ECLI:NL:RBROT:2023:3676

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
650269
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met autisme en ontwikkelingsachterstand

Op 16 februari 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam kind01]. De zaak betreft de processuele positie van de vader, die niet het ouderlijk gezag uitoefent, en de vraag of hij als belanghebbende kan worden aangemerkt. De kinderrechter oordeelt dat de vader, ondanks zijn contactmomenten met het kind, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt omdat er onvoldoende sprake is van 'family life' zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De vader wordt wel als informant aangemerkt.

De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling van [naam kind01] voor de duur van een jaar. De kinderrechter constateert dat [naam kind01] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de ouders onvoldoende in staat zijn om constructief met elkaar te communiceren. De moeder heeft de zorg voor drie kinderen met kind-eigenproblematiek, waaronder autisme en een ontwikkelingsachterstand. De kinderrechter oordeelt dat de jeugdbescherming en betrokken hulpverlening de moeder kunnen ontlasten en opvoedondersteuning kunnen bieden.

De kinderrechter besluit de ondertoezichtstelling van [naam kind01] te verlengen tot 22 februari 2024, waarbij de nadruk ligt op het verbeteren van de omgang tussen [naam kind01] en de vader. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023, en schriftelijk vastgesteld op 28 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/650269 / JE RK 22-3043
Datum uitspraak: 16 februari 2023

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[naam kind01],

geboren op [geboortedatum01] 2015 te [geboorteplaats01], hierna te noemen: [naam kind01].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam01],

hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed, kantoorhoudende te Rotterdam,
De kinderrechter merkt als informant aan:

[naam02],

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats01],
advocaat: mr. P.B.J. Dekker, kantoorhoudende te Tilburg.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 19 december 2022, ingekomen bij de griffie op 29 december 2022;
- het e-mailbericht met bijlage van de advocaat van de vader van 10 februari 2023.
Op 16 februari 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de vader, die via een videobelverbinding is gehoord;
- twee vertegenwoordigsters van de GI, [naam03] en [naam04].
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. Hij heeft voorafgaand aan de zitting laten weten in verband met zijn werk niet te zullen verschijnen.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [naam kind01] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind01] woont bij zijn moeder.
Bij beschikking van 22 februari 2022 is [naam kind01] onder toezicht gesteld tot 22 februari 2023.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [naam kind01] te verlengen voor de duur van een jaar.
De GI handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. De bezoekmomenten tussen [naam kind01] en de vader verlopen moeizaam. Op verzoek van de vader zijn de bezoekmomenten in verband met zijn werk beperkt tot één keer per twee weken. Bij [naam kind01] is sprake van kind-eigenproblematiek, zoals autisme, waardoor de vader onvoldoende in staat is om aan te sluiten bij de behoeftes van [naam kind01]. De Leliezorggroep begeleidt de bezoekmomenten en ondersteunt de vader hierbij. De vader kan vanuit onbegrip gefrustreerd reageren, waarna hij zich een korte periode moet terugtrekken. Daarnaast bestaan er zorgen over het contact tussen de vader en de moeder. Enerzijds verloopt de communicatie positief en deelt de moeder informatie over ziekenhuisbezoeken en school. Anderzijds zijn de ouders door onbegrip hiertoe niet altijd in staat.

De standpunten

De moeder stemt tijdens de mondelinge behandeling in met het verzoek van GI en brengt naar voren dat [naam kind01] door zijn ontwikkelingsachterstand veel hulpverlening – waaronder ook dagbehandeling – behoeft. Het gedrag van [naam kind01] is moeilijk te sturen en hij heeft moeite om zijn emoties uit te drukken. Voor de vader is het lastig te accepteren dat er bij [naam kind01] sprake is van een ontwikkelingsachterstand. De moeder probeert de communicatie met de vader te verbeteren, maar heeft de jeugdbescherming nodig als ondersteuning tijdens de gesprekken met vader en voor het delen van (medische) informatie over [naam kind01].

De beoordeling

Ten aanzien van de processuele positie van de vader
De kinderrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de vader als belanghebbende kan worden aangemerkt.
In artikel 798, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan ‘degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft’.
De Hoge Raad heeft al meerdere malen laten blijken het begrip belanghebbende als bedoeld in artikel 798, eerste lid, Rv strikt te interpreteren. Welke persoon als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en door de rechten of verplichtingen waarop deze persoon zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop deze persoon zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die persoon in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv (HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:488).
Vaststaat dat de vader niet het ouderlijk gezag uitoefent over [naam kind01]. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM volgt dat ook de niet-gezaghebbende ouder aangemerkt dient te worden als belanghebbende, wanneer er sprake is van ‘family life’ zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De vader heeft eens per twee weken twee uur een begeleid contactmoment met [naam kind01]. Er is derhalve in onvoldoende mate sprake van ‘family life’ zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
Bij het ontbreken van ‘family life’ (gezinsleven) wordt een vader zonder gezag in beginsel niet geraakt in zijn belangen door een ondertoezichtstelling, met uitzondering wanneer de ondertoezichtstelling uitsluitend of in overwegende mate gericht is op (het tot stand laten komen of in stand houden van) een omgangsregeling met de vader. In deze zaak is de ondertoezichtstelling niet in overwegende mate gericht op de omgangsregeling met de vader. Dat er wel een omgangsregeling is en ook wordt uitgevoerd, is, anders dan de advocaat van de vader heeft gesteld, gelet op de beperkte omvang daarvan, niet voldoende om anders te oordelen. Dat zou immers betekenen dat iedere niet-gezaghebbende ouder die welke mate dan ook geregeld omgang heeft met het kind, als belanghebbende moet worden aangemerkt. Dat is niet de strekking van de jurisprudentie van de Hoge Raad. Gelet hierop zal de kinderrechter de vader in deze fase van de procedure niet aanmerken als belanghebbende. Wel kan de verklaring van de vader van betekenis zijn voor de door de kinderrechter te nemen beslissing op het ingediende verzoek en daarom wordt hij aangemerkt als informant.
Ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [naam kind01] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders zijn onvoldoende in staat om op een constructieve manier met elkaar te communiceren. Daarnaast bestaan er zorgen over de belastbaarheid van de moeder, omdat zij de zorg draagt voor drie kinderen met kind-eigenproblematiek. [naam kind01] heeft autisme en een zeer forse en naar verwachting voortdurende ontwikkelingsachterstand. Het is positief dat de ouders open staan voor hulpverlening en het belang van [naam kind01] vooropstellen. De jeugdbescherming en betrokken hulpverlening kunnen de moeder ontlasten en opvoedondersteuning bieden, zodat zij in staat is de zorg voor alle drie de kinderen te dragen. Daarnaast moet de komende periode verder ingezet worden op de verbetering van de omgang tussen [naam kind01] en de vader. De begeleide bezoeken moeten worden gecontinueerd, waarbij vanuit de Leliezorggroep opvoedondersteuning en psycho-educatie gaat worden aangeboden om de vader in staat te stellen aan te sluiten bij de behoeftes van [naam kind01].
Gelet op het voorgaande, mede gezien het feit dat er geen verweer is gevoerd tegen een ondertoezichtstelling, is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [naam kind01] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind01] tot 22 februari 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van L.M. Buurman, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 28 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.