In de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van betrokkenheid bij de invoer van 45 pakketten cocaïne en niet-ambtelijke corruptie, heeft de rechtbank Rotterdam op 19 januari 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van cocaïne te bevestigen. De verdachte had weliswaar gesprekken gevoerd met een medeverdachte, maar deze gesprekken gaven niet voldoende blijk van actieve betrokkenheid bij de voorbereidingshandelingen van de invoer van cocaïne. De rechtbank benadrukte dat voor een veroordeling op basis van de Opiumwet, het opzet van de verdachte om de invoer van cocaïne te vergemakkelijken of voor te bereiden, moet worden aangetoond. Dit bleek niet het geval te zijn, aangezien er geen cocaïne in de container was aangetroffen en er geen laboratoriumonderzoek had plaatsgevonden.
Daarnaast werd de verdachte ook vrijgesproken van de beschuldiging van niet-ambtelijke corruptie. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte tijdens zijn werk bij [naam bedrijf 1] daadwerkelijk een gift of belofte had aangenomen. De gesprekken met de medeverdachte, hoewel belastend, waren niet voldoende om de criminele intentie van de verdachte aan te tonen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank besloot dat er geen inhoudelijke beslissing over de gevorderde schadevergoeding zou worden genomen, aangezien de benadeelde partij niet-ontvankelijk was verklaard.