ECLI:NL:RBROT:2023:22

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
C/10/634218 / HA ZA 22-181
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Knelpunt over goodwillvergoeding en bindend advies bij de Federatie Medisch Specialisten

Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen [eiseres01] en [gedaagde01] over een knelpunt met betrekking tot de goodwillvergoeding. [eiseres01], gevestigd in Hendrik-Ido-Ambacht, vorderde dat [gedaagde01], gevestigd in Dordrecht, gezamenlijk met hem een bindend advies zou aanvragen bij de Federatie Medisch Specialisten (FMS) over de hoogte van de goodwillvergoeding na zijn uittreden uit de Vakgroep Heelkunde. De rechtbank oordeelde dat er een knelpunt was ontstaan, omdat [eiseres01] niet aanwezig was bij de vergadering waarin zijn goodwillvergoeding was vastgesteld en hij het niet eens was met het bedrag van € 225.000,00. De rechtbank stelde vast dat de besluitvorming binnen de Vakgroep niet correct was verlopen, aangezien er geen unanieme instemming was van de leden. Artikel 8 van het Reglement Waardebepaling en Overdracht Praktijk, dat bepaalt dat bij een knelpunt een bindend advies moet worden aangevraagd, werd door de rechtbank als leidend beschouwd. De rechtbank heeft [gedaagde01] veroordeeld om binnen twee weken een bindend advies aan te vragen bij de FMS, op straffe van een dwangsom. Daarnaast werd [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres01], die op € 4.387,41 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat nakoming kan worden verlangd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer / rolnummer: C/10/634218 / HA ZA 22-181
Vonnis van 4 januari 2023
in de zaak van
[eiseres01],
vestigingsplaats: Hendrik-Ido-Ambacht,
eiseres,
advocaat mr. J.F.T.A. van den Eijnden te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
vestigingsplaats: Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. I.N.F. van Wassenaer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiseres01] en [gedaagde01] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 februari 2022 met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord met bijlagen.
1.2.
Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden op 17 november 2022. Daarbij was namens [eiseres01] [naam01] (hierna: [naam01] ) aanwezig, met
mr. Van den Eijnden. Namens [gedaagde01] waren aanwezig [naam02] en [naam03] , met mr. Van Wassenaer. Beide advocaten hebben spreekaantekeningen overgelegd.

2..De beoordeling

2.1.
[naam01] – bestuurder van [eiseres01] – was werkzaam als chirurg in het Albert Schweitzer ziekenhuis (hierna: het ASZ). [eiseres01] was lid van [gedaagde01]. [gedaagde01] bevat vakgroepen per medisch specialisme binnen het ASZ en [eiseres01] was onderdeel van de Vakgroep Heelkunde (hierna: de Vakgroep). [eiseres01] is per 1 september 2018 uitgetreden als lid van [gedaagde01]. Bij het uittreden van een lid wordt door [gedaagde01] een goodwillvergoeding betaald. De bedoeling van [gedaagde01] is geweest om de goodwillvergoeding van jaar tot jaar vast te stellen zodat daarover bij uittreden geen discussie zou zijn. In de onderhavige zaak moet de vraag worden beantwoord of dat in het geval van [eiseres01] procedureel goed is gegaan en of [eiseres01] aan de door [gedaagde01] vastgestelde goodwillvergoeding is gebonden.
2.2.
[eiseres01] heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een knelpunt met betrekking tot de goodwillvergoeding en dat daarom op grond van artikel 8 van het Reglement Waardebepaling en Overdracht Praktijk (hierna: het reglement) een bindend advies moet worden gegeven door de Federatie Medisch Specialisten (hierna: de FMS).
Artikel 8 van het reglement luidt als volgt:
‘Door diverse omstandigheden kan bij de afwikkeling van intreden en uittreden een knelpunt/dispuut ontstaan. Mocht een knelpunt/dispuut bestaan, wordt gezamenlijk een bindend advies aangevraagd bij de Federatie van Medisch Specialisten.’
Volgens [eiseres01] betekent de tekst van artikel 8 dat wanneer er een knelpunt is beide partijen de verplichting hebben dit aan de FMS voor te leggen. Hij vordert dan ook primair veroordeling van [gedaagde01] om bij de FMS een bindend advies aan te vragen door de Vakgroep gezamenlijk met [eiseres01] .
[gedaagde01] heeft verwezen naar artikel 1 van het reglement. Daarin staat:
‘De bevoegdheid voor het vaststellen en bepalen van de hoogte van de goodwill ligt bij de vakgroep’. [gedaagde01] stelt dat de goodwill ook inderdaad door de Vakgroep is vastgesteld. Daarbij heeft zij ook gewezen op dezelfde systematiek die in voorgaande jaren is gevolgd.
2.3.
Het reglement beschrijft niet hoe binnen de Vakgroep de besluitvorming plaatsvindt als het gaat om het bepalen van de goodwill. [eiseres01] heeft bepleit, omdat een regeling over besluitvorming ontbreekt, dat de leden dan met elkaar en dus unaniem moeten besluiten. Dat is hier niet gebeurd, omdat [eiseres01] niet aanwezig was bij de vergadering van de Vakgroep van 5 juli 2018 waarbij zijn goodwillvergoeding is vastgesteld en omdat hij het met de bepaalde goodwillvergoeding van € 225.000,00 niet eens is. [gedaagde01] van haar kant heeft gewezen op de vaste praktijk dat de tijdens de vergadering aanwezige leden unaniem beslissen en dat afwezige leden schriftelijk hun standpunt kunnen overbrengen. [eiseres01] heeft van die laatste mogelijkheid geen gebruik gemaakt bij de vergadering van 5 juli 2018. Daarbij heeft [gedaagde01] voorts gerefereerd aan de praktijk zoals die zich heeft voorgedaan in de periode dat de Vakgroep nog een zelfstandige maatschap was (vóór 2015) en aan de toen toepasselijke reglementen. Daarin stond volgens [gedaagde01] dat afwezige leden schriftelijk hun stem konden uitbrengen, wat nu ook in het Reglement werkafspraken Vakgroep Heelkunde staat zoals dat in 2020 is opgemaakt. [gedaagde01] heeft voorts verklaard dat de leden hebben afgesproken dat de maatschapsregelingen van toepassing zouden blijven zolang er binnen [gedaagde01] geen vervangende regelingen zouden zijn. [eiseres01] heeft dit betwist.
2.4.
De rechtbank overweegt het volgende.
2.5.
[eiseres01] heeft naar voren gebracht dat hij voorafgaande aan de vergadering van 5 juli 2018, bij brief van 12 juni 2018, aan [gedaagde01] heeft bericht dat hij meende dat de goodwillvergoeding € 285.000,00 zou moeten bedragen en dat in geval van discussie zijn adviseur [naam04] afspraken over de goodwill zou maken. [gedaagde01] had hieruit kunnen afleiden dat [eiseres01] het met het in de vergadering van 5 juli 2018 besproken bedrag van € 225.000,00 niet eens was. Dit betekent dat de Vakgroep niet geacht kan worden unaniem met een goodwillvergoeding van € 225.000,00 voor 2018 te hebben ingestemd. Immers, [eiseres01] was het daar niet mee eens en dat kon [gedaagde01] op voorhand weten gelet op de brief van 12 juni 2018. Omdat in het reglement niet is geregeld hoe in de Vakgroep besluitvorming plaatsvindt, moet er naar het oordeel van de rechtbank van worden uitgegaan dat de leden met elkaar en dus unaniem besluiten nemen. Zonder regeling op dit punt kan de meerderheid niet zondermeer de minderheid binden. Dit wordt niet anders wanneer dit in het verleden (voor 2018) in de praktijk enkele jaren wel zo is gebeurd. Evenmin komt gewicht toe aan het Reglement werkafspraken Vakgroep Heelkunde omdat dit reglement pas in 2020 van toepassing is geworden. Hetzelfde geldt voor de stelling van [gedaagde01] dat de oude maatschapsregelingen nog zouden nawerken. [eiseres01] heeft dit betwist en [gedaagde01] heeft dit niet nader onderbouwd of van bewijs voorzien.
2.6.
In deze situatie, waarin er dus een knelpunt is ontstaan, geeft artikel 8 van het reglement aan wat er moet gebeuren. In de opvatting van de rechtbank houdt artikel 8 in, gelet op het gebruik van het woord ‘wordt’, dat beide partijen de FMS om een bindend advies moeten vragen. De primaire vordering van [eiseres01] is daarom toewijsbaar.
2.7.
Ten overvloede geldt het volgende. [eiseres01] heeft voorgesteld de goodwill voor hem te bepalen op de laatste jaarwinst minus 10%, zoals binnen [gedaagde01] ook gedaan wordt wanneer een lid fte’s (werktijd) inlevert (artikel 11 reglement). [eiseres01] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard deze benadering nog steeds te hebben en daarop is ook de subsidiaire vordering van [eiseres01] gericht. De rechtbank geeft partijen in overweging, mede op basis van dit vonnis, alsnog te onderzoeken of zij in onderling overleg tot overeenstemming kunnen komen waardoor het inschakelen van de FMS of eventueel hoger beroep kan worden voorkomen.
2.8.
[gedaagde01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van [eiseres01] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,33
- informatiekosten KvK € 5,08
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat €
1.442,00(2 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 4.387,41
Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van
€ 163,00. Hier kan nog een bedrag van € 85,00 bijkomen wanneer het vonnis aan [gedaagde01] wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover echter geen aparte beslissing te worden opgenomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
2.9.
Dit vonnis wordt zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat van het vonnis nakoming kan worden verlangd ook wanneer daartegen hoger beroep wordt ingesteld (hoger beroep schort het vonnis niet op).

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om binnen twee weken na vandaag een bindend advies aan te vragen bij de FMS door haar Vakgroep Chirurgie gezamenlijk met [eiseres01] over de hoogte van de door [gedaagde01] aan [eiseres01] te betalen goodwill vanwege het uittreden van [eiseres01] uit de Vakgroep, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of deel van een dag dat [gedaagde01] te laat is met het gezamenlijk aanvragen van het bindend advies, met een maximum van € 50.000,00;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de van [eiseres01] tot op heden begroot op € 4.387,41;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2023.
2436