ECLI:NL:RBROT:2023:3393

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
ROT 21/4332
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete voor de uitvoer van verwerkte dierlijke eiwitten en de rol van de betrokken partijen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 25 april 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een boete van € 2.500,- voor een overtreding van de Wet dieren beoordeeld. De boete werd opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, omdat eiseres als medepleger werd aangemerkt van de uitvoer van verwerkte dierlijke eiwitten (VDE) naar een derde land, in dit geval Vietnam. Eiseres betwistte de boete en stelde dat zij niet verantwoordelijk was voor de uitvoer, omdat zij de VDE niet zelf had uitgevoerd en dat zij had vertrouwd op de informatie in de handelsdocumenten die een andere bestemming aangaven, namelijk Bulgarije.

De rechtbank oordeelde dat eiseres wel degelijk nauw betrokken was bij de uitvoer van de VDE en dat zij had moeten weten dat de VDE niet naar Bulgarije zou worden vervoerd. De rechtbank baseerde haar oordeel op het rapport van bevindingen van de toezichthouders van de NVWA, waarin werd vastgesteld dat de VDE niet naar Bulgarije was vervoerd, maar naar Vietnam via Singapore. De rechtbank concludeerde dat eiseres onvoldoende had gedaan om de juistheid van de informatie over de bestemming van de VDE te controleren en dat zij daarmee een overtreding had begaan van de relevante wetgeving.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de boete, waarbij zij opmerkte dat eiseres geen gronden had aangevoerd tegen de hoogte van de boete. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bedrijven in de voedselketen met betrekking tot de traceerbaarheid en controle van diervoeders en de noodzaak om te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4332

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. S. Maakal),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 2.500,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 20 december 2019 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 29 juni 2021 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard maar wel de boete gematigd tot € 2.250,- vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door [naam] (bestuurder van eiseres), de gemachtigde van verweerder en [naam] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 30 augustus 2019 op ambtsbelofte / ambtseed is opgemaakt door twee toezichthouders van de NVWA. De toezichthouders schrijven in het rapport dat zij naar aanleiding van een last onder dwangsom, die volgde op eerdere boetes, in juni en juli 2018 een herinspectie hebben uitgevoerd, waarbij zij zich hebben gericht op twee zendingen [1] van door eiseres vervaardigde partijen verwerkte dierlijke eiwitten (hierna: VDE) afkomstig van herkauwers. De toezichthouders zagen dat eiseres in de Traces-meldingen en de handelsdocumenten van deze twee partijen als bestemming had ingevuld: [bedrijf P] te Bulgarije. Volgens informatie van de Bulgaarse autoriteiten had dit Bulgaarse bedrijf geen opslaglocatie voor VDE, waren er geen zendingen VDE aangekomen en beschikte het niet over een registratie voor de opslag van diervoeders conform EU verordening 183/2005. [2]
De toezichthouders hebben een ander openbaar track-en-trace-systeem geraadpleegd en inspecties uitgevoerd bij [transporteur 2] [3] , [transporteur 1] [4] en eiseres en uit de daarbij overgelegde stukken en verstrekte informatie bleek de toezichthouders het volgende.
De twee partijen zijn niet naar Bulgarije vervoerd, maar via containerterminal [containerterminal A] [5] naar de haven van Rotterdam en vervolgens (via Singapore) naar Vietnam verscheept. [expediteur A] [6] heeft bij [transporteur 2] geboekt voor de verscheping van deze partijen naar Singapore en een opdracht verstrekt aan [transporteur 1] voor transport naar de Rotterdamse haven, waarbij is vermeld dat de bestemming Singapore is. [transporteur 1] heeft daarop via mails aan [bedrijf A] [7] , die administratieve handelingen voor eiseres verricht, laadopdrachten aan eiseres gegeven, waaruit bleek dat het ging om een export roundtrip van containers die via [containerterminal A] vervoerd gaan worden door [transporteur 2] met bestemming CSCL Indian Ocean. Uit mailwisselingen blijkt de toezichthouders dat er tussen eiseres en [transporteur 1] overleg is over de planning van de laadopdrachten voor het halen van de closing van de afvaart van het schip CSCL Indian Ocean. Ook bleek de toezichthouders dat [expediteur A] de door haar verstrekte opdracht aan [transporteur 1] betaalde aan [containerterminal A] , die daarvoor een factuur gericht aan [expediteur A] had opgesteld waaruit blijkt dat [containerterminal A] weet dat de bestemming Singapore is. Ook treffen de toezichthouders mailwisselingen aan tussen eiseres en [transporteur 1] en eiseres en [opdrachtgever A] [8] over de planning van het laden van de partijen. Volgens de toezichthouders was eiseres betrokken bij het in de handel brengen van deze twee partijen VDE van herkauwers met als bestemming een derde land en is zij aan te merken als medepleger, omdat sprake is van een nauwe samenwerking en verwevenheid tussen [containerterminal A] , [bedrijf A] en [eiseres] .
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De exploitant is betrokken bij de uitvoer van verwerkte dierlijke eiwitten met hierin van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten, vanuit Nederland met bestemming een derde land, met name Vietnam.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling dierlijke producten, en gelezen in samenhang met bijlage IV, hoofdstuk V, onderdeel E, punt 2, van Verordening 999/2001 [9] .
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 2.500,-. Dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat er al meerdere uitspraken [10] zijn gedaan waarin is geoordeeld dat eiseres zich niet schuldig heeft gemaakt aan deze overtreding. Desondanks staakt verweerder de vervolging van eiseres niet. Eiseres betwist dat zij wist of had kunnen vermoeden dat de containers, nadat deze door [transporteur 1] vanaf het terrein van eiseres naar de haven van Rotterdam werden gebracht, door [transporteur 2] zijn verscheept naar Singapore met eindbestemming Vietnam. Zij wist niet beter dan dat de containers na aankomst in de haven van Rotterdam naar Bulgarije zouden worden verscheept en mocht vertrouwen op de bestemming die op de handelsdocumenten stond vermeld. De facturen voor de transporten naar Singapore zijn door [transporteur 2] gericht aan [expediteur A] en eiseres heeft daar geen enkele bemoeienis mee gehad. Dit geldt ook ten aanzien van de mailwisseling en verdere communicatie over de transporten tussen [expediteur A] en [transporteur 1] . Als al zou zijn bewezen dat eiseres op basis van de laadopdrachten van [transporteur 1] kennis had van de verlading van VDE (wat eiseres betwist) dan is het nog altijd de vraag of en in hoeverre eiseres kennis had van de kwade bedoelingen van de transporteurs die het exportverbod hebben overtreden. Daarnaast heeft verweerder niet aangetoond dat sprake is van een zodanige nauwe samenwerking tussen eiseres en degene die zich rechtstreeks schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het exportverbod dat sprake zou zijn geweest van medeplegen. Verweerder heeft ook nimmer vastgesteld wie die rechtstreeks schuldige zou zijn. Ook is onduidelijk gebleven waarom de (mogelijke) bijdrage van eiseres van voldoende gewicht zou zijn; het ontvangen van containers en meewerken aan de bewerking van VDE volstaat daarvoor niet. Voor de afvoer van de containers zijn de exporteurs verantwoordelijk. Eiseres is alleen een ‘doorgeefluik’. Verder merkt eiseres op dat het voor haar ondoenlijk is om alle achterliggende gegevens van de vele duizenden transporten die vanaf haar bedrijf plaatsvonden op betrouwbaarheid te controleren. Een tussenpersoon, zoals eiseres is geweest, moet kunnen vertrouwen op de formele handelsdocumenten, aldus eiseres.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de uitspraken waarnaar eiseres verwijst weliswaar ook gingen over de export van VDE en betrekking hadden op eiseres, maar dat in deze zaak een ander rapport van bevindingen aan het besluit ten grondslag is gelegd, dat een nieuwe zelfstandige beoordeling vraagt. Beoordeeld moet worden of verweerder met dit rapport van bevindingen en de daarbij gevoegde stukken heeft aangetoond dat eiseres de overtreding heeft begaan. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat verweerder op grond van de uitkomst van de eerdere uitspraken niet meer bevoegd zou zijn tot handhaving, volgt de rechtbank dat standpunt niet.
6.2.
Op grond van punt 2, van onderdeel E, van Hoofdstuk V, in Bijlage IV, van Verordening 999/2001 is (behoudens enkele uitzonderingen) de uitvoer van producten die VDE afkomstig van herkauwers bevatten, verboden. Niet in geschil is dat de in deze zaak betreffende VDE in strijd met dit voorschrift is uitgevoerd naar een derde land. Wel is in geschil of eiseres deze overtreding heeft begaan. Verweerder stelt niet dat eiseres daadwerkelijk zelf VDE in strijd met punt 2 heeft uitgevoerd, maar stelt dat eiseres als medepleger van die uitvoer moet worden aangemerkt.
6.3.
Bij het vervoer van de betreffende VDE waren meerdere bedrijven betrokken. Uit het rapport van bevindingen en de toelichting van de bestuurder van eiseres op zitting blijkt dat [transporteur 1] de VDE heeft opgehaald bij eiseres en via containerterminal [containerterminal A] op een binnenvaartschip heeft geladen en vervoerd naar de haven van Rotterdam vanaf waar het door [transporteur 2] is vervoerd naar Singapore (en vervolgens naar Vietnam) met het schip CSCL Indian Ocean. [opdrachtgever A] was de opdrachtgever voor het mengen en opslaan van de VDE door eiseres en het transport naar de eindbestemming en [expediteur A] was de expediteur die in opdracht van [opdrachtgever A] het transport (inclusief de zeevrachten en de douanepapieren) heeft georganiseerd.
6.4.
Weliswaar heeft eiseres de VDE niet zelf vervoerd naar Singapore en blijkt uit de stukken ook niet dat zij de betrokken bedrijven daartoe opdracht heeft gegeven, maar naar het oordeel van de rechtbank kan uit het rapport van bevindingen, alle daarbij gevoegde stukken en de toelichting van partijen op zitting wel worden geconcludeerd dat eiseres zodanig nauw betrokken was bij de uitvoer van de VDE dat zij als medepleger moet worden aangemerkt.
6.4.1.
Uit het rapport van bevindingen en de daarbij gevoegde stukken blijkt dat eiseres heeft samengewerkt met [opdrachtgever A] aan de transporten van de VDE. Eiseres heeft meng- en laadschema’s ontvangen van [opdrachtgever A] en had daarover e-mailcorrespondentie met dit bedrijf. [11] Ook was eiseres actief betrokken bij de verscheping van de containers met VDE. Zo zijn er e-mailwisselingen tussen eiseres en [transporteur 1] over de planning van de laadopdrachten. [12] Daarin vindt afstemming plaats om de closing time van het schip in de haventerminal van Rotterdam te halen en geeft eiseres aan de planning aan te passen en een nachtploeg in te zetten zodat de containers van beide transporten tijdig kunnen worden geladen. Uit genoemd mailverkeer tussen eiseres en [opdrachtgever A] en [transporteur 1] blijkt ook dat eiseres wist dat bij deze transporten een expediteur was betrokken, namelijk [expediteur A] . Daarnaast heeft [bedrijf A] per e-mail boekingsbevestigingen van [transporteur 1] ontvangen [13] waarop onder meer staat dat het gaat om een export rountrip, dat [transporteur 2] de shipping company is, dat het gaat om export via Euromax (een containerterminal in de haven van Rotterdam) en dat de bestemming van de containers CSCL Indian Ocean is. De bestuurder van eiseres heeft ter zitting bevestigd dat hij eigenaar is van [bedrijf A] . Dat er overlap was in de werkzaamheden van [bedrijf A] en eiseres leidt de rechtbank verder af uit de omstandigheid dat [naam] zowel correspondentie voert namens eiseres als namens [bedrijf A] over de transporten. Onder die omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat de informatie die bij [bedrijf A] bekend was over de transporten, eveneens bekend is geweest bij eiseres. Voor de rechtbank staat daarmee voldoende vast dat eiseres actief betrokken was bij het transport van de VDE, dat zij een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het halen van de closing time van het zeeschip dat de containers vervoerde en dat zij op de hoogte was, dan wel had moeten zijn, dat de containers met VDE zouden worden geëxporteerd met een zeeschip en dus buiten de Europese Unie zouden worden gebracht.
6.4.2.
Eiseres heeft de handelsdocumenten van de twee partijen VDE zelf ingevuld en daarop als bestemming van de VDE het bedrijf [bedrijf P] in Bulgarije opgegeven. [14] Gebleken is dat die opgegeven bestemming niet juist was. Eiseres stelt dat zij niet had kunnen vermoeden dat de VDE niet naar het opgegeven bedrijf in Bulgarije zouden worden vervoerd maar dat volgt de rechtbank niet. Het door eiseres ingevulde bedrijf van bestemming had geen opslaglocatie voor VDE en had daarvoor ook niet de vereiste registratie. [15] Het bedrijf in Bulgarije kon dus geen bestemming zijn voor de VDE. Voor zover eiseres dit niet wist, had zij dit wel kunnen (en moeten) controleren. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de verplichtingen die op eiseres rusten ten aanzien van het bijhouden van registers en het beschikken over systemen en procedures voor de identificatie en traceerbaarheid van dierlijke bijproducten en diervoeders. [16] Gelet op die verplichtingen mag van eiseres verwacht worden dat zij (tot op zekere hoogte) de juistheid controleert van de gegevens over de bestemming van de VDE die vanuit haar bedrijf worden vervoerd. Zo heeft verweerder in het boetebesluit onbetwist gesteld dat eiseres eenvoudig op de website van de lidstaat Bulgarije voorafgaand aan de zendingen had kunnen nagaan of het bedrijf in Bulgarije beschikte over de vereiste registraties. Daarnaast heeft eiseres op de handelsdocumenten ingevuld dat de VDE per vaartuig door vervoerder [transporteur 1] naar Bulgarije zouden worden vervoerd en eiseres had ook gelet op die informatie op zijn minst kunnen vermoeden dat bepaalde gegevens van het transport niet klopten. Zoals verweerder op de zitting onbetwist heeft gesteld betekent transport per zeeschip van Rotterdam naar Bulgarije dat het schip (met de containers VDE) de Europese Unie moet verlaten of moet aanmeren in een ander EU-land van waaruit de containers worden doorgevoerd naar Bulgarije. Als van doorvoer via een andere EU-lidstaat sprake is, moet dit ook op het handelsdocument worden vermeld. Op de handelsdocumenten van beide transporten is dit evenwel door eiseres niet ingevuld. Dat zou dan betekenen dat de VDE de Europese Unie moest verlaten en dus zou worden uitgevoerd. Gelet op al deze informatie staat voor de rechtbank vast dat eiseres in elk geval kon vermoeden dat bepaalde gegevens over het vervoer en/of de bestemming niet juist waren, en dat zij vervolgens, gelet op haar verplichtingen in het kader van de tracering van de VDE had kunnen en moeten vaststellen dat de VDE niet naar Bulgarije zou worden vervoerd en/of zou worden geëxporteerd.
6.5
Uit al het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres betrokken was bij de uitvoer van VDE (afkomstig van herkauwers) vanuit Nederland naar een derde land en dat zij bewust en nauw heeft samengewerkt met andere bedrijven aan die uitvoer. Voor de rechtbank staat voldoende vast, gelet op het rapport van bevindingen en bijlagen en de toelichting van partijen op zitting, dat eiseres wist dan wel had moeten weten dat de VDE werd uitgevoerd naar een derde land en dat zij actief betrokken was bij de organisatie van het transport van de VDE.
6.6.
Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en was bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft gericht tegen de hoogte van de boete. Evenmin is de rechtbank gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder de boete had moeten matigen dan wel had moeten afzien van de oplegging van een boete.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.partijen EXIM 2017M en EXIM 2017L, containers [nummer] en [nummer]
2.Verordening (EG) Nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne
3.[transporteur 2]
4.[transporteur 1]
5.[containerterminal A]
6.[expediteur A]
7.[bedrijf A]
8.[opdrachtgever A]
9.Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën
11.Zie o.a. bijlage 25 en 26 bij het rapport van bevindingen
12.Bijlage 19 en 20 bij het rapport van bevindingen
13.Bijlagen 12 en 18 bij het rapport van bevindingen
14.Bijlage 1 en 2 bij het rapport van bevindingen
15.Zie informatie van de Bulgaarse autoriteiten in bijlage 30 en 34 bij het rapport van bevindingen
16.Artikel 22, tweede lid, van Verordening 1069/2009 en artikel 5, tweede lid, en Bijlage II onder Bijhouden van gegevens, punt 1 en 2, van Verordening 183/2005