ECLI:NL:RBROT:2023:283

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
10/178924-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne en veroordeling voor voorbereidingshandelingen

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1988 en werkzaam bij [naam transportbedrijf], heeft de rechtbank Rotterdam op 19 januari 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne, maar de rechtbank sprak hem vrij van de ten laste gelegde feiten met betrekking tot de invoer van 46,795 kilogram en 29,89 kilogram cocaïne. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze invoer. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het voorbereiden van de invoer van 24,82 kilogram cocaïne, waarvoor hij een gevangenisstraf van 18 maanden kreeg opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelingen had verricht die gericht waren op de invoer van cocaïne, zoals het verstrekken van informatie over containers en het onderhouden van contacten met medeverdachten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de uitleg van de vaststellingsovereenkomst een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/178924-21
Datum uitspraak: 19 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1988,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. G.E. Toxopeus, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2022. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 19 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 29 november 2022 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. N.J.P. Coenen en B. Lijnse (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde (zaaksdossier Debiet: het medeplegen van de invoer van 46,795 kilogram cocaïne), het onder 2 primair ten laste gelegde (zaaksdossier Debiet: het medeplegen van de invoer van 29,89 kilogram cocaïne) en het onder 3 primair ten laste gelegde (zaaksdossier Kruisbrik: het medeplegen van de invoer van 24,82 kilogram cocaïne);
  • bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde (zaaksdossier Debiet: het medeplegen van voorbereidingshandelingen bij de invoer van 29,89 kilogram cocaïne), het onder 3 subsidiair ten laste gelegde (zaaksdossier Kruisbrik: het medeplegen van voorbereidingshandelingen bij de invoer van 24,82 kilogram cocaïne) en het onder 4 ten laste gelegde (niet-ambtelijke omkoping);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Beoordelingskader Opiumwet
Alvorens de afzonderlijke zaaksdossiers te behandelen, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de jurisprudentie en de wetsgeschiedenis bij artikel 10a Opiumwet leidt de rechtbank ten aanzien van de voorbereidingshandelingen het volgende beoordelingskader af. Ongeacht of de invoer van cocaïne geslaagd is, is voor de kwalificatie van artikel 10a Ow van belang dat het opzet van degene die de voorbereidingshandelingen pleegt erop is gericht om handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet mogelijk te maken en dat hij aan die intentie uiting heeft gegeven door voorbereidingshandelingen (als bedoeld in artikel 10a Ow) te verrichten.
Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling als genoemd in artikel 10a Ow; het ernstige vermoeden dat de dader handelde om invoer van cocaïne te vergemakkelijken of voor te bereiden. Daarbij geldt aan de ene kant dat:
- hoe duidelijker is dat de handeling als doel had het invoeren van cocaïne, hoe makkelijker de criminele intentie volgt uit de aard en bedoeling van die handeling.
Aan de andere kant geldt dat:
- hoe duidelijker is dat de handeling als doel had het uitvoeren van opgedragen werkzaamheden, hoe moeilijker de criminele intentie volgt uit de aard en bedoeling van die handeling.
(Zie onder meer
Kamerstukken II2010/11, 32 842, nr. 3, p. 7,
Kamerstukken II2011/12, 32 842, nr. 6, p. 6. en ECLI:NL:HR:2018:328.)
Zaaksdossier Debiet: het medeplegen van de invoer van 46,795 kilogram cocaïne, dan wel de voorbereidingshandelingen daartoe (feit 1)
4.2.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Zaaksdossier Debiet: het medeplegen van de invoer van 29,89 kilogram cocaïne, dan wel de voorbereidingshandelingen daartoe (feit 2)
4.3.
Vrijspraak zonder nadere motivering (primair)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.4.
Vrijspraak van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
4.4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen bij de invoer van 29,89 kilogram cocaïne, op basis van het tapgesprek van 11 mei 2021, de schermweergave die door de verdachte is gemaakt en doorgestuurd en de aangetroffen cocaïne in de container.
4.4.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het strafdossier.
In het dossier bevindt zich een tapgesprek van 11 mei 2021 tussen de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ). In dit tapgesprek hebben de verdachten gesproken over “twee die waren geblokkeerd”, “één keer twintig en één keer vijftig”, “die twintig is met de boot weggegaan”, “ze waren te laat” en “dat was een TLLU of zoiets”.
Op 26 mei 2021 is vanuit het onderzoek Spaakvelg een proces-verbaal verstrekt van onderzoek naar de telefoon van uithaler [naam medeverdachte 2] . In deze telefoon zijn zeven afbeeldingen aangetroffen van containernummers van CMA CGM. Op één van de foto's staat een schermweergave van het programma containerchain, het systeem dat wordt gebruikt door [naam transportbedrijf] . Op een foto is te zien dat een container met nummer [containernummer 1] is opgevraagd die geboekt stond om per barge te worden weggevoerd. Op deze afbeelding staat de naam [naam] bij de bevraagde container, de gebruikersnaam van de verdachte. Tevens staat op de foto de datum 19 april 2021 en als inleveradres [naam transportbedrijf] ..
Uit verstrekte gegevens is gebleken dat de container met nummer [containernummer 1] op 19 april 2021 leeg is ingeleverd bij [naam transportbedrijf] en vervolgens diezelfde dag via Antwerpen is vertrokken naar Peru. Naar aanleiding van voorgaande informatie is het containernummer [containernummer 1] via het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) uitgezet bij de autoriteiten in Peru. Op 26 mei 2021 is de container, die zich bevond in de haven van Callao (Peru), gecontroleerd. In deze container zijn 25 pakketten aangetroffen met daarin netto 24,89 kilogram cocaïne.
De vraag is of de verdachte wetenschap had van de cocaïne in voornoemde container en of hij handelingen heeft verricht waarmee hij de invoer van de containers heeft voorbereid of bevorderd.
Uit onder andere
  • het taalgebruik in gesprekken die hij voert (waaronder “twintig stuks” en “Ja bro hij heeft mij echt gesnitscht”),
  • de verhulde aspecten van het taalgebruik (waaronder “waren ze te laat”),
  • de onderlinge verhoudingen (waaronder “Ja vorige keer luister dan uhh ... vorige keer was er eentje gepakt toch, jij was weg ... toen zei (ntv) kan je kijken.”),
  • het verrichten van handelingen die buiten de functie vallen (waaronder “of ik hem wou bellen, hij heeft nog steeds het zelfde nummer, ik heb gelijk [naam persoon] gezegd, ik heb kenteken, bedrijfsnaam alles door gestuurd”),
  • de omstandigheid dat kennelijk buiten het dienstverband om vergoedingen worden betaald (waaronder “ken je dalijk net als [voornaam verdachte] tien koppen gaan betalen”) en
  • feiten van algemene bekendheid bij de procespartijen (waaronder dat via de Rotterdamse haven cocaïne wordt ingevoerd via reefers zoals container [containernummer 1] ),
bezien in onderlinge samenhang, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van het feit dat er via het terrein van zijn werkgever cocaïne werd ingevoerd.
Desalniettemin is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte daadwerkelijk handelingen heeft verricht waarmee hij de invoer van de cocaïne heeft voorbereid of bevorderd.
Op de schermweergave met informatie over de container [containernummer 1] , die is gemaakt in het softwareprogramma van verdachtes werkgever, is de gebruikersnaam van de verdachte te zien als de werknemer die de schermweergave heeft gemaakt. Deze schermweergave geeft zeker de indruk dat de verdachte een relevante handeling heeft verricht, zoals door de officier van justitie naar voren is gebracht. De verdediging heeft er echter op gewezen dat uit de stukken die aan de rechtbank zijn voorgelegd – waaronder de verklaring van [naam medeverdachte 3] hierover – volgt dat een werknemer van [naam transportbedrijf] eenvoudig de gegevens van een andere werknemer kon gebruiken om in te loggen, en dat een werknemer die cocaïne wil invoeren er belang bij heeft om in te loggen met gegevens van een ander. Daarbij worden in deze zaak ten minste acht van verdachtes collega’s verdacht van invoer en of voorbereidingshandelingen. Dat duidt er dus op dat er een vrij grote groep zich binnen [naam transportbedrijf] bezig lijkt te hebben gehouden met de invoer dan wel voorbereidingshandelingen daartoe en dat al deze personen er belang bij kunnen hebben om onder andermans gegevens in te loggen. Voorts was in bijvoorbeeld het zaaksdossier TTNU ook volgens de officier van justitie de informatie uit containerchain onjuist over welke werknemer welke handeling had verricht (terzake [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] en het wijzigen van een inleverlocatie van een container). Gelet hierop komt de rechtbank niet tot het oordeel dat er in redelijkheid geen twijfel is dat de verdachte voormelde schermweergave heeft gemaakt (laten maken) en naar een uithaler heeft doorgestuurd (laten doorsturen).
Daar komt bij dat het tapgesprek tussen de verdachte en [naam medeverdachte 1] over de container heeft plaatsgevonden op 11 mei 2021, ruim drie weken nadat de container was gearriveerd in de haven van Rotterdam. In dit tapgesprek wordt mogelijk gesproken over cocaïne die niet tijdig uit de container is gehaald, want “ze” waren te laat. Echter, hieruit is verder niet gebleken dat de verdachte zelf (strafbare) handelingen heeft uitgevoerd en dat hij voorafgaand aan de invoer van de cocaïne in Nederland, wetenschap had van de cocaïne in de container.
Nu niet kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die de schermweergave heeft gestuurd naar de uithaler [naam medeverdachte 2] die op het haventerrein heeft gezocht naar de container [containernummer 1] , en het tapgesprek tussen de verdachte en [naam medeverdachte 1] over de container dateert van enkele weken na de betreffende invoer, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende concrete feitelijke aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat de verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen dan wel bevorderingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a van Opiumwet.
4.4.3.
Conclusie
Het onder 2 subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Zaaksdossier Kruisbrik: het medeplegen van de invoer van 24,82 kilogram cocaïne, dan wel de voorbereidingshandelingen daartoe (feit 3)
4.5.
Vrijspraak zonder nadere motivering (primair)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.6.
Bewijswaardering van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde
4.6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op basis van de SMS-berichten tussen de verdachte en [naam medeverdachte 1] kan geen strafbare betrokkenheid worden bewezen. Daarnaast is de cocaïne ten tijde van het contact tussen de verdachte en [naam medeverdachte 1] al in beslag genomen.
4.6.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan de wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 13 oktober 2020 is de container met het nummer [containernummer 2] , welke zich bevond op het terrein van ECT Delta Terminal in Rotterdam, gecontroleerd. De container was afkomstig uit Posorja (Ecuador). In deze container zijn 25 pakketten aangetroffen met daarin in totaal 24,82 kilogram cocaïne.
In het dossier bevinden zich uitwerkingen van tapgesprekken en SMS-berichten tussen de verdachte en [naam medeverdachte 1] . Op 16 oktober 2020 heeft [naam medeverdachte 1] aan de verdachte gevraagd wat hij aan het doen is en of het klopt dat er eentje apart is gezet. Op de vraag van [naam medeverdachte 1] wat er mee aan de hand is, heeft de verdachte gevraagd of [naam medeverdachte 1] zijn andere telefoon niet bij zich heeft en of [naam medeverdachte 1] deze gisteren niet van een ander heeft gekregen. [naam medeverdachte 1] heeft geantwoord dat hij die andere telefoon niet bij zich heeft. Later heeft hij aangegeven dat hij wel een andere heeft, maar dat de verdachte deze niet heeft. Op de vraag waar [naam medeverdachte 1] nu is, heeft [naam medeverdachte 1] doorgegeven dat hij onderweg is naar “die gasten”. Uiteindelijk heeft de verdachte aan [naam medeverdachte 1] gevraagd of hij moet kijken. Via SMS-berichten worden om 11:01 uur de eerste vier cijfers van een containernummer doorgegeven: “ [nummer 1] ”. Dit betreffen de eerste vier cijfers van de container waarin de cocaïne is aangetroffen.
Uit voormelde feiten – ook bezien in samenhang met de conclusie van de rechtbank onder 4.4.2. op basis van feiten in de volgende maanden – volgt voor de rechtbank dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van het feit dat er via het terrein van zijn werkgever cocaïne wordt ingevoerd.
Gelet op het (versluierd) taalgebruik in de gesprekken die de verdachte met [naam medeverdachte 1] heeft gevoerd, in combinatie met het feit dat het zoeken naar apart gezette containers buiten de functie van de verdachte valt, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de cocaïne in deze betreffende container. Door op het terrein op zoek te gaan naar deze container en informatie over het apart zetten van deze container door te geven aan [naam medeverdachte 1] , heeft de verdachte informatie uitgewisseld ten behoeve van het invoeren en uithalen van de cocaïne. Daarmee heeft de verdachte voorbereidingshandelingen verricht waarbij het opzet was gericht op de invoer van cocaïne.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat de cocaïne op het moment van de gesprekken tussen de verdachte en [naam medeverdachte 1] al in beslag was genomen, oordeelt de rechtbank als volgt. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB0494) volgt dat de inbeslagname van de cocaïne niet in de weg staat aan het zelfstandig strafbare karakter van voorbereidings- of bevorderingshandelingen, ook niet als met die handelingen pas een begin is gemaakt na de inbeslagneming van die concrete hoeveelheid verdovende middelen. De inbeslagname van de cocaïne op 13 oktober 2020 staat dus niet in de weg aan een veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde.
4.6.3.
Conclusie
Het onder 3 subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Zaaksoverstijgend:niet-ambtelijk corruptie (feit 4)
4.7.
Vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde
4.7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte heeft door het plegen van de ten laste gelegde feiten in strijd gehandeld met zijn plicht. Het is een feit van algemene bekendheid dat voor het plegen van drugsgerelateerde feiten geld wordt ontvangen of beloofd. Dat daadwerkelijk veel geld is verdiend, blijkt uit de gesprekken die de verdachten in het dossier Krotekoker met elkaar hebben gevoerd.
4.7.2.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het onder 4.5.2. overwogene blijkt dat de verdachte op verzoek van [naam medeverdachte 1] op het terrein van [naam transportbedrijf] op zoek is gegaan naar de container en over deze container – waarin de betreffende cocaïne is aangetroffen – informatie heeft verstrekt. Dergelijke handelingen vallen niet onder reguliere werkzaamheden en zijn in strijd met de betrekking van de verdachte.
Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat de verdachte tijdens zijn werkzame periode bij [naam transportbedrijf] daadwerkelijk een gift en/of belofte heeft aangenomen.
4.7.3.
Conclusie
Het onder 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.8.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Zaaksdossier Kruisbrik
hij in de periode van 13 oktober 2020 tot 17 oktober 2020 te Rotterdam , tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij van 25 pakketten cocaïne (nettogewicht: 24,82 kilogram), een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen en om daarbij behulpzaam te zijn en
  • zich en/of anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen,
hebben de verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens),
  • de plaats van bestemming, locatie en bewegingen van de container met kenmerk [containernummer 2] geraadpleegd en laten raadplegen ;
  • met één of meer mededader(s) telefonisch contacten onderhouden en informatie uitgewisseld over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren en/of monitoren van die cocaïne en/of van de container met kenmerk [containernummer 2] ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Zaaksdossier Kruisbrik
3.
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen en om daarbij behulpzaam te zijn en zich en een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich als medewerker van [naam transportbedrijf] samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen bij de invoer van 24,82 kilogram cocaïne. De verdachte is op verzoek van de medeverdachte op zoek gegaan naar de container met daarin cocaïne en heeft hierover informatie verstrekt. Met zijn handelingen is de verdachte een belangrijke schakel in de keten geweest om cocaïne in Nederland in te voeren en verder te vervoeren.
Vanuit Zuid-Amerika worden grote hoeveelheden cocaïne Nederland ingevoerd. Het op de markt brengen van harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Met de handel in cocaïne wordt veel geld verdiend en deze handel gaat gepaard met vele vormen van criminaliteit. Ter bestrijding van harddrugsverslaving en ter voorkoming en bestrijding van illegale harddrugshandel wordt de invoer van cocaïne streng bestraft.
De rechtbank rekent de verdachte zijn betrokkenheid bij het bewezen drugsgerelateerde feit ernstig aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de verhouding van de op te leggen straffen in de zaken van de medeverdachten in het dossier Krotekoker. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht en zij in matigende zin rekening houdt met het feit dat dat de rol van de verdachte bij dit feit vooral een faciliterend karakter had.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.049,87 aan materiële schade en € 956,00 aan proceskosten.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en het toekennen van een vergoeding van de proceskosten zoals verzocht.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De verdachte heeft met [naam benadeelde] een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin een finale kwijting is afgesproken. De gevorderde juridische kosten zijn hier niet opgenomen en zien op hetgeen daarvoor al is gebeurd, namelijk het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. De uitleg van de vaststellingsovereenkomst zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
8.3.
Beoordeling
Tussen de verdachte en de benadeelde partij is op 29 oktober 2021 een vaststellingsovereenkomst gesloten. De beoordeling van wat de rechtsgevolgen zijn van deze vaststellingsovereenkomst levert, onder andere doordat de daarin vermelde tekst voor meerdere uitleg vatbaar is, een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. D. van Dooren en J.J. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. V.C. Wennekes en J.R. de Graaf, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 19 januari 2023.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Zaaksdossier Debiet
hij, in of omstreeks de periode van 14 april 2021 tot en met 11 mei 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals bedoeld in lid 4 van artikel 1 van de Opiumwet, een partij van 48 pakketten cocaïne (nettogewicht: 46,795 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 14 april 2021 tot en met 11 mei 2021 te Rotterdam te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij van 48 pakketten cocaïne (nettogewicht: 46,795 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
 een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om
daarbij behulpzaam te zijn en/of
 zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen
van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
 voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebben de verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens),
  • de plaats van bestemming, locatie en bewegingen van de container met kenmerk [containernummer 3] en/of van container met kenmerk [containernummer 4] geraadpleegd en/of laten raadplegen en/of gewijzigd en/of laten wijzigen in de systemen en/of
  • een lege container naast de container met kenmerk [containernummer 4] geplaatst, waardoor deze laatstgenoemde container (deels) aan het zicht was onttrokken en/of
  • de container met kenmerk [containernummer 4] op het terrein van [naam transportbedrijf] verplaatst en/of verplaatst naar/in de wasplaats op het terrein van [naam transportbedrijf] en/of (vervolgens) in de container gezocht naar de partij cocaïne en/of
  • met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne en/of van de container met kenmerk [containernummer 3] en/of van de container met kenmerk [containernummer 4] ;
2.
Zaaksdossier Debiet
hij, in of omstreeks de periode van 14 april 2021 tot en met 11 mei 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals bedoeld in lid 4 van artikel 1 van de Opiumwet, een partij van 25 pakketten (gewicht: 29,89 kilo), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 14 april 2021 tot en met 11 mei 2021 te Rotterdam te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij van 25 pakketten (gewicht: 29,89 kilo), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
 een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
 zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
 voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebben de verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens),
- de plaats van bestemming, locatie en bewegingen van een verwachte container met een lading cocaïne, betreffende container met kenmerk [containernummer 1] en/of een (andere) onbekend gebleven container (met hierin 20 pakketten en/of een kenmerk eindigend op [nummer 2] ), geraadpleegd en/of laten raadplegen en/of gewijzigd en/of laten wijzigen in de systemen en/of
- op het terrein van [naam transportbedrijf] . gezocht naar een verwachte container met een lading cocaïne, betreffende container met kenmerk [containernummer 1] en/of een (andere) onbekend gebleven container (met hierin 20 pakketten en/of een kenmerk eindigend op [nummer 2] ) en/of
- met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het traceren van container met kenmerk [containernummer 1] en/of een (andere) onbekend gebleven container (met hierin 20 pakketten en/of een kenmerk eindigend op [nummer 2] ) en/of
- met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het traceren van en/of het afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of van container met kenmerk [containernummer 1] en/of een (andere) onbekend gebleven container (met hierin 20 pakketten en/of een kenmerk eindigend op [nummer 2] );
3.
Zaaksdossier Kruisbrik
hij, in of omstreeks de periode van 13 oktober 2020 tot 17 oktober 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals bedoeld in lid 4 van artikel 1 van de Opiumwet, een partij van 25 pakketten cocaïne (nettogewicht: 24,82 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 13 oktober 2020 tot 17 oktober 2020 te Rotterdam te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij van 25 pakketten cocaïne (nettogewicht: 24,82 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
 een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
 zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
 voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebben de verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens),
- de plaats van bestemming, locatie en bewegingen van de container met kenmerk [containernummer 2] geraadpleegd en/of laten raadplegen en/of gewijzigd en/of laten wijzigen in de systemen;
- met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en/of telefonisch contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren en/of monitoren van die cocaïne en/of van de container met kenmerk [containernummer 2] ;
- het afdekluik van de koelmotoren van voornoemde container (meermalen) geopend;
4.
Zaakoverstijgend
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 oktober 2020 tot en met 7 juli 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, anders dan als ambtenaar, namelijk als medewerker werkzaam in dienstbetrekking bij [naam transportbedrijf] ., naar aanleiding van hetgeen hij, verdachte, in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een of meer gifte(n) en/of een of meer belofte(s), namelijk, (de belofte tot) één of meerdere grote, contante, geldbedragen heeft aangenomen, en dit aannemen in strijd met zijn plicht heeft verzwegen tegenover zijn werkgever.