In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep (hierna: SFVG) en een gedaagde partij, aangeduid als [gedaagde01]. De eiseres, SFVG, vorderde betaling van medische kosten die verband hielden met een behandeling die [gedaagde01] op 2 januari 2015 had ondergaan. De factuur voor deze behandeling, gedateerd 27 augustus 2015, bleef onbetaald, wat leidde tot de eis van SFVG om [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van € 1.111,31, inclusief rente en proceskosten.
[gedaagde01] betwistte de vordering en voerde aan dat deze was verjaard. De kantonrechter oordeelde dat de verjaringstermijn van vijf jaar was aangevangen op 2 april 2015, maar dat SFVG de verjaring rechtsgeldig had gestuit door middel van aanmaningen die vanaf 16 juli 2019 naar het huidige adres van [gedaagde01] waren gestuurd. De rechter concludeerde dat [gedaagde01] niet voldoende had aangetoond dat zij de factuur en aanmaningen niet had ontvangen, waardoor de vordering niet was verjaard.
Daarnaast voerde [gedaagde01] aan dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de kosten van de medische behandeling vergoed zouden worden vanuit een noodfonds voor personen zonder geldige verblijfstitel. De kantonrechter verwierp dit verweer, omdat [gedaagde01] onvoldoende concrete feiten had aangevoerd om deze veronderstelling te onderbouwen.
De rechter wees de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af, omdat SFVG niet had aangetoond dat de vereiste brief aan [gedaagde01] was verzonden en ontvangen. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf 13 september 2019, de datum na de aanmaning waarin SFVG aanspraak maakte op betaling. Uiteindelijk werd [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, rente en proceskosten, en werd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.