ECLI:NL:RBROT:2023:2845

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
C/10/650064 / KG ZA 22-1090
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verkoop en ontruiming van gezamenlijke woning in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die gezamenlijk eigenaar zijn van een woning in Rotterdam. De man vorderde machtiging om de woning te verkopen en de vrouw te ontruimen, zonder haar medewerking. De partijen zijn sinds 2005 gehuwd en hebben drie minderjarige kinderen. Na hun echtscheiding in 2019 zijn er afspraken gemaakt over de verkoop van de woning, maar de vrouw heeft tot op heden geen medewerking verleend aan de verkoop. De man heeft herhaaldelijk aangedrongen op verkoop, maar de vrouw weigerde toegang tot de woning te verlenen aan de man en de makelaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw zich niet langer kan verzetten tegen de verkoop van de woning, gezien de lange periode van onverdeeldheid en de financiële lasten die de man draagt. De rechter heeft de man gemachtigd om de woning te verkopen zonder medewerking van de vrouw en heeft de vrouw veroordeeld om de woning binnen vier weken te ontruimen. De vordering tot uitschrijving van de vrouw uit de Basisregistratie Personen werd afgewezen, omdat deze niet mogelijk is zonder langdurig verblijf in het buitenland. De vrouw werd ook veroordeeld in de proceskosten van de man.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/650064 / KG ZA 22-1090
Vonnis in kort geding van 13 februari 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat mr. B.S. van Haeften te Den Haag,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 december 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 25 januari 2023;
  • de e-mail van mr. Van Haeften van 27 januari 2023, met aanvullende producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 30 januari 2023;
  • de pleitnota van mr. Van Haeften.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan het [adres01] te [postcode01] Rotterdam (hierna: de woning). Op de woning rust een door partijen afgesloten hypotheek. Aan die hypotheek is een polis van levensverzekering gekoppeld.
2.2.
Partijen zijn op 2 september 2005 gehuwd. Zij waren toen al eigenaar van de woning. Uit het huwelijk zijn drie thans nog minderjarige kinderen geboren.
2.3.
Bij beschikking van 20 mei 2019 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Van de beschikking maakt deel uit het daaraan gehechte ouderschapsplan. De beschikking is op 26 juni 2019 in geschreven in de openbare registers.
2.4.
Op 2 april 2019 hebben partijen een convenant gesloten. In het convenant is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Artikel 3, boedelscheiding
(…)
3. Vooralsnog zal onverdeeld blijven de echtelijke woning, staande en gelegen aan de [adres01] te Rotterdam (hierna de woning) met de daaraan verbonden hypothecaire schuld en de polis van levensverzekering. Tot aan de verkoop blijft de vrouw de woning bewonen, overeenkomstig de eerder gemaakte afspraken. Bij vertrek uit de woning zal de vrouw opkomen voor eindafrekeningen van nutsvoorzieningen, ook al mocht de aansluitovereenkomst nog op naam van de man staan.
4. Onverdeeld is nog de inboedel van de echtelijke woning. Partijen zullen in onderling overleg dienaangaande nog een redelijke verdeling, althans een verdeling bij helfte overeenkomen. Tot aan de verdeling (thans de verkoop van de woning) kan de vrouw deze inboedel gebruiken.
Artikel 4, woning
Partijen komen overeen dat de echtelijke woning zal worden verkocht. Partijen zullen makelaar Ruseler te Rotterdam opdracht verlenen de woning te verkopen. Beide partijen zullen binnen één maand na ondertekening van dit convenant medewerking verlenen aan de verkoop van de woning, met inachtneming van de navolgende randvoorwaarden.
De woning zal worden verkocht in de huidige stand, zonder doorvoer van reparaties of andere investeringen.
In alle gevallen mag de vrouw verlangen dat tussen de datum van de acceptatie van een bod voor een koopprijs en de datum van levering (en dus vertrek van de vrouw uit de woning) ten minste 3 maanden zijn gelegen.
Partijen gaan uit van een initiële prijs van € 360.000 tot € 365.000 k.k.
Partijen kunnen van elkaar verlangen dat ingestemd wordt met een verkoopprijs (bod) van € 350.000 of hoger k.k.
Partijen zullen overigens de aanwijzingen van de makelaar (over onder meer de vraagprijs) volgen, tenzij zij overeenstemming hebben om dat niet te doen, of indien dit voorstel apert onredelijk is voor de ene of de andere partij.
Na levering van de woning zullen partijen de netto-opbrengst (koopprijs + uitkering uit de polis levensverzekering -/- hypothecair krediet -/- makelaarskosten) bij helfte delen. (…)”
2.5.
Op 5 juni 2019 is aan Ruseler makelaars de opdracht tot verkoop van de woning gegeven. Vanwege de houding van de vrouw heeft Ruseler van hun kant, eind 2019 de verkoopopdracht ingetrokken.
2.6.
De man heeft in maart 2021 een kort geding aanhangig gemaakt en daarin onder meer gevorderd de vrouw te veroordelen tot het verlenen van haar onvoorwaardelijke medewerking aan het verstrekken van een verkoopopdracht aan een makelaar en de man te machtigen tot het zelfstandig verrichten van handelingen die kunnen leiden tot onderhandse verkoop van de woning en de vrouw te veroordelen tot meewerken aan verkoop van de woning, in die zin dat zij toegang verschaft tot de woning aan de man, de makelaar en geïnteresseerden.
2.7.
Bij vonnis van 9 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vrouw veroordeeld om vanaf een week na betekening van het vonnis mee te werken aan de verkoop van de woning, in die zin dat zij toegang verschaft tot de woning aan de man tijdens bezichtigingen, de makelaar en geïnteresseerden, op straffe van een dwangsom. De overige vorderingen van de man zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“(…)
4. De beoordeling
(…)
4.2. (…)
De enige door [eiser01] ingestelde vordering die als, op dit moment relevante, uitvoering van het Convenant kan worden aangemerkt is de vordering zoals hiervoor onder 3.1 sub 4 weergeven. Die vordering wordt toegewezen. Aannemelijk is immers dat [gedaagde01] , tegen de gemaakte afspraken in, feitelijk al geruime tijd weigert haar soepele en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het verkoopproces van de Woning aan een derde. Niet gebleken is dat de door toewijzing van de vordering onder 3.1 sub 4 getroffen belangen van [gedaagde01] aanmerkelijk groter zijn dan de belangen van [eiser01] die met (de aanzet tot) het finaliseren van de verdeling worden gediend. Dat [gedaagde01] als gevolg van de voorgenomen verkoop van de onverdeelde Woning aan een derde moet uitkijken naar andere woonruimte met de drie kinderen van partijen geldt niet als een doorslaggevend belang aan haar kant. Haar vertrek uit de Woning is immers een voor haar voorzienbaar gevolg van de tussen partijen gemaakte afspraken in het Convenant, waarop zij al geruime tijd heeft kunnen anticiperen. (…)
4.3.
Het overigens door [eiser01] gevorderde (3.1 sub 1 tot en met 7, behalve punt 4) staat haaks op de afspraken die partijen hebben neergelegd in het Convenant, dan wel is prematuur (3.1 sub 6). Dat sprake is van zodanige wijzing in omstandigheden dat [eiser01] in redelijkheid niet meer gebonden is aan deze afspraken is niet aannemelijk geworden. (…) Van [gedaagde01] mag, nog steeds, worden verwacht dat zij zich aan de afspraken houdt en dus meewerkt aan verkoop en dan de woning met de kinderen verlaat, hoewel zij ter zitting liet blijken daar niet voor te voelen. Dat standpunt is echter niet voldoende rechtvaardiging voor de huidige eis, die erop neerkomt dat [eiser01] het gehele verkoopproces zonder inbreng van [gedaagde01] kan voltooien. Bovendien zijn deze vorderingen te ruim, en daarmee onvoldoende bepaalbaar, geformuleerd. Dit leidt daarom tot afwijzing. (…)”
2.8.
Bij e-mail van 18 mei 2021 heeft makelaar Ruseler aan de man bericht dat hij de (mondelinge) opdracht tot verkoop van de woning moet teruggeven omdat het, gelet op de houding van de vrouw, niet werkbaar is om afspraken te maken voor bezichtigingen en de woning te verkopen.
2.9.
Bij e-mail van 2 juni 2021 schrijft de man aan de vrouw dat conform de afspraken in het echtscheidingsconvenant een nieuwe makelaar gezocht moet worden, waarbij hij vier makelaars voorstelt. De vrouw heeft in reactie hierop slechts meegedeeld dat zij in mediation wil.
2.10.
De man heeft bij e-mail van 2 november 2021 de vrouw bericht dat hij makelaar Van der Panne bereid heeft gevonden de woning voor partijen te verkopen. Van de makelaar heeft de man daarna vernomen dat zij geen contact met de vrouw hebben kunnen krijgen.
2.11.
De (advocaat van de) man heeft bij e-mail van 7 oktober 2022 de vrouw een laatste keer in de gelegenheid gesteld om, zonder tussenkomst van een rechter, de woning te verkopen. De advocaat van de vrouw heeft op 17 oktober 2022 zijn verhinderdata doorgegeven, omdat hij geen reactie van de vrouw heeft ontvangen.
2.12.
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 september 2020 zijn de kinderen van partijen onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 30 augustus 2021 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de man verleend. Bij beschikking van 16 september 2021 is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 17 september 2022 en is de machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 2 september 2022. Bij beschikking van 31 augustus 2022 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing bij de man verlengd tot 2 september 2023.
2.13.
De man voldoet tot op heden de hypothecaire lasten van de woning.
2.14.
Op 13 januari 2023 heeft de rechter-commissaris (strafzaken) de voorlopige hechtenis van de vrouw geschorst onder (een van) de voorwaarde(n) dat zij op geen enkele manier contact legt met de man en de kinderen van partijen.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
te bepalen dat aan hem vervangende toestemming wordt verleend althans dat hij wordt gemachtigd om na betekening van het vonnis tot verkoop en levering van de woning, zonder medewerking van de vrouw, over kan gaan waarbij de man zelf een makelaar en notaris mag uitzoeken, alsmede te bepalen dat de woning wordt verkocht door een door de makelaar te bepalen reële marktconforme prijs. Onder verkoop moet mede worden verstaan het aanstellen van een makelaar, het realiseren van bezichtigingen en het tekenen van het koopcontract. Alsmede te bepalen dat het vonnis van uw rechtbank dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is, dan wel dat het vonnis in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden, zodat de makelaar, zonder toestemming van de vrouw tot verkoop van de woning aan een derde kan overgaan en een door de man aan te wijzen notaris zonder toestemming van de vrouw tot levering van de woning aan een derde kan overgaan, nu het vonnis in de plaats treedt van de ontbrekende wilsverklaring van de vrouw;
de vrouw te veroordelen de woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met al het hare onder afgifte van de sleutels aan de makelaar;
de man te machtigen, in het geval de vrouw hieraan niet binnen veertien dagen na betekenen van het vonnis voldoet, om de ontruiming van de vrouw te doen uitvoeren door een gerechtsdeurwaarder, zo nodig met behulp van de sterke arm en de kosten daarvan op de vrouw te verhalen;
te bepalen dat het vonnis binnen de in artikel 557a Rv genoemde termijn van een jaar ook zal worden ten uitvoer gelegd tegen een ieder die zich daar bevindt of daar binnentreedt;
de man te machtigen om nieuwe sloten op de woning te plaatsen;
te bepalen dat de vrouw (en haar mogelijke huisgenoten) zich binnen een week na betekening van het vonnis in de Basisregistratie Personen van de gemeente uit dient te schrijven van het adres aan de [adres01] te Rotterdam;
te bepalen dat de vrouw (en haar mogelijke huisgenoten) niet aan voornoemd gebod voldoet het vonnis in de plaats treedt van de bedoelde uitschrijving, zodat de man op grond van het vonnis de opdracht tot uitschrijving kan verstrekken;
de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding, te voldoen binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis en, voor het geval de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn worden voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer, dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen, dan wel afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In een zaak zoals deze geldt als uitgangspunt dat partijen niet gehouden zijn om in een onverdeelde gemeenschap te blijven. Dit betekent dat het aandeel van de een in de woning aan de ander moet worden overgedragen of dat de woning moet worden verkocht aan een derde. Dit kan tijdelijk anders zijn indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een van partijen aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die met de verdeling worden gediend of indien partijen de bevoegdheid om verdeling te vorderen voor een bepaalde periode hebben uitgesloten.
4.2.
Vast staat dat partijen circa vier jaar na de echtscheidingsbeschikking nog steeds in een onverdeeldheid verkeren. Reeds daarmee is het spoedeisend belang van de man bij zijn vorderingen gegeven. Het spoedeisend belang van de man volgt ook uit zijn onbetwiste stelling dat de hypotheekverstrekker heeft aangegeven dat de rentevaste periode per februari 2023 gaat wijzigen waardoor de man geconfronteerd wordt met een verdubbeling van de hypotheeklasten. Dat de man na het vonnis van 9 april 2021 heeft gewacht om opnieuw een procedure aanhangig te maken doet daar niet aan af.
4.3.
De man stelt dat de woning conform artikel 4 van het convenant moet worden verkocht. De vrouw stelt dat de man niet van haar kan verlangen dat zij op korte termijn meewerkt aan de verkoop van de woning en deze verlaat. De woning is ten behoeve van haar aangekocht, zij woont daar sinds de aanschaf van de woning en wil daar blijven wonen. De vrouw herkent zicht niet in de verwijten die haar worden gemaakt. Dat zij geen toegang tot de woning heeft verschaft aan de man, de makelaar en geïnteresseerden blijkt nergens uit. De vrouw heeft hen nimmer de toegang tot de woning geweigerd en zij handelt naar het vonnis van 9 april 2021. De vrouw stelt ten slotte dat toewijzing van de vorderingen van de man ertoe leidt dat zij binnen aanzienbare tijd op straat komt te staan. Zij is niet in het bezit van een urgentieverklaring en zal die vermoedelijk ook niet krijgen. De vrouw wordt bij toewijzing van de vorderingen om die reden harder geraakt dan de man bij afwijzing ervan.
4.4.
Geoordeeld wordt als volgt. Vast staat dat partijen in het convenant zijn overeengekomen dat de woning moet worden verkocht. Dat betekent dat de vrouw in beginsel gehouden is tot nakoming van het convenant. Vier jaar na de echtscheiding is dit nog steeds niet gebeurd. Hoewel de vrouw stelt dat zij haar verplichtingen voortvloeiend uit het convenant en het vonnis van 9 april 2021 nakomt, blijkt uit de door de man overgelegde, en door de vrouw niet gemotiveerd betwiste, producties genoegzaam dat van (een actieve) houding van de vrouw tot het) meewerken aan de verkoop van de woning geen sprake is. Gelet op de overeengekomen en verstreken termijn is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw zich niet langer tegen de verdeling kan verzetten. Van de man kan niet langer worden gevergd in een onverdeelde gemeenschap te blijven, de hypotheeklasten te blijven voldoen en de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld te laten voortduren. Hij heeft daarom bij de verdeling een ontegenzeggelijk belang. De daartegenover gestelde belangen van de vrouw zijn onvoldoende zwaarwegend. De vrouw heeft sinds 2019 voldoende gelegenheid gehad om op zoek te gaan naar vervangende woonruimte. Na de talloze aansporingen van de man en het vonnis van 9 april 2021 had van de vrouw een proactieve houding verwacht mogen worden. Dat zij zich zo niet heeft opgesteld en (mogelijk) op korte termijn niet beschikt over andere woonruimte komt voor haar eigen risico. Ter zitting is bovendien gebleken dat de vrouw inkomsten uit arbeid ontvangt. Nu de vrouw hierover geen informatie verschaft, gaat de voorzieningenrechter er van uit dat de vrouw over voldoende financiële middelen beschikt om een huurwoning te kunnen betalen. Het standpunt van de vrouw dat de man geen belang heeft bij verkoop van de woning omdat hij dan een bijdrage verschuldigd is in het levensonderhoud van de vrouw, die hoger is dan de hypotheeklasten leidt niet tot een ander oordeel. De vrouw onderbouwt dit niet zodat vooralsnog niet duidelijk is waar zij na verkoop van de woning mogelijk recht op heeft.
4.5.
De man vordert dat aan hem vervangende toestemming wordt verleend, althans dat hij wordt gemachtigd, om de woning, zonder medewerking van de vrouw, te verkopen. Op grond van artikel 3:174 lid 1 BW kan de rechter die ter zake van een vordering tot verdeling bevoegd zou zijn of voor wie een zodanige vordering reeds aanhangig is, een deelgenoot op diens verzoek ten behoeve van de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld of om andere gewichtige redenen machtigen tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed. Door de verleende machtiging wordt de deelgenoot zelfstandig bevoegd.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de man het erom te doen is om te komen tot uitvoering van wat partijen in het convenant zijn overeengekomen: verkoop van de echtelijke woning ter aflossing van de gemeenschappelijke hypotheekschuld. De uitvoering van die afspraak verkeert in een impasse door de weigering van de vrouw om haar medewerking daaraan te verlenen, ondanks dat de man daar herhaaldelijk op heeft aangedrongen en zelfs nadat de vrouw daartoe is veroordeeld bij vonnis van 9 april 2021. Het vertrouwen van de man dat de vrouw nog zal meewerken aan de verkoop van de woning is daarmee beschaamd. Gevoegd bij de rente- en daarmee de forse lastenstijging is sprake van een gewichtige reden in de zin van artikel 3:174 lid 1 BW.
4.7.
Gelet op het voorgaande wordt de man gemachtigd om tot verkoop en levering van de woning over te gaan. Daaronder vallen de handelingen die nodig zijn om de verkoop en de overdracht van de woning te bewerkstelligen, zoals (onder meer) het aanstellen van een makelaar en notaris, het realiseren van bezichtigingen, het bepalen dat de woning wordt verkocht door een door de makelaar te bepalen reële marktconforme prijs, het tekenen van het koopcontract en het verrichten van leveringshandelingen. Nu de man gemachtigd wordt om zonder de medewerking van de vrouw de woning te verkopen en leveren, heeft hij bij zijn vordering om dit vonnis in de plaats te laten treden van de vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de vrouw geen belang. Dat deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
4.8.
De gevorderde ontruiming wordt eveneens toegewezen. Gelet op de gehele hiervoor geschetste voorgeschiedenis, en het ontbreken van enige uitlating die erop kan duiden dat zij nu wel haar medewerking gaat verlenen, is aannemelijk dat het voor de uitvoering van de machtiging noodzakelijk is dat de vrouw de woning verlaat. De gevorderde termijn waarbinnen de vrouw de woning moet hebben verlaten acht de voorzieningenrechter evenwel te kort. Die termijn wordt op vier weken na betekening van dit vonnis gesteld. Het voorgaande brengt met zich dat de vordering om de man te machtigen om nieuwe sloten op de woning te plaatsen ook wordt toegewezen.
4.9.
De gevorderde machtiging om de ontruiming te doen uitvoeren door een deurwaarder, zo nodig met behulp van de sterke arm van justitie wordt afgewezen. Op grond van artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv is die overbodig. De vordering om de man te machtigen om bij gebreke van vrijwillige ontruiming door de vrouw de kosten van de ontruiming op de vrouw te verhalen wordt ook afgewezen. Hoewel deze kosten ten laste van de vrouw komen, als ze worden gemaakt, staat op dit moment staat nog niet vast of het tot een gedwongen ontruiming komt, en zo ja, welke kosten daarvoor gemaakt worden.
4.10.
Aan de vordering om te bepalen dat het vonnis binnen de in artikel 557a Rv genoemde termijn van een jaar ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen eenieder die zich in de woning bevindt of daar binnentreedt, legt de man ten grondslag dat de vrouw vermoedelijk samenwoont met haar huidige partner en dat deze voor veel onrust en een onveilige situatie zorgt. Hoewel de vrouw ter zitting heeft ontkend dat zij een partner heeft waarmee zij samenwoont, blijkt uit de stukken, waaronder de beschikkingen inzake de (verlenging van de) ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen, anders. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om ook deze vordering toe te wijzen, met inachtneming van het navolgende. Gelet op de machtiging van de man om tot verkoop van de woning over te gaan, de toegewezen ontruiming binnen vier weken na betekening van het vonnis en de machtiging van de man om de sloten van de woning te vervangen stelt de voorzieningenrechter de termijn in afwijking van het gevorderde vast op één maand.
4.11.
De vordering tot uitschrijving van de vrouw (en haar mogelijke huisgenoten) van het adres aan het [adres02] te Rotterdam, is, hoewel declaratoir geformuleerd – waarbij wordt opgemerkt dat een declaratoire uitspraak in kort geding niet mogelijk is –, zo te begrijpen dat de man bedoelt om ten laste van de vrouw een veroordeling te vragen. Geoordeeld wordt als volgt. Inschrijving in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) is verplicht voor personen die rechtmatig in Nederland verblijven en heeft tot doel overheidsorganen te voorzien van de in de registratie opgenomen gegevens. Uitschrijving uit het BPR door een persoon zelf kan alleen bij vertrek naar het buitenland van langer dan acht maanden. Nu de vrouw niet langdurig in het buitenland verblijft bestaat er geen grond voor toewijzing van de vordering tot uitschrijving. De vordering, en de vordering om de man tot uitschrijving van de vrouw te machtigen, worden daarom afgewezen.
4.12.
Ten aanzien van de proceskosten wordt als volgt overwogen. Uit de door mr. Van Haeften overgelegde kostenstaat wordt afgeleid dat een veroordeling van de vrouw in de werkelijke proceskosten wordt gevorderd. In de dagvaarding staan echter geen stellingen ter onderbouwing van een dergelijke vordering en in de vorderingen zelf staat een daartoe strekkende vordering ook niet. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de proceskosten tussen partijen als ex-gehuwden te compenseren. Daarbij is in aanmerking genomen dat de vrouw, zowel na sommaties van de man als na het vonnis van 9 april 2021 aantoonbaar niet heeft meegewerkt aan de verkoop van de woning, zodat een nieuw kort geding, met daarmee gemoeide (extra) kosten nodig was.
4.13.
De vrouw wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van de man worden begroot op:
- betekening oproeping € 127,43
- griffierecht € 318,00
- salaris advocaat
€ 1.079,00
Totaal € 1.524,43
4.14.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, volgt dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
4.15.
De vordering om het vonnis uitvoerbaar op de minuut te verklaren wordt afgewezen. De minuut staat al sinds 2002 niet meer in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
machtigt de man om na betekening van het vonnis om, zonder medewerking van de vrouw, over te gaan tot verkoop en levering van de woning aan het [adres01] te ( [postcode01] ) Rotterdam tegen een door de makelaar te bepalen reële marktconforme prijs, waarbij de man zelf een makelaar en notaris mag uitzoeken,
5.2.
veroordeelt de vrouw om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de woning aan het [adres01] te ( [postcode01] ) Rotterdam te ontruimen en te verlaten met al het hare, onder afgifte van de sleutels aan de makelaar,
5.3.
bepaalt dat de in 5.2. opgenomen veroordeling tot ontruiming van de woning binnen een termijn van een maand ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet,
5.4.
machtigt de man om nieuwe sloten op de woning aan het [adres01] te ( [postcode01] ) Rotterdam te plaatsen,
5.5.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten, aan de zijde van de man tot op heden begroot op € 1.524,43, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van zeven dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2023.2180/2009