ECLI:NL:RBROT:2023:3859

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
10141635
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van medische kosten en verjaring in het civiele recht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep (hierna: SFVG) en een gedaagde partij, aangeduid als [gedaagde01]. De eiseres, SFVG, vorderde betaling van medische kosten die verband hielden met een behandeling die [gedaagde01] op 2 januari 2015 had ondergaan. De factuur voor deze behandeling, gedateerd 27 augustus 2015, bleef onbetaald, wat leidde tot de eis van SFVG om [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van € 1.111,31, inclusief rente en proceskosten.

[gedaagde01] betwistte de vordering en voerde aan dat deze was verjaard. De kantonrechter oordeelde dat de verjaringstermijn van vijf jaar was aangevangen op 2 april 2015, maar dat SFVG de verjaring rechtsgeldig had gestuit door middel van aanmaningen die vanaf 16 juli 2019 naar het huidige adres van [gedaagde01] waren gestuurd. De rechter concludeerde dat [gedaagde01] niet voldoende had aangetoond dat zij de factuur en aanmaningen niet had ontvangen, waardoor de vordering niet was verjaard.

Daarnaast voerde [gedaagde01] aan dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de kosten van de medische behandeling vergoed zouden worden vanuit een noodfonds voor personen zonder geldige verblijfstitel. De kantonrechter verwierp dit verweer, omdat [gedaagde01] onvoldoende concrete feiten had aangevoerd om deze veronderstelling te onderbouwen.

De rechter wees de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af, omdat SFVG niet had aangetoond dat de vereiste brief aan [gedaagde01] was verzonden en ontvangen. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf 13 september 2019, de datum na de aanmaning waarin SFVG aanspraak maakte op betaling. Uiteindelijk werd [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, rente en proceskosten, en werd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10141635 CV EXPL 22-30975
datum uitspraak: 14 april 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: C.A. van Houwelingen,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen.
De partijen worden hierna ‘SFVG’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 oktober 2023, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de dupliek.

2..De beoordeling

2.1.
[gedaagde01] heeft op 2 januari 2015 bij SFVG een medische behandeling ondergaan in verband met haar zwangerschap.
2.2.
Naar aanleiding van de medische behandeling heeft SFVG een factuur opgesteld, gedateerd 27 augustus 2015 en gericht aan [gedaagde01] op het adres [adres01] in [plaats01] . In de factuur is opgenomen dat [gedaagde01] een bedrag van € 841,05 aan SFVG moet betalen.
2.3.
Omdat [gedaagde01] de factuur niet heeft betaald, eist SFVG samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 1.111,31 met rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 841,05, rente van € 117,61 (berekend tot 21 september 2022) en buitengerechtelijke incassokosten van € 152,65.
2.4.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis. Zij voert primair aan dat de vordering is verjaard en subsidiair dat zij ten tijde van de medische behandeling niet in het bezit was van een geldige verblijfstitel, zodat zij ervan uit is gegaan dat SFVG de kosten van de medische behandeling uit een noodfonds vergoed heeft gekregen.
verjaring
2.5.
Een vordering tot nakoming van een verbintenis verjaart na een periode van vijf jaar nadat de verbintenis opeisbaar is geworden (artikel 3:307 lid 1 BW). Een verbintenis als waar het hier om gaat is direct opeisbaar, tenzij een termijn voor nakoming is overeengekomen. Gesteld noch gebleken is dat partijen ten tijde van de medische behandeling een termijn voor nakoming zijn overeengekomen. SFVG had dus direct nadat de behandeling bij [gedaagde01] had plaatsgevonden aanspraak kunnen maken op betaling door [gedaagde01] . Omdat uit de inhoud van de factuur van 27 augustus 2015 blijkt dat het totale zorgtraject op 1 april 2015 volledig is afgesloten, gaat de kantonrechter er van uit dat SFVG in elk geval vanaf 2 april 2015 aanspraak had kunnen maken op betaling van de medische kosten. Dat betekent dat vanaf dat moment de verjaringstermijn van vijf jaar is aangevangen.
2.6.
[gedaagde01] betwist dat zij de factuur van SFVG van 27 augustus 2015 en de aanmaning van de gemachtigde van SFVG van 27 januari 2017 heeft ontvangen. Zij woonde destijds op het adres [adres02] , terwijl de factuur en de aanmaning aan [adres01] zijn gericht. Ook als dit juist is, betekent dat echter nog niet dat de vordering is verjaard. SFVG heeft bij conclusie van repliek een groot aantal aanmaningen in het geding gebracht, die door haar gemachtigde in de periode van 22 oktober 2018 tot en met 26 april 2022 aan [gedaagde01] zijn gericht. Uit die aanmaningen volgt dat SFVG bij herhaling ondubbelzinnig aanspraak maakt op (onder meer) betaling van de onderhavige vordering van SFVG. De door SFVG overgelegde aanmaningen vanaf 16 juli 2019 zijn allemaal naar het adres [adres03] in [plaats01] gezonden. Uit de dagvaarding volgt dat dit het adres is waarop [gedaagde01] momenteel woont. [gedaagde01] stelt dat ‘allerminst vast staat dat zij deze stuk voor stuk moet hebben ontvangen’. Deze stelling is onvoldoende concreet, waardoor haar verweer onvoldoende is gemotiveerd. [gedaagde01] had concreet kunnen en moet aangeven welke aanmaningen zij niet heeft ontvangen. Omdat zij dat niet doet, gaat de kantonrechter ervan uit dat zij alle aanmaningen heeft ontvangen.
2.7.
Van de aan de [adres03] gerichte aanmaningen is de aanmaning van
2 september 2019 de eerste aanmaning waarin SFVG ondubbelzinnig te kennen geeft dat zij aanspraak maakt op betaling van het bedrag van € 841,05, dat in deze procedure wordt geëist. De aanmaning van 2 september 2019 voldoet daarmee aan de in artikel 3:317 BW genoemde vereisten voor het rechtsgeldig stuiten van de verjaring. Zoals hiervoor staat vermeld is de verjaringstermijn van vijf jaar aangevangen op 2 april 2015. Met de aanmaning van 2 september 2019 is de verjaring rechtsgeldig gestuit en is er op dat moment een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen. Binnen de nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar is deze procedure aanhangig gemaakt. Van verjaring van de vordering is dan ook geen sprake.
vergoeding uit het noodfonds
2.8.
[gedaagde01] voert subsidiair aan dat zij in de veronderstelling was dat de kosten van de medische behandeling zouden worden vergoed vanuit een noodfonds dat bedoeld is voor de vergoeding van medische kosten van personen zonder geldige verblijfstitel. SFVG stelt niet bekend te zijn met een dergelijk noodfonds. Verder stelt SFVG dat zij aan de partner van [gedaagde01] heeft medegedeeld wat de kosten van de medische behandeling zouden zijn. Dit heeft [gedaagde01] niet weersproken.
2.9.
[gedaagde01] heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd om aan te kunnen nemen dat de medische kosten - al dan niet vanuit een noodfonds - zouden zijn voldaan. Het verweer van [gedaagde01] wordt daarom verworpen.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
2.10.
De geëiste vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. SFVG heeft pas recht op een vergoeding als aan [gedaagde01] een brief is gestuurd - en die brief ook door [gedaagde01] is ontvangen - waarin zij de kans heeft gekregen om binnen de in de wet genoemde termijn alsnog zonder extra kosten te betalen (artikel 6:96 lid 6 BW). SFVG stelt dat zij op 27 januari 2017 deze brief aan [gedaagde01] heeft gestuurd. Vast staat echter dat de brief is gezonden naar een verkeerd adres. Als huisnummer is namelijk alleen [huisnummer01] vermeld, terwijl het gaat om een pand met drie appartementen die aangeduid worden als [huisnummer02] , [huisnummer03] en [huisnummer04] . Hierdoor staat niet vast dat die brief door [gedaagde01] is ontvangen. Het enkele feit dat de brief niet retour is gekomen, is onvoldoende om dit aan te nemen.
2.11.
SFVG eist daarnaast betaling van een bedrag van € 117,61 aan wettelijke rente. Uit de dagvaarding volgt dat de rente is berekend vanaf 30 dagen na de factuurdatum. Ook de factuur is echter naar het verkeerde adres gezonden, zodat niet vast dat [gedaagde01] deze heeft ontvangen. Omdat wel voldoende vast staat dat [gedaagde01] de hiervoor genoemde aanmaning van 2 september 2019 heeft ontvangen, wordt de rente toegewezen vanaf de eerste dag na afloop van de in de aanmaning genoemde betalingstermijn, te weten 13 september 2019.
proceskosten
2.12.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van SFVG tot vandaag vast op € 129,23 aan dagvaardingskosten, € 322,- aan griffierecht en € 264,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 132,-). Dit is in totaal € 715,23. Voor kosten die SFVG maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 66,- (1/2 punt x
€ 132,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan SFVG te betalen € 841,05 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 13 september 2019 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van SFVG tot vandaag worden vastgesteld op € 715,23;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
44487