ECLI:NL:RBROT:2023:276

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
10/185845-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne en niet-ambtelijke corruptie

In de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van betrokkenheid bij de invoer van 45 pakketten cocaïne en niet-ambtelijke corruptie, heeft de rechtbank Rotterdam op 19 januari 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van cocaïne te bevestigen. De verdachte had weliswaar gesprekken gevoerd met een medeverdachte, maar deze gesprekken gaven niet voldoende blijk van actieve betrokkenheid bij de voorbereidingshandelingen van de invoer van cocaïne. De rechtbank benadrukte dat voor een veroordeling op basis van de Opiumwet, het opzet van de verdachte om de invoer van cocaïne te vergemakkelijken of voor te bereiden, moet worden aangetoond. Dit bleek niet het geval te zijn, aangezien er geen cocaïne in de container was aangetroffen en er geen laboratoriumonderzoek had plaatsgevonden.

Daarnaast werd de verdachte ook vrijgesproken van de beschuldiging van niet-ambtelijke corruptie. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte tijdens zijn werk bij [naam bedrijf 1] daadwerkelijk een gift of belofte had aangenomen. De gesprekken met de medeverdachte, hoewel belastend, waren niet voldoende om de criminele intentie van de verdachte aan te tonen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank besloot dat er geen inhoudelijke beslissing over de gevorderde schadevergoeding zou worden genomen, aangezien de benadeelde partij niet-ontvankelijk was verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/185845-21
Datum uitspraak: 19 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2022. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 19 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 12 december 2022 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. N.J.P. Coenen en B. Lijnse (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde (zaaksdossier [containernummer]: het medeplegen van de invoer van 45 pakketten cocaïne) en het onder 2 ten laste gelegde (niet-ambtelijke omkoping);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

Zaaksdossier [containernummer]: het medeplegen van de invoer van 45 pakketten cocaïne, dan
wel de voorbereidingshandelingen daartoe (feit 1)
4.1.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de het medeplegen van de (verlengde) invoer van 45 pakketten cocaïne. De verdachte heeft op verzoek van de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte]) een rol gespeeld bij het transport. Mede door de functie en het handelen van de verdachte is het gelukt de (verlengde) invoer te plegen. Uit de gesprekken die de verdachte met [naam medeverdachte] heeft gevoerd, blijkt dat dit buiten de reguliere werkzaamheden heeft plaatsgevonden.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het strafdossier.
Op 3 juni 2021 is een container met nummer [containernummer] (hierna: de container) omstreeks 09:55 uur ingeleverd op het havendepot van [naam bedrijf 1] (thans [naam bedrijf 2]) aan de Waalhaven. Deze container bevatte vermoedelijk 45 pakketten cocaïne die moesten worden uitgehaald. Rond 11:30 uur is de container opgehaald door een vrachtwagen en van het haventerrein gereden. Op 3 juni 2021 omstreeks 17:00 uur bleek tijdens een politiecontrole dat de container leeg was. De containerdeuren bleken niet verzegeld en het paneel achter in de container zat los. Op 7 juni 2021 omstreeks 20.00 uur is de container – leeg – weer ingeleverd op het depot van [naam bedrijf 1]. Volgens de systemen van [naam bedrijf 1] heeft de container het terrein van [naam bedrijf 1] in de periode van 3 tot en met 7 juni 2021 niet verlaten.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Voor een veroordeling voor de invoer van cocaïne moet ten minste vast staan dat in de desbetreffende container cocaïne heeft gezeten. Nu er in de container überhaupt geen verdovende middelen zijn aangetroffen en er dus geen laboratoriumonderzoek naar de aanwezigheid van cocaïne heeft plaatsgevonden, dan wel op andere wijze is komen vast te staan dat van cocaïne sprake is geweest, kan invoer van cocaïne niet bewezen worden verklaard.
Voor een bewezenverklaring van het subsidiaire feit is het voorgaande niet vereist. Uit de jurisprudentie en de wetsgeschiedenis bij artikel 10a Opiumwet leidt de rechtbank ten aanzien van de voorbereidingshandelingen het volgende beoordelingskader af. Ongeacht of de invoer van cocaïne geslaagd is, is voor de kwalificatie van artikel 10a Ow van belang dat het opzet van degene die de voorbereidingshandelingen pleegt erop is gericht om handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet mogelijk te maken en dat hij aan die intentie uiting heeft gegeven door voorbereidingshandelingen (als bedoeld in artikel 10a Ow) te verrichten.
Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling als genoemd in artikel 10a Ow; het ernstige vermoeden dat de dader handelde om invoer van cocaïne te vergemakkelijken of voor te bereiden. Daarbij geldt aan de ene kant dat:
- hoe duidelijker is dat de handeling als doel had het invoeren van cocaïne, hoe makkelijker de criminele intentie volgt uit de aard en bedoeling van die handeling.
Aan de andere kant geldt dat:
- hoe duidelijker is dat de handeling als doel had het uitvoeren van opgedragen werkzaamheden, hoe moeilijker de criminele intentie volgt uit de aard en bedoeling van die handeling.
(Zie onder meer
Kamerstukken II2010/11, 32 842, nr. 3, p. 7,
Kamerstukken II2011/12, 32 842, nr. 6, p. 6. en ECLI:NL:HR:2018:328.)
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte tevens dient te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In het dossier bevinden zich uitwerkingen van OVC- en tapgesprekken die de verdachte heeft gevoerd met [naam medeverdachte]. Op basis van de inhoud van deze gesprekken kan worden vastgesteld dat de verdachte op 1 juni 2021 wist dat een schip zou arriveren. Op 3 juni 2021 spreekt de verdachte met [naam medeverdachte] over 45 stuks en zegt hij dat hij “hem gewoon heeft gecheckt”. Op diezelfde datum wordt de verdachte op de hoogte gesteld van de komst van de container om half 12. Ook op 7 juni 2021 krijgt de verdachte hierover informatie van [naam medeverdachte]. Op 9 juni 2021 vraagt de verdachte aan [naam medeverdachte] onder meer naar de gewonde vrachtwagenchauffeur en wil hij weten “wanneer er weer een komt van ding”. [naam medeverdachte] reageert daarop dat “hij zo kon doorrijden” en zegt dat de verdachte niet te gretig moet zijn, omdat hij anders wordt afgeknald.
Deze gesprekken zijn belastend voor de verdachte, te meer omdat de verdachte in de gesprekken met [naam medeverdachte] zegt dat hij “doekoe” wil maken en actief vraagt naar de komst van een container, terwijl dit niet valt binnen zijn reguliere werkzaamheden.
Desondanks is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat deze handelingen onvoldoende zijn om tot een veroordeling te kunnen komen van de ten laste gelegde voorbereidings- en bevorderingshandelingen. De inhoud van deze gesprekken duidt immers niet op concrete, actieve betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingshandelingen van de invoer van cocaïne. Het lijkt erop dat de verdachte betrokken was bij, althans in ieder geval op de hoogte was van, een onderneming die geheim moest blijven, maar voor een bewezenverklaring op basis van artikel 10 en 10a van de Opiumwet moet komen vast te staan dat de verdachte handelingen heeft verricht met het opzet om invoer van cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen. Het dossier biedt voor dergelijke handelingen onvoldoende bewijs.
Nu er geen voorbereidings- of bevorderingshandelingen bewezen kunnen worden verklaard, betekent dat de verdachte ook zal worden vrijgesproken van het subsidiair aan hem ten laste gelegde.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Zaaksoverstijgend: niet-ambtelijke corruptie (feit 2)
4.2.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte heeft door het plegen van de ten laste gelegde feiten in strijd gehandeld met zijn plicht. Het is een feit van algemene bekendheid dat voor het plegen van drugsgerelateerde feiten geld wordt ontvangen of beloofd. Dat de verdachte daadwerkelijk geld heeft ontvangen, dan wel in het vooruitzicht gesteld heeft gekregen, blijkt uit de gesprekken die hij met [naam medeverdachte] heeft gevoerd.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
Zoals onder 4.1.2. is overwogen is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de ten laste gelegde invoer dan wel voorbereidings- en bevorderingshandelingen daartoe heeft verricht. Hoewel uit het dossier blijkt dat de verdachte op zijn minst op de hoogte was van een onderneming die geheim moest blijven en hetgeen hij heeft besproken met [naam medeverdachte] niet onder reguliere werkzaamheden valt, kan op basis van het dossier niet worden bewezen dat de verdachte tijdens zijn werkzame periode bij [naam bedrijf 1] daadwerkelijk een gift en/of belofte heeft aangenomen. Dit betekent dat de verdachte ook van feit 2 zal worden vrijgesproken.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.783,24 aan materiële schade en € 956,00 aan proceskosten.
5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in het geheel dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en het toekennen van een vergoeding van de proceskosten zoals verzocht.
5.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
5.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
5.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

6..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. D. van Dooren en J.J. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. V.C. Wennekes en J.R. de Graaf, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 19 januari 2023.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zaakdossier [containernummer]
hij, in of omstreeks de periode van 25 mei 2021 tot en met 7 juni 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals bedoeld in lid 4 van artikel 1 van de Opiumwet, een partij van 45 pakketten cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 25 mei 2021 tot en met 7 juni 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens),
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken,
vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij van 45 pakketten cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
• een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
• zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
• voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebben de verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens),
- de plaats van bestemming, locatie, inleveradres en/of bewegingen van de container met kenmerk [containernummer], inhoudende de partij verdovende middelen, geraadpleegd en/of laten raadplegen en/of gewijzigd en/of laten wijzigen in de systemen en/of
- instructies en informatie uitgewisseld met (een) mededader(s), waardoor de container met kenmerk [containernummer] tweemaal (te weten: op 3 juni 2021 en op 7 juni 2021) het terrein van [naam bedrijf 1] is opgereden zonder de gebruikelijke aanmelding/voormelding en/of zonder de gebruikelijke controle procedure bij de ingang en/of balie en/of zonder vervolgens de container aan een gebruikelijke inspectie te onderwerpen en/of
- de vrachtwagen (met lege aanhanger) met kenteken [kenteken] zonder de gebruikelijke aanmelding/voormelding en/of zonder de gebruikelijke controle procedure bij de ingang en/of balie het terrein van [naam bedrijf 1] opgereden en/of op laten rijden en/of
- ( vervolgens) de container inhoudende verdovende middelen op het terrein verplaatst en/of geplaatst op de vrachtwagen met kenteken [kenteken] en/of (vervolgens) de vrachtwagen met container van het terrein van [naam bedrijf 1] afgereden en/of af laten rijden en/of dit terwijl die container volgens het computersysteem nog als aanwezig op het terrein stond vermeld en/of
- een groot geldbedrag voorhanden gehad en/of in het vooruitzicht gesteld gekregen en/of afspraken gemaakt over het verdelen/verstrekken/ontvangen van dat geldbedrag en/of
- met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of van de container met kenmerk [containernummer];
2.
Zaakoverstijgend
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 mei 2021 tot en met 12 juli 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, anders dan als ambtenaar, namelijk als medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij [naam bedrijf 1], dan wel als uitzendkracht, naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een of meer gifte(n) en/of een of meer belofte(s), namelijk, (de belofte tot) één of meerdere grote, contante, geldbedragen heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met zijn plicht heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.