ECLI:NL:RBROT:2023:2947

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
ROT 22/4241
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek op basis van bewijsnood en identiteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 april 2023, met zaaknummer ROT 22/4241, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie ongegrond verklaard. Eiser had op 25 maart 2021 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit was afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 6 april 2022. Eiser stelde dat hij in bewijsnood verkeerde omdat hij de vereiste documenten, zoals een geldig buitenlands reisdocument en een geboorteakte, niet kon overleggen. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiser onvoldoende had aangetoond dat hij in bewijsnood verkeerde. Eiser had geen documenten overgelegd van de Iraakse autoriteiten die bevestigden dat het voor hem onmogelijk was om de benodigde documenten te verkrijgen. De rechtbank benadrukte dat het aan de vreemdeling is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat verweerder in redelijkheid kon concluderen dat eiser's identiteit niet kon worden vastgesteld. De rechtbank verwierp ook het argument dat eiser niet was gehoord in bezwaar, omdat er geen nieuwe feiten waren die tot een ander besluit konden leiden. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het naturalisatieverzoek terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Laros).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie. Eisers naturalisatieverzoek is afgewezen met het primaire besluit van 6 april 2022.
Met het bestreden besluit van 26 augustus 2022, op het bezwaar van eiser, is verweerder bij dat besluit gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser heeft op 25 maart 2021 bij verweerder een verzoek om naturalisatie ingediend en heeft een beroep gedaan op bewijsnood, omdat hij de vereiste documenten (een geldig buitenlands reisdocument en geboorteakte) niet over kan leggen. Eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt stukken bijgevoegd. Aan het primaire besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat deze stukken niet voldoende zijn om bewijsnood aan te nemen. Verweerder heeft evenmin aanleiding gezien om eisers verzoek alsnog toe te kennen op basis van de hardheidsclausule (uit artikel 10 van de RWN [1] ).
2. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat sprake is van bewijsnood. Eiser heeft in bezwaar geen nadere stukken ingediend waaruit blijkt welke acties eisers advocaat in Irak ([naam]) heeft ondernomen om eisers geboorteakte, een identiteitskaart en een nationaliteitsverklaring te verkrijgen. Ook heeft eiser de stelling dat zijn documenten in Irak zijn vernietigd niet onderbouwd. Verweerder heeft vervolgens uiteengezet dat van eiser wordt verlangd dat hij zo nodig zelf (met vreemdelingenpaspoort) naar Irak afreist om de benodigde documenten te verkrijgen, omdat eiser niet erkend is als vluchteling en in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning. Verweerder heeft tot slot aangegeven dat het bestreden besluit geen onevenredige gevolgen voor eiser heeft en dat de beschreven omstandigheden geen bijzondere omstandigheden opleveren die tot een andere conclusie moeten leiden. Eisers identiteit en nationaliteit staan volgens verweerder dan ook niet voldoende vast om in aanmerking te komen voor naturalisatie.

Het beroep van eiser

3. In beroep voert eiser aan dat zijn identiteit blijkt uit de door hem bij het beroepschrift overgelegde afschrift van zijn geboorteakte en afschrift van de legalisatie door de Iraakse ambassade van die akte, die qua inhoud gelijk zijn aan eerder overgelegde documenten. Eiser is als asielzoeker naar Nederland gekomen en in die procedure heeft eiser een verblijfsvergunning gekregen. De door eiser ingeschakelde advocaat in Irak heeft eerder geprobeerd om eisers documenten te verkrijgen, dit lukte niet omdat eisers geboortedatum toen niet bekend was. Eiser heeft ook zelf niet de documenten in Irak kunnen halen, omdat hij geen reisdocument had om naar Irak af te reizen. Eiser voert aan uit Irak te zijn gevlucht vanwege politieke redenen en vanwege de oorlog. Door de oorlog was eisers identiteit niet exact bekend. Verweerder heeft deze levensbedreigende omstandigheden onvoldoende betrokken bij het bestreden besluit en heeft miskend dat sprake is van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan het beroep op bewijsnood had moeten slagen. Tot slot heeft verweerder in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel gehandeld, omdat eiser niet is gehoord in bezwaar.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eisers aanvraag om naturalisatie is afgewezen. De voor het beroep relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [2] volgt uit de RWN en de Handleiding [3] het volgende. Het is aan de betreffende vreemdeling om zijn of haar identiteit en nationaliteit aan te tonen en het is aan verweerder om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling met de overgelegde stukken zijn komen vast te staan. Vanwege de daaraan verbonden gevolgen is verlening van het Nederlanderschap een zaak van groot gewicht en is verweerder dan ook bevoegd op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de betreffende vreemdeling te verlangen. [4] Naar het oordeel van de rechtbank is dit beleid niet onredelijk.
4.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eisers identiteit niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft daartoe geconcludeerd en toegelicht dat eiser zich bij zijn aanmelding heeft laten registreren met achternaam [achternaam], en voornaam [voornaam]. Dit verschilt ten opzichte van de huidige namenreeks ([namen]) en daarmee is onduidelijkheid ontstaan over wat nu de juiste naam van eiser is. Verweerder heeft verder uiteengezet dat onduidelijkheid bestaat over eisers geboortedatum, omdat eiser bij het eerste gehoor heeft aangegeven geboren te zijn in [jaartal 1] terwijl uit later ingediende stukken blijkt dat eiser in [jaartal 2] geboren is. De in beroep overgelegde geboorteakte (waarin staat dat eiser in [jaartal 1] is geboren) kan ook niet leiden tot een andere conclusie. Zelfs als deze geboorteakte door verweerder op echtheid zou zijn beoordeeld en ‘echt’ zou zijn bevonden, wat nu niet het geval is, kan niet overgegaan worden tot naturalisatie. Het is immers niet in geschil dat eiser nog steeds geen geldig Iraaks paspoort heeft overgelegd. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of eiser voldoende heeft aangetoond in bewijsnood te verkeren voor wat betreft het overleggen van een buitenlands reisdocument.
4.4.
Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling [5] kan pas worden geconcludeerd dat een aanvrager in bewijsnood verkeert, als met bewijsstukken is aangetoond dat de verzoeker al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en een gelegaliseerde geboorteakte.
4.5.
Voor wat betreft het niet over kunnen leggen van een geldig buitenlands reisdocument heeft eiser geen enkel document van de Iraakse autoriteiten ingebracht waarin wordt verklaard dat en waarom het voor eiser niet mogelijk is om over een (gelegaliseerd) paspoort te beschikken. De door eiser reeds ingediende verklaringen en documenten zijn niet toereikend. Uit een verklaring van de Iraakse ambassade van 27 augustus 2019 blijkt dat eiser niet de vereiste documenten heeft overgelegd voor het verkrijgen van een geldig paspoort. De rechtbank merkt hierbij op dat deze verklaring op het moment van indiening van dit naturalisatieverzoek ouder is dan 6 maanden en om die reden ook buiten beschouwing moet worden gelaten. De door eiser ondernomen pogingen, zoals het inschakelen van een Iraakse gemachtigde, zijn evenmin voldoende, nu uit de stukken is gebleken dat eiser hiervoor zelf naar Irak moet afreizen. De stelling dat eiser een politiek vluchteling is, is niet nader onderbouwd. De tijdens de zitting naar voren gebrachte stelling dat eiser recent van de Iraakse ambassade heeft gehoord dat hij zelf naar Irak moet afreizen en daar vervolgens een tijd moet verblijven om een paspoort te kunnen krijgen, kan niet leiden tot een andere conclusie ten aanzien van de gestelde bewijsnood. Overigens is ook deze stelling niet onderbouwd met nadere stukken.
4.6.
Ten aanzien van de beroepsgrond dat sprake is van bijzondere omstandigheden overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb in beginsel gehouden is het door hem vastgestelde beleid uit te voeren. Slechts indien sprake is van een geval waarmee verweerder bij de opstelling van het beleid geen rekening heeft gehouden (een bijzondere omstandigheid), kan worden afgeweken van dat beleid. Daarvan is in dit geval geen sprake. De door eiser genoemde omstandigheden zijn daartoe onvoldoende bijzonder. Deze beroepsgrond faalt.
4.7.
Over de grond dat eiser ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank dat het een wettelijke plicht is om de bezwaarmaker te horen. Dit volgt uit artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Van horen kan op grond van artikel 7:3 van de Awb worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 7:2 en 7:3 volgt dat het horen een 'essentieel onderdeel' van de bezwaarprocedure vormt en dat de in artikel 7:3 opgenomen gronden terughoudend dienen te worden toegepast. [6]
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat van het horen kan worden afgezien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. [7] De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval van het horen heeft mogen afzien omdat, gelet op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd, er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar ongegrond was. In bezwaar zijn geen wezenlijk nieuwe feiten aangevoerd die kunnen leiden tot een ander standpunt dan in het primaire besluit is ingenomen. Deze grond slaagt daarmee niet.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht eisers naturalisatieverzoek heeft afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor het beroep relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN)

Artikel 7

1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
(…)
Artikel 10
Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.
Artikel 23
1. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.
(…)

Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap

Artikel 31

1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
(…)
e. nationaliteit of nationaliteiten;
(…)
5. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.

Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003

Paragraaf 3.5.5 Bewijsnood of inwilliging met toepassing van art. 4:84 Awb: geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en of geboorteakte
De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.
Bewijsnood akten van de burgerlijke stand
Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:
– Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;
– Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;
– Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.
Bewijsnood geldig buitenlands paspoort
Inzake een buitenlands paspoort wordt bewijsnood aangenomen als:
– Betrokkene staatloos is;
– Op basis van een ambtsbericht van BZ is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat van dat land een geldig reisdocument wordt overgelegd.
De verzoeker, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont dat op volgende wijze aan. De verzoeker legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte.
Als er geen verklaring is van de buitenlandse autoriteiten waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont hij met andere, objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. Deze bewijsstukken worden in het naturalisatiedossier gevoegd. De IND beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij de indiening van het verzoek om naturalisatie in principe niet ouder zijn dan zes maanden.
(…)
Artikel 4:84 Awb
Indien er geen bewijsnood wordt aangenomen dan kan beoordeeld worden of de zaak ingewilligd kan worden met toepassing van artikel 4:84 Awb. Dit houdt in dat er bezien wordt in hoeverre het in het individuele geval bij reguliere vergunninghouders wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan de hierbovenstaande beleidsregels.

Voetnoten

1.Rijkswet op het Nederlanderschap
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
3.Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003
4.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6673.
5.Zie onder meer uitspraken van 22 juni 2022,
6.Zie Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 144-145 en 147.
7.Zie een uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:878.