ECLI:NL:RBROT:2023:2599

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
9731678
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en proceskostenveroordeling in geschil tussen Stichting Hef Wonen en gedaagde

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een huurachterstand tussen Stichting Hef Wonen en de gedaagde, die zelf procedeert. De uitspraak dateert van 24 maart 2023 en betreft een geschil over de huurachterstand van € 1.028,29, berekend tot en met februari 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde, aangeduid als [gedaagde01], niet heeft aangetoond dat hij meer heeft betaald dan de door Hef Wonen in de specificatie opgenomen bedragen. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het achterstallige bedrag aan Hef Wonen, evenals rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De procedure omvatte een tussenvonnis van 27 januari 2023, waarin de partijen de gelegenheid kregen om zich uit te laten over de hoogte van de huurachterstand. Hef Wonen heeft een specificatie van de huurachterstand ingediend, waartegen de gedaagde bezwaar maakte. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de specificatie duidelijk was en dat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gedaagde de proceskosten moet betalen, die zijn vastgesteld op € 911,43. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9731678 CV EXPL 22-6826
datum uitspraak: 24 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Hef Wonen,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Hef Wonen’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 27 januari 2023 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte specificatie en vermeerdering van eis van Hef Wonen, met één bijlage;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde01] van 20 februari 2023, met bijlagen.

2.De verdere beoordeling

wijziging van partijnaam
2.1.
Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat Stichting Vestia per 1 januari 2023 is gesplitst in drie nieuwe rechtspersonen, waarbij het vermogen van Vestia onder algemene titel is overgegaan op (één van) de drie verkrijgende rechtspersonen (waaronder Hef Wonen). Omdat de laatste akte op naam van Hef Wonen is gesteld, gaat de kantonrechter er van uit dat Hef Wonen voortaan als verhuurder van de door [gedaagde01] gehuurde woning beschouwd moet worden. Uit de schriftelijke reactie van 20 februari 2023 volgt dat ook [gedaagde01] Hef Wonen als verhuurder van de woning aanmerkt. Hef Wonen zal om die reden als eisende partij in deze procedure worden aangemerkt.
huurachterstand
2.2.
In het tussenvonnis van 27 januari 2023 heeft de kantonrechter partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de hoogte van de huurachterstand. Door Hef Wonen is om die reden een specificatie van de actuele huurachterstand in het geding gebracht, waarop [gedaagde01] vervolgens heeft gereageerd.
2.3.
De specificatie die door Hef Wonen in het geding is gebracht vermeldt een huurachterstand van € 1.028,29, berekend tot en met de maand februari 2023. Hef Wonen heeft haar eis vermeerderd tot het laatstgenoemde bedrag. [gedaagde01] heeft in reactie hierop gesteld dat er sprake is van een onjuiste weergave van het nog te betalen bedrag en dat het onduidelijk is wat er met de door hem betaalde bedragen is gebeurd. Volgens [gedaagde01] moet er nog een bedrag van € 475,01 worden betaald. Door [gedaagde01] zijn bewijzen overgelegd van de betalingen van de huur voor de maanden oktober 2022 tot en met februari 2023.
2.4.
Uit de specificatie van de huurachterstand blijkt dat alle betalingen, waarvan [gedaagde01] bewijzen in het geding heeft gebracht, door Hef Wonen zijn ontvangen en dat zij daarmee bij de berekening van de huurachterstand rekening heeft gehouden. Daarmee is niet gebleken dat [gedaagde01] meer heeft betaald dan door Hef Wonen in de specificatie is opgenomen.
2.5.
De kantonrechter volgt [gedaagde01] niet in zijn stelling dat onduidelijk is wat er met de betaalde bedragen is gebeurd. De specificatie vermeldt immers duidelijk en op chronologische volgorde alle ontvangen betalingen, die vervolgens allemaal in mindering worden gebracht op de verschuldigde maandelijkse huur over de periode tot en met februari 2023. [gedaagde01] licht verder ook niet toe wat er onjuist of onduidelijk is aan deze weergave van de huurachterstand.
2.6.
Gelet op het bovenstaande zal van de juistheid van de door Hef Wonen genoemde huurachterstand tot en met de maand februari 2023 van € 1.028,29 worden uitgegaan. [gedaagde01] wordt daarom veroordeeld dat bedrag aan Hef Wonen te betalen.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
2.7.
Door de kantonrechter is in het tussenvonnis van 27 januari 2023 al geoordeeld dat [gedaagde01] rente moet betalen over de bedragen die hij te laat heeft betaald. Hef Wonen heeft over de periode tot 24 februari 2022 een bedrag van € 63,20 aan rente geëist. Dat bedrag wordt toegewezen. Ook de gevorderde rente over € 857,- vanaf 24 februari 2023 wordt toegewezen. Daarnaast heeft de kantonrechter ook al geoordeeld dat [gedaagde01] een vergoeding van € 48,40 moet betalen voor de buitengerechtelijke incassokosten die door Hef Wonen zijn gemaakt. [gedaagde01] wordt tot betaling van dat bedrag veroordeeld.
gebreken
2.8.
Hoewel de kantonrechter in het tussenvonnis van 27 januari 2023 partijen slechts in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over de hoogte van de huurachterstand, is [gedaagde01] in zijn laatste schriftelijke reactie wederom uitgebreid ingegaan op de gebreken, die volgens hem in of aan de woning aanwezig zijn. In het tussenvonnis is echter al een inhoudelijk eindoordeel gegeven over de diverse gebreken en is overwogen dat de geconstateerde gebreken onvoldoende ernstig zijn om de opschorting van de huur te rechtvaardigen. Als de rechter een eindoordeel heeft gegeven, kan slechts in uitzonderingsgevallen later een ander oordeel worden gegeven. In deze zaak is geen sprake van zo’n uitzonderingsgeval. Dat betekent dat alles wat [gedaagde01] op dit punt in zijn laatste schriftelijke reactie heeft aangevoerd verder buiten beschouwing wordt gelaten
proceskosten
2.9.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Hef Wonen tot vandaag vast op € 127,43 aan dagvaardingskosten, € 322,- aan griffierecht en € 462,- aan salaris voor de gemachtigde (3,5 punten x € 132,-). Dit is in totaal € 911,43. Voor kosten die Hef Wonen maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 66,- (1/2 punt x € 132,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
2.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Hef Wonen te betalen € 1.139,89, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 857,- vanaf 24 februari 2023 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van Hef Wonen tot vandaag worden vastgesteld op € 911,43;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
44487