ECLI:NL:RBROT:2023:3020

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
C/10/647232 / HA ZA 22-892
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van dividend en aandeelhouderschap in een besloten vennootschap

In deze zaak heeft eiser, [eiser01], een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap WARSZAWA DORDRECHT B.V. (hierna: WD) met betrekking tot zijn vermeende aandeelhouderschap en het recht op dividend. Eiser stelt dat hij economisch eigenaar is van 20% van de aandelen in WD en vordert onder andere betaling van dividend en een bepaald dividendbeleid. De rechtbank heeft de procedure gevolgd na een eerdere verwijzing door de kantonrechter en een mondelinge behandeling op 13 maart 2023.

De rechtbank heeft vastgesteld dat WD, die een Poolse supermarkt exploiteert, aandeelhouders heeft in de vorm van twee vennootschappen, KH en MH, die ieder 50% van de aandelen bezitten. Eiser heeft als bedrijfsleider in de supermarkt gewerkt en zijn dienstverband is beëindigd op 30 april 2021. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen aandeelhouder is geworden, omdat de notariële levering van aandelen niet heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op dividend en dat zijn vorderingen om WD te veroordelen tot betaling van dividend en het voeren van een bepaald dividendbeleid niet toewijsbaar zijn.

De rechtbank heeft alle vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van WD, die zijn begroot op € 4.157,00. De uitspraak is gedaan door mr. C. Bouwman en openbaar uitgesproken op 5 april 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/647232 / HA ZA 22-892
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat mr. H.A.A. Voermans te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WARSZAWA DORDRECHT B.V.,
wonende te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. P.A. Visser te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser01] en WD genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 15 september 2022 waarbij de zaak is verwezen naar de handelsrechter en de in dat vonnis genoemde processtukken;
  • de brief van deze rechtbank van 15 december 2022 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 13 maart 2023;
  • de akte in het geding brengen producties tevens houdende akte wijziging eis, met producties 30 tot en met 33;
  • de pleitaantekeningen van [eiser01] ten behoeve van de mondelinge behandeling op 13 maart 2023;
  • de mondelinge behandeling van 13 maart 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
WD exploiteert een Poolse supermarkt in [plaats01] . [bedrijf01] B.V. (hierna: KH) en [bedrijf02] B.V. (hierna: MH) zijn ieder voor 50% aandeelhouder van WD. De heer [naam01] (hierna: [naam01] ) en de heer [naam02] (hierna: [naam02] ) zijn bestuurder en enig aandeelhouder van respectievelijk KH en MH.
2.2.
[eiser01] heeft als bedrijfsleider in de supermarkt van WD gewerkt. Het dienstverband is met wederzijds goedvinden beëindigd per 30 april 2021. Bij vonnis van 15 september 2022 heeft de kantonrechter de vorderingen van [eiser01] die verband hielden met de arbeidsovereenkomst tussen partijen inhoudelijk behandeld en daarop beslist.
2.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [eiser01] op grond van afspraken over (economisch) aandeelhouderschap aanspraak kan maken op door WD uit te keren dividend. Mede in verband met dit geschil heeft [eiser01] WD in deze procedure betrokken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. verklaart voor recht dat [eiser01] als 20% aandeelhouder in het kapitaal van WD recht heeft op een redelijk dividend (indien er winst gemaakt is);
II. WD veroordeelt, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot betaling van € 108.884,- aan dividend voor de periode tot en met april 2021, te verhogen met de wettelijke rente vanaf de datum van verschuldigdheid van de verschillende bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
III. WD gebiedt om het door haar in het verleden, tot aan 1 mei 2021 gevoerde dividendbeleid, vanaf 1 mei 2021 voort te zetten, inhoudende dat de beschikbare winsten maandelijks over de aandeelhouders naar rato van hun aandelenbezit verdeeld zullen worden, althans WD gebiedt om een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dividendbeleid te voeren, in beide gevallen onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere maand dat zij hieraan weigert gevolg te geven;
IV. WD veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten á € 163,- (zonder betekening) respectievelijk € 238,- (met betekening), vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten als WD de proceskosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis heeft betaald.
3.2.
[eiser01] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij economisch eigenaar is van 20 procent van de aandelen in WD. [eiser01] heeft voor die aandelen betaald. [eiser01] heeft met [naam01] en [naam02] , althans KH en MH, afspraken gemaakt over onder meer maandelijkse dividendbetalingen. Nadat aan deze afspraken aanvankelijk gevolg is gegeven, heeft [eiser01] sinds mei 2021 ten onrechte niet meer betaald gekregen.
3.3.
WD voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser01] in de proceskosten. WD betwist de gestelde afspraken en voert aan dat [eiser01] nooit aandeelhouder van WD is geworden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Eiswijziging

4.1.
Uit artikel 130 Rv volgt dat zolang geen termijn voor het wijzen van eindvonnis is bepaald, in beginsel een bevoegdheid tot verandering of te vermeerdering van eis bestaat. WD heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. [eiser01] heeft zijn eis bij akte gewijzigd voordat vonnis was bepaald. Gesteld noch gebleken is dat WD met de eiswijziging in haar verdediging is geschaad. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de eiswijziging toelaatbaar is. Zij zal dan ook beslissen op de gewijzigde eis.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
[eiser01] grondt zijn vorderingen op (afspraken over) aandeelhouderschap. Levering van aandelen geschiedt bij notariële akte (artikel 2:196 lid 1 BW). Niet in geschil is dat notariële levering van aandelen in WD aan [eiser01] niet heeft plaatsgevonden. Hiermee staat dan ook vast dat [eiser01] geen aandeelhouder van WD is geworden.
4.3.
De stellingen van [eiser01] komen erop neer dat hij met [naam01] en [naam02] , de (middellijk) aandeelhouders van WD, heeft afgesproken dat hij voor 20% zou gaan deelnemen in het aandelenkapitaal van WD. Hiertoe zouden [naam01] en [naam02] , althans de door hen beheerste vennootschappen, kennelijk ieder 1/5 deel van het door ieder van hen gehouden aandelenkapitaal overdragen aan [eiser01] . Volgens [eiser01] zijn [naam01] en [naam02] hun toezegging niet nagekomen. Wat er ook zij van die – door WD betwiste – stelling, uit die stelling vloeit in ieder geval niet voort dat [eiser01] nu al aandeelhouder is. Ten opzichte van WD kan [eiser01] dan ook geen aanspraak maken op dividend.
4.4.
Of [eiser01] een vordering heeft op beide houders van 50% van de aandelen en/of op [naam01] en/of [naam02] , met wie hij stelt afspraken te hebben gemaakt, staat in deze procedure niet ter beoordeling. Die partijen zijn niet als partij in deze procedure betrokken.
4.5.
De vordering om WD te veroordelen tot betaling van een bedrag aan dividend is om dezelfde reden evenmin toewijsbaar. [eiser01] was en is geen aandeelhouder. Dat hij zichzelf beschouwt als “economisch aandeelhouder” op basis van afspraken die hij volgens zijn stellingen heeft gemaakt met [naam01] en [naam02] en/of de door hen beheerste rechtspersonen die ieder 50% van de aandelen in het kapitaal van gedaagde houden, is niet relevant. Die afspraken leiden op zichzelf niet tot een verplichting van WD jegens [eiser01] . Als de bestaande aandeelhouders hebben toegezegd om van de door hen gehouden aandelen een gedeelte aan [eiser01] te zullen leveren, dan levert dat nog geen vordering ter zake van dividend op van [eiser01] ten opzichte van WD. Pas nadat [eiser01] (juridisch) aandeelhouder zou zijn geworden, had hij onder bepaalde omstandigheden ten opzichte van WD aanspraak op dividend kunnen maken.
Nu [eiser01] (nog) geen aandeelhouder is, kan hij reeds om die reden ook niet vorderen om WD te gebieden een bepaald dividendbeleid te voeren. Dat er in verband met afspraken met [naam01] en [naam02] in het verleden feitelijk betalingen aan [eiser01] zijn gedaan, maakt dat niet anders. Er is geen rechtsverhouding met WD gesteld die tot een ander oordeel kan leiden.
Conclusie
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat alle vorderingen worden afgewezen.
Proceskosten
4.7.
[eiser01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten na verwijzing worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van WD worden begroot op:
  • griffierecht € 2.277,-
  • salaris advocaat
Totaal € 4.157,-
4.8.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, aan de zijde van WD tot op heden begroot op € 4.157,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.
[3268/1729]