In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een huurachterstand tussen Stichting Hef Wonen en de gedaagde, die zelf procedeert. De uitspraak dateert van 24 maart 2023 en betreft een geschil over de huurachterstand van € 1.028,29, berekend tot en met februari 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde, aangeduid als [gedaagde01], niet heeft aangetoond dat hij meer heeft betaald dan de door Hef Wonen in de specificatie opgenomen bedragen. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het achterstallige bedrag aan Hef Wonen, evenals rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De procedure omvatte een tussenvonnis van 27 januari 2023, waarin de partijen de gelegenheid kregen om zich uit te laten over de hoogte van de huurachterstand. Hef Wonen heeft een specificatie van de huurachterstand ingediend, waartegen de gedaagde bezwaar maakte. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de specificatie duidelijk was en dat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen.
Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gedaagde de proceskosten moet betalen, die zijn vastgesteld op € 911,43. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.