ECLI:NL:RBROT:2023:2263

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
C/10/652630 / KG ZA 23-114
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op executiemaatregelen in geschil over dwangsom en bewijsbeslag

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding tussen [naam eiser] en Hadek Protective Systems B.V., is op 6 maart 2023 een mondeling vonnis gewezen. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.S. Schneider, vordert een verbod op de tenuitvoerlegging van een beschikking van 6 januari 2023, waarin een dwangsom van € 50.000,00 is opgelegd wegens vermeend niet meewerken aan bewijsbeslag. De gedaagde, Hadek, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C.V. Dornstedt, voert verweer tegen deze vordering.

De procedure is gestart na een geschil over de naleving van geheimhoudings- en non-concurrentiebedingen door [naam eiser], die eerder in dienst was bij Hadek. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de dwangsom niet kan worden verbeurd, omdat de beschikking nog niet aan [naam eiser] was betekend op het moment van de vermeende overtreding. De rechter heeft ook twijfels over de rol van de deurwaarder en de hulpofficier van Justitie tijdens de beslaglegging.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat Hadek niet voldoende bewijs heeft geleverd dat [naam eiser] niet heeft meegewerkt aan de beslaglegging. De primaire vordering van [naam eiser] is toegewezen, en Hadek is verboden om de beschikking van 6 januari 2023 ten uitvoer te leggen totdat in de bodemprocedure is beslist of de dwangsom verschuldigd is. Hadek is ook veroordeeld in de proceskosten van [naam eiser].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/652630 / KG ZA 23-114
Uitspraak mondeling vonnis: 6 maart 2023 Afgifte uitgewerkt vonnis: 10 maart 2023
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. R.S. Schneider te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HADEK PROTECTIVE SYSTEMS B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
advocaat mr. M.C.V. Dornstedt te Hellevoetsluis.
Partijen worden hierna [naam eiser] en Hadek genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 februari 2023, met 13 producties;
  • de 4 producties van Hadek;
  • de mondelinge behandeling op 6 maart 2023;
  • de pleitnota van [naam eiser];
  • de pleitnota van Hadek.
1.2.
Om redenen van spoedeisendheid is na afloop van de behandeling ter zitting mondeling vonnis gewezen. Dit vonnis vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser] is in dienst geweest bij Hadek in de functie van Sales Support Engineer. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is op 31 maart 2022 geëindigd. Nadien heeft [naam eiser] werkzaamheden verricht voor een voormalig leverancier van Hadek, Ergon Asphalt & Emulsions Inc. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag of [naam eiser] in strijd heeft gehandeld en/of handelt met artikel 5 (geheimhoudingsbeding), artikel 6 (verbod om documenten van Hadek in bezit te hebben) en/of artikel 8 (non-concurrentiebeding) van de arbeidsovereenkomst. Partijen zijn in dat kader verwikkeld (geweest) in meerdere procedures.
2.2.
Met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 juni 2022, heeft Hadek op 25 augustus 2022, in diens woning, bewijsbeslag doen leggen ten laste van [naam eiser]. Op 4 januari 2023 heeft Hadek de voorzieningenrechter (opnieuw) verzocht haar verlof te verlenen voor het leggen van (aanvullend) conservatoir bewijsbeslag – op correspondentie en documenten betrekking hebbende op (relaties van) Hadek – en de afgifte van het beslagene te bevelen aan een aan te stellen gerechtelijk bewaarder.
Bij beschikking van 6 januari 2023 (zaaknummer C/10/650567 / KG RK 23-19) heeft de voorzieningenrechter het verzochte bewijsbeslag toegewezen, met inachtneming van de in de beschikking geformuleerde voorwaarden en beperkingen. Daarbij is de verzochte dwangsom, voor het geval [naam eiser] geen medewerking verleent aan de beslaglegging, bepaald op € 50.000,00 nadat de deurwaarder heeft verzocht om medewerking.
2.3.
Bij exploot van 17 januari 2023 heeft de deurwaarder de beschikking van 6 januari 2023 betekend aan [naam eiser]. Vervolgens heeft de deurwaarder bewijsbeslag gelegd op kopieën van op de laptop (Macbook Pro) en in de Cloud opgeslagen data en deze kopieën aan DigiJuris in bewaring gegeven. De deurwaarder heeft een proces-verbaal opgesteld van de beslaglegging.
2.4.
Bij brief van 19 januari 2023 heeft de advocaat van Hadek aan de advocaat van [naam eiser] medegedeeld dat [naam eiser] de dwangsom van € 50.000,00 heeft verbeurd doordat hij geen medewerking heeft verleend aan de bewijsbeslaglegging op
17 januari 2023. [naam eiser] is gesommeerd dit bedrag over te maken, bij gebreke waarvan Hadek over zal gaan tot het treffen van executiemaatregelen.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
Hadek te verbieden de beschikking van 6 januari 2023 ten uitvoer te leggen althans te gebieden de gestarte tenuitvoerlegging te staken en gestaakt te houden en te verbieden maatregelen ter incasso van de beweerdelijk verbeurde dwangsom te treffen, totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist of de dwangsom verschuldigd is, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 50.000,00 althans een in goede justitie te bepalen dwangsom;
subsidiair
indien de voorzieningenrechter oordeelt dat een dwangsom is verschuldigd, deze slechts gedeeltelijk op te leggen vanwege de geringe overtreding, althans de dwangsom te matigen tot een in goede justitie te bepalen dwangsom;
primair en subsidiair
a. a) een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
b) Hadek te veroordelen in de kosten van dit kort geding, inclusief salaris van de advocaat, wettelijke rente en nakosten.
3.2.
Hadek voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
In geschil is de vraag of [naam eiser] de in de beschikking van 6 januari 2023 opgenomen dwangsom van € 50.000,00 heeft verbeurd, doordat hij geen medewerking heeft verleend aan de bewijsbeslaglegging op 17 januari 2023.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat volgens het wettelijk systeem van artikel 611a lid 3 Rv een beschikking eerst moet zijn betekend, voordat een dwangsom kan worden verbeurd. Voor dit geval betekent dit dat [naam eiser] geen dwangsom kan hebben verbeurd doordat hij zijn laptop en telefoon over de schutting in de tuin van zijn buren heeft gegooid. De deurwaarder had de beschikking op dat moment nog niet aan [naam eiser] betekend. Dat [naam eiser] op dat moment (mogelijk) al had gezien dat er een deurwaarder voor de deur stond, kan, gelet op het wettelijke systeem niet tot een ander oordeel leiden. Aan de andere kant betekent het gegeven dat uiteindelijk beslag is gelegd ook niet dat [naam eiser] daarvóór geen dwangsommen kan hebben verbeurd.
4.3.
De voorzieningenrechter merkt op dat het gedrag van [naam eiser] merkwaardig is. Het heeft er veel van dat hij wist dat het om een bewijsbeslag zou gaan en dat daarvoor zijn laptop en telefoon nodig waren. Hij heeft immers juist die gegevensdragers in de tuin van de buren gegooid.
4.4.
Aan de andere kant roept het proces-verbaal van de deurwaarder ook vragen op. Het lijkt erop dat de hulpofficier van Justitie veel bemoeienis heeft gehad bij de uitvoering van het bewijsbeslag. In het proces-verbaal is beschreven welke uitspraken en constateringen de hulpofficier heeft gedaan, bijvoorbeeld door te constateren dat hij iemand in de woning zag lopen die niet van plan was de deur te openen – wat de vraag oproept hoe hij die gevolgtrekking kon maken – om vervolgens terstond de slotenmaker te verzoeken het voordeurslot te forceren. Dat gaat best ver.
Voorts blijkt niet uit het proces-verbaal wat [naam eiser], nadat de beschikking aan hem was betekend en de deurwaarder hem had bevolen zijn medewerking te verlenen, concreet heeft gedaan, of nagelaten, dat kan worden aangemerkt als het niet verlenen van medewerking. Wat daarin wel staat is het volgende:
“Ik ben daarop weer terug gelopen naar de woning van de buren en heb opnieuw aangebeld en geklopt. Er werd wederom niet gereageerd. Inmiddels was de hulpofficier van justitie naar buiten gelopen en zei tegen mij: Meneer [naam eiser] zegt dat hij meewerkt, maar het heeft er meer de schijn van dat hij niet echt meewerkt. De heer [naam eiser] was inmiddels ook naar buiten gelopen. Ik heb hem daarop gezegd dat van medewerking niet echt sprake was, omdat het er alle schijn van had dat hij de boel traineerde.”
Nog daargelaten dat ook hier de rol van de hulpofficier een bijzondere lijkt, wordt simpelweg niet concreet waaruit het niet meewerken van [naam eiser] uit zou hebben bestaan. Tijdens de zitting heeft de advocaat van Hadek hier wel invulling aan gegeven, en meer specifiek omschreven waaruit het niet meewerken – volgens hem – bestond. De advocaat van Hadek was echter niet aanwezig bij de beslaglegging – en mocht dat blijkens de beschikking ook niet – en bovendien staan die concrete verwijten niet in het proces-verbaal vermeld. En dan is er ook nog de stelling van [naam eiser] dat de deurwaarder eerst de advocaat van Hadek heeft gebeld alvorens het proces-verbaal op te maken, althans af te ronden, op welke verwijt de advocaat van Hadek in elk geval niet heel concreet ingaat. De voorzieningenrechter is er, gelet op dit alles, niet van overtuigd dat [naam eiser] geen medewerking heeft verleend aan de beslaglegging.
4.5.
Daar komt bij dat een belangenafweging in het voordeel van [naam eiser] uitvalt. Het ligt op de weg van Hadek om te bewijzen dat [naam eiser] niet conform de beschikking medewerking heeft verleend aan de beslaglegging. Daartoe zullen getuigen moeten worden gehoord, desgewenst ook in contra-enquête, en dat verdraagt zich niet met het spoedeisende karakter van een kort geding. Het ligt daarom voor de hand om die getuigen in de bodemprocedure, die al aanhangig is, te horen. Dan kan, desgewenst, tegelijkertijd worden onderzocht of de deurwaarder daadwerkelijk met de advocaat van Hadek heeft gebeld voordat het proces-verbaal was opgesteld en wat toen is besproken. In het kader van de belangenafweging wordt voorts meegenomen dat het om een, voor [naam eiser], (zeer) hoge dwangsom van € 50.000,00 gaat en dat Hadek wel stelt dat dat zij er belang bij heeft dat de dwangsom nu wordt betaald, maar niet concretiseert wat dat belang precies inhoudt. Evenmin maakt zij duidelijk waarom zij een beslissing in de al lopende bodemprocedure niet kan afwachten. Dat dit dwangsomgeschil in die bodemprocedure nog niet voorligt, leidt niet tot een ander oordeel, nu een eerder dwangsomgeschil, blijkens uitlatingen van [naam eiser] ter zitting, inmiddels deel is gaan uitmaken van de lopende bodemprocedure. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat dit ook met dit dwangsomgeschil kan en gebeurt.
4.6.
Dat betekent dat de primaire vordering wordt toegewezen. Hadek wordt verboden om de beschikking van 6 januari 2023 ten uitvoer te leggen althans maatregelen ter incasso van de dwangsom te treffen, echter niet langer dan totdat in de bodemprocedure in eerste aanleg en uitvoerbaar bij voorraad wordt beslist op de vraag of de dwangsom is verschuldigd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan dit verbod een dwangsom te verbinden.
4.7.
Hadek wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiser] worden begroot op:
- betekening oproeping € 125,86
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.079,00
Totaal € 1.518,86
4.8.
Over de vergoeding van nakosten hoeft geen aparte beslissing te worden genomen, omdat volgens vaste rechtspraak een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3).

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt Hadek de beschikking van 6 januari 2023 ten uitvoer te leggen althans maatregelen ter incasso van de dwangsom te treffen, totdat in de bodemprocedure in eerste aanleg en uitvoerbaar bij voorraad wordt beslist op de vraag of de dwangsom is verschuldigd;
5.2.
veroordeelt Hadek in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 1.518,86, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2023.
2091 / 2009