In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01] over de vergoeding van een jaarlijkse extra bijdrage aan de Vereniging van Eigenaars (VvE). [eiser01] vorderde een bedrag van € 3.066,49 van [gedaagde01], bestaande uit een achterstand van drie jaren van € 900,00 per jaar, plus rente en buitengerechtelijke kosten. De vordering was gebaseerd op een koopovereenkomst van 14 december 2016, waarin [gedaagde01] zich zou hebben verplicht om deze jaarlijkse bijdrage te vergoeden.
De procedure begon met een dagvaarding op 1 september 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 22 februari 2023. Tijdens deze behandeling werd duidelijk dat [gedaagde01] betwistte dat er een afspraak was gemaakt over de jaarlijkse vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat [eiser01] onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er een dergelijke afspraak met [gedaagde01] was gemaakt. De kantonrechter concludeerde dat de koopovereenkomst enkel betrekking had op een eenmalige bijdrage van € 900,00 en dat de jaarlijkse verplichting pas na de koopovereenkomst was ontstaan.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van [eiser01] afgewezen, met de overweging dat er geen betalingsverplichting van [gedaagde01] jegens [eiser01] was vastgesteld. Tevens werd [eiser01] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde01]. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde01] de proceskosten direct kan vorderen, ongeacht een eventueel hoger beroep.