoom heeft afgedaan. Daarop antwoordt verdachte in vier opeenvolgende berichten:
“Hii lekker goed en met jouw”,
“Nee zeker niet ik heb geen soa maar alles well heb ik dan dat gaat”,
“uit de mond ook”, “Dus jaa”. Op 3 september 2021 stuurt aangeefster:
“Klopt maar via orale seks is de kans op een soa veel kleiner vooral hiv en van orale seks kan je niet zwanger worden dus ik hoop wel dat je begrijpt dat ik het echt niet oke vond dat je het condoom toch stiekem eraf hebt gehaald?”.Vervolgens stuurt de verdachte op 4 september 2021 (nadat aangeefster aangifte van sexting heeft gedaan):
“Ok i I thought you felt it”.Op 5 september 2021 vraagt aangeefster:
“Wat bedoel je?”en op 6 september 2021 antwoordt verdachte:
“Its gone”, “You will be fine”.
Als de verdachte op 13 januari 2022 bij de politie wordt gehoord, weet hij in eerste instantie niet wie aangeefster is, maar als hij zich uiteindelijk haar herinnert omschrijft hij haar als een lief meisje, iemand met respect. Als de verdachte bij de politie wordt geconfronteerd met de vraag of hij het condoom heeft afgedaan tijdens de seks, verklaart hij zich dit niet te herinneren. Als hij vervolgens wordt geconfronteerd met de hiervoor aangehaalde WhatsApp-conversatie, en meer in het bijzonder met zijn bericht van 4 september 2021, zegt hij dat hij daarmee bedoelde dat, als aangeefster gevoeld had dat er iets mis was gegaan, ze dit had moeten aangeven. Hij heeft de berichten met behulp van Google Translate opgesteld.
Op de terechtzitting, waar de verdachte niet aanwezig was, is door de raadsman een handgeschreven verklaring van de verdachte overgelegd en is door de verdediging betoogd dat de verdachte aangeefster heeft ‘gedumpt’ na een one-night-stand. Omdat de aangeefster dit niet kon accepteren, zou zij de verdachte vervolgens hebben gestalkt en verdachte zou haar verschillende keren hebben duidelijk gemaakt dat hun afspraak een eenmalige date betrof en dat hij geen gevoelens voor haar had. Hij dacht dat zij dit wel zou hebben aangevoeld, vandaar dat hij haar op 4 september 2021 heeft gestuurd:
“I thought you felt it”. Dat dit niet uit de WhatsApp-berichten op de telefoon van aangeefster blijkt, zou kunnen worden verklaard doordat ongezien berichten kunnen worden verwijderd uit een conversatie.
De rechtbank vindt deze laatste verklaring ongeloofwaardig. In de eerste plaats passen de berichten beter bij de lezing die aangeefster daaraan geeft. In de tweede plaats had het in de rede gelegen dat de verdachte hierover bij de politie had verklaard toen hem de WhatsApp-conversatie werd voorgehouden. Dat hij aangeefster in zijn verklaring bij de politie beschrijft als een aardig meisje met respect, valt slecht te rijmen met zijn pas ter zitting naar voren gebrachte verklaring dat aangeefster hem zou hebben gestalkt. De door de verdachte geopperde mogelijke verklaring ten slotte dat aangeefster berichten uit de WhatsApp-conversatie zou hebben verwijderd, acht de rechtbank niet aannemelijk. De tekst van de opeenvolgende berichten, zoals hiervoor aangehaald, lijkt op elkaar aan te sluiten. De verdachte concretiseert het gestelde verwijderen van berichten door aangeefster niet, net zo min als zijn stelling dat er tussendoor ook telefonisch contact met aangeefster is geweest. Verder zou in dat geval de verdachte nog wel over de complete WhatsApp-geschiedenis hebben kunnen beschikken en het is onwaarschijnlijk dat aangeefster het risico zou willen lopen dat hij dit aan de politie zou overhandigen en dat zij dan zou worden beschuldigd van het doen van valse aangifte. Aangeefster kon op dat moment nog niet weten dat de verdachte pas veel later door de politie zou worden gehoord en zijn berichten op dat moment al had verwijderd. Dat aangeefster heeft verklaard dat zij berichten van vóór deze Whatsapp-conversatie heeft verwijderd maakt dit alles niet anders. De rechtbank heeft tot slot geen concrete aanleiding om aan te nemen dat er een zodanige taalbarrière tussen verdachte en aangeefster was dat hij anders heeft verklaard dan hij heeft bedoeld.
Uit de WhatsApp-conversatie kan naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam worden afgeleid dat de verdachte erkent dat hij het condoom heeft afgedaan tijdens de seks.
De rechtbank vindt dat de verklaring van aangeefster dus voldoende wordt ondersteund met het berichtenverkeer en acht dus bewezen dat verdachte tegen de afspraak met aangeefster tijdens de seks het condoom heeft afgedaan.
Iemand dwingen
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte door aldus te handelen zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting zoals bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), dan wel dwang in de zin van artikel 284 Sr.
Beide artikelen vereisen dat sprake is van dwang. De dwang moet van dien aard zijn dat de ander zich naar redelijke verwachting niet tegen de (seksuele) handelingen heeft kunnen verzetten, dan wel door toedoen van de verdachte in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken.
Uit de jurisprudentie en totstandkomingsgeschiedenis van de artikelen 242 Sr (verkrachting) 246 (feitelijke aanranding van de eerbaarheid) en 284 Sr (dwang) blijkt dat voor het begrip dwang als bedoeld in deze artikelen dezelfde eisen gelden. Niet in geschil is dat er geen sprake is geweest van dwang door geweld, bedreiging met geweld of bedreiging met een ‘andere feitelijkheid’. In geschil is of er sprake is van dwang door een andere feitelijkheid.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat onder de bedoelde andere feitelijkheid ook onverhoeds (dat wil zeggen: onverwacht) handelen kan worden verstaan als het slachtoffer zich daar niet tegen heeft kunnen verzetten. [1]
Door aangeefster eerst te penetreren met condoom en door plotseling en zonder het te zeggen het condoom af te doen en haar opnieuw te penetreren zonder condoom, terwijl aangeefster zich in een positie bevond waarin ze de (achter haar liggende) verdachte niet kon zien, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank onverhoeds gehandeld en kon aangeefster zich niet verzetten tegen de penetratie zonder condoom. Aldus heeft de verdachte aangeefster met een andere feitelijkheid gedwongen.
Seksueel binnendringen
Voorts dient de vraag te worden beantwoord waar deze dwang op zag. Artikel 242 Sr (verkrachting) vereist dat de dwang (mede) ziet op het seksueel binnendringen.
De rechtbank is van oordeel dat het onverhoeds afdoen van het condoom door de verdachte niet zag op het seksueel binnendringen zelf. Daar was immers overeenstemming over tussen de verdachte en aangeefster. Het onverhoeds handelen zag op het seksueel binnendringen
zonder condoom. Om onder ‘seksueel binnendringen’ in de zin van artikel 242 Sr ook seksueel binnendringen zonder condoom te verstaan, is een extensieve wetsinterpretatie nodig. Dat is in strijd met het legaliteitsbeginsel. Met andere woorden: de rechtbank zou dan meer in het wetsartikel (artikel 242 Sr) moeten lezen dan er daadwerkelijk in staat en als de rechtbank dat doet, zou er dus meer strafbaar zijn dan vooraf strafbaar is gesteld. De verdachte zou dan worden veroordeeld voor een handeling die (nog) niet verboden was op het ogenblik waarop die plaatsvond. Dit gaat te ver en de rechtbank zal dit dan ook niet doen. Nu niet kan worden bewezen dat het handelen van de verdachte zag op het seksueel binnendringen, wordt de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachting.
Dwang
Nu de rechtbank van oordeel is dat het onverhoeds handelen van de verdachte zag op het seksueel binnendringen zonder condoom, is wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 284 (dwang). Aangeefster is immers door het onverhoeds handelen van de verdachte gedwongen iets te dulden, namelijk het seksueel binnendringen door de verdachte zonder condoom.
4.1.4.
Conclusie
De primair ten laste gelegde verkrachting is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De subsidiair ten laste gelegde dwang is wel wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 augustus 2021 te Rotterdam door feitelijkheden, een ander, te weten [slachtoffer01] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te dulden, te weten het hebben van onbeschermde seks met verdachte, door
- te negeren dat [slachtoffer01] vooraf had gezegd dat zij geen (vaginale) penetratie wilde zonder condoom en
- vervolgens onverhoeds en stiekem het condoom van zijn penis af te halen en vervolgens onverhoeds en stiekem zijn penis zonder condoom in de vagina van [slachtoffer01] te brengen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
een ander door enig andere feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te dulden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan dwang. Hij heeft tijdens de seks met het slachtoffer stiekem zijn condoom afgedaan en heeft haar vervolgens zonder condoom gepenetreerd, terwijl het slachtoffer hem voorafgaand aan de seks had laten weten dat zij geen seks met hem wilde zonder het gebruik van een condoom. Dit handelen wordt ook wel ‘stealthing’ genoemd. Door zijn handelen heeft de verdachte het slachtoffer gedwongen om te dulden onbeschermde seks met hem te hebben. Hierdoor heeft hij haar persoonlijke vrijheid ingeperkt en heeft hij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in hem had gesteld. Bovendien heeft hij haar op deze manier blootgesteld aan het oplopen van seksueel overdraagbare ziektes en/of een (ongewenste) zwangerschap. Dit wordt de verdachte aangerekend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
31 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet de primair ten laste gelegde verkrachting maar de subsidiair ten laste gelegde dwang bewezen. Het strafmaximum voor dwang is een stuk lager dan het strafmaximum voor verkrachting. In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Hiermee geeft de rechtbank een signaal af dat stealthing onacceptabel is. De voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Van schending van de redelijke termijn, zoals aangevoerd door de verdediging, is naar het oordeel van de rechtbank gezien de datum waarop de verdachte door de politie is gehoord (13 januari 2022; de verdachte is niet in verzekering gesteld) geen sprake. De rechtbank zal hier dan ook geen rekening mee houden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.000,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij in het geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering af te wijzen. De uitspraken die in de toelichting van de vordering zijn aangehaald verwijzen naar een andere landen met een ander rechtssysteem dan Nederland. De onderhavige zaak is bovendien niet vergelijkbaar met andere verkrachtingszaken en de vordering is onvoldoende onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank acht aannemelijk dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Door het handelen van verdachte is de benadeelde partij bloot gesteld aan de mogelijkheid van een zwangerschap en/of een seksueel overdraagbare aandoening, waardoor zij stress heeft ervaren en onderzoeken heeft moeten laten doen. Aldus is sprake van aantasting in de persoon. Verdachte heeft dat op zich ook niet betwist.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,00. Het overige gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt – omdat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten tot op heden begroot op nihil – en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 284 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij [slachtoffer01] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer01] te betalen
€ 1.000,00(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en L. Amperse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 14 maart 2023.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2021 te Rotterdam door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- te negeren dat [slachtoffer01] vooraf heeft gezegd dat zij geen vaginale penetratie wilde zonder condoom en/of
- onverhoeds en/of stiekem/heimelijk de condoom van zijn penis af te halen en vervolgens onverhoeds en/of stiekem zijn penis zonder condoom in de vagina van [slachtoffer01] te brengen, houden en/of bewegen die [slachtoffer01] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , te weten het brengen, bewegen en/of houden van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer01] zonder hierbij een condoom om zijn penis te hebben;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair:
hij op of omstreeks 26 augustus 2021 te Rotterdam door (een) feitelijkhe(i)d(en), een ander, te weten [slachtoffer01] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en/of te dulden, te weten het hebben van onbeschermde seks met verdachte, door
- te negeren dat [slachtoffer01] vooraf had gezegd dat zij geen (vaginale) penetratie wilde zonder condoom en/of
- ( vervolgens) onverhoeds en/of stiekem/heimelijk het condoom van zijn penis af te halen en vervolgens onverhoeds en/of stiekem zijn penis zonder condoom in de vagina [slachtoffer01] te brengen, houden en/of bewegen;
( art 284 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Zie onder meer: Hoge Raad 8 oktober 2012 ECLI:NL:HR:2013:900 en Hoge Raad 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:842.