ECLI:NL:RBROT:2023:3973

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
ROT 22/3824 V en ROT 22/3963 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzet tegen buiten-zitting uitspraken inzake handhavingsverzoek en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2023 uitspraak gedaan over de verzetten van het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden tegen eerdere uitspraken van 7 december 2022. De geopposeerde, [naam 3], had op 29 mei 2022 een handhavingsverzoek ingediend met betrekking tot overlast van de [naam camping] in [plaatsnaam]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college moest beslissen op dit verzoek, maar het college had verzet aangetekend tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft de verzetten behandeld en geconcludeerd dat de eerdere uitspraken zonder zitting terecht zijn gedaan, omdat het eindoordeel over de handhaving buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van de geopposeerde voldoende concreet was en dat het college niet had voldaan aan de verplichting om een besluit te nemen. De rechtbank heeft beide verzetten ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraken in stand blijven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/3824 V en ROT 22/3963 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2023 op de verzetten van

het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden, opposant

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2]).

Inleiding

[naam 3] (geopposeerde) heeft op 29 mei 2022 verzocht om de op het naburige adres gelegen [naam camping] te [plaatsnaam] te controleren en passende maatregelen te treffen om overlast te voorkomen.
Met het e-mailbericht van 1 juni 2022 heeft verweerder – kort gezegd – te kennen gegeven geen reden te zien om verder actie te ondernemen. Het bezwaarschrift van geopposeerde tegen dit bericht is met het besluit van 16 augustus 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
ROT 22/3824 V
Geopposeerde heeft op 16 augustus 2022 beroep ingesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op het bovengenoemde verzoek van 29 mei 2022.
Bij uitspraak van 7 december 2022 heeft de rechtbank onder meer dat beroep gegrond verklaard en opposant opgedragen alsnog een besluit te nemen. Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
ROT 22/3963 V
Bij uitspraak van 7 december 2022 heeft de rechtbank het beroep van geopposeerde (tegen het besluit van 16 augustus 2022) ongegrond verklaard. Ook tegen deze uitspraak heeft opposant verzet ingesteld.
De rechtbank heeft beide verzetten op 6 april 2023 op zitting behandeld. Verschenen zijn: de gemachtigden van opposant en geopposeerde en haar partner.

De uitspraken van 7 december 2022

1. De rechtbank heeft in beide beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank is in zaak ROT 22/3824 – kort gezegd – tot de conclusie gekomen dat geopposeerde een verzoek tot handhaving had ingediend, waarop opposant nog moest beslissen. In zaak ROT 22/3963 is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het e-mailbericht van 1 juni 2022 niet kan worden aangemerkt als een Awb-besluit en dat het bezwaar van geopposeerde daarom terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Het verzet van opposante

2. Opposant heeft tegen beide uitspraken verzet ingesteld met dezelfde gronden. Opposant voert aan dat geen sprake is van een voldoende concreet verzoek en dat het verzoek niet voldoet aan de vereisten die aan een handhavingsverzoek worden gesteld. Opposant betoogt dat het verzoek terecht in behandeling is genomen als melding (in plaats van als verzoek tot handhaving).
Opposant betoogt verder dat in het e-mailbericht van geopposeerde (van 29 mei 2022) wordt verzocht om passende maatregelen te treffen. Dat is feitelijk handelen en niet gericht op het nemen van een besluit om al dan niet handhavend op te treden, zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Opposant heeft in het e-mailbericht van 1 juni 2022 expliciet aangegeven dat sprake is geweest van een melding. Indien geopposeerde een besluit had gewenst, dan had van haar mogen worden verwacht dat zij had aangegeven dat het ging om een handhavingsverzoek en dat zij op dat verzoek een besluit wenste te ontvangen.
Opposant betoogt verder dat het verzoek van geopposeerde niet voldoet aan de vereisten voor een aanvraag in artikel 4:2, eerste lid, van de Awb. Het e-mailbericht is namelijk niet ondertekend en geopposeerde is bij een eerder handhavingsverzoek om gewezen op de vereisten die gelden voor een dergelijk verzoek.
In het geval het verzoek van geopposeerde van 29 mei 2022 wel is aan te merken als een verzoek om handhaving, voert opposant aan dat zijn reactie van 1 juni 2022 een (tijdige) beslissing op dat verzoek is. Het staat vast dat de politie een controle heeft uitgevoerd en dat geen overtredingen zijn geconstateerd. Er is dan sprake van een weigering om een besluit te nemen op grond van artikel 6:2, onder a, van de Awb. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst opposant naar een uitspraak van deze rechtbank van 22 november 2021, zaaknummer ROT 20/6459, waarin een soortgelijk bericht van opposant is gekwalificeerd als een weigering om een besluit te nemen.

Beoordeling door de verzetrechter

3. In deze procedure moet de verzetrechter de vraag beantwoorden of de beroepen van geopposeerde bij de uitspraken van 7 december 2022 terecht zonder zitting zijn afgedaan. Dit betekent dat de beoordeling van de verzetrechter beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de buiten-zittinguitspraken. Als dat het geval is, dan is het verzet gegrond en vervalt of vervallen de buiten-zittinguitspra(a)k(en). In het geval van een vervallen buiten-zittinguitspraak wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Relevante bepalingen uit de Awb zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4. De verzetrechter overweegt dat niet ieder verzoek aan een bestuursorgaan om op te treden of maatregelen te treffen, een aanvraag tot het nemen van een handhavingsbesluit is. Daarvoor is nodig dat een concrete activiteit van een (rechts)persoon in verband kan worden gebracht met een overtreding van een wettelijk voorschrift. Alleen als een overtreding kan worden vastgesteld (en bekend is wie overtreder is), kan een bestuursorgaan een besluit nemen om te handhaven. In het verzoek moet de activiteit worden beschreven waarvan handhaving wordt verzocht, en moet worden vermeld wie de activiteit uitvoert en waar en wanneer deze activiteit wordt uitgevoerd. In dat geval kan het verzoek worden aangemerkt als aanvraag tot het nemen van een handhavingsbesluit. [1]
Het verzoek van geopposeerde van 29 mei 2022
5. Geopposeerde heeft in haar verzoek van 29 mei 2022 uiteengezet dat zij op 26 april 2022 had gesproken met [naam 4] en hem had verzocht om te controleren bij [naam camping], vanwege het innemen van te veel standplaatsen op 26 april 2022. [naam 4] had aangegeven geen aanleiding te zien om te controleren, omdat het jaar ervoor twee controles hadden plaatsgevonden waarbij geen overlast was geconstateerd. Vervolgens heeft geopposeerde in haar verzoek aangegeven dat op 26 mei 2022 ongeveer 15 auto’s langs de [straatnaam] geparkeerd stonden en dat haar bedrijfsuitgang aan die weg door vijf van die auto’s (deels) werd geblokkeerd. Zij heeft, omdat de gemeente niet bereikbaar was, contact opgenomen met de politie, die de betreffende bestuurders een officiële waarschuwing heeft gegeven. Geopposeerde heeft in haar verzoek aangegeven dat de parkeeroverlast een gevolg is van te veel ingenomen standplaatsen, heeft opposant verzocht passende maatregelen te treffen om dit soort overlast in de toekomst (het aankomende pinksterweekend) te voorkomen en heeft gevraagd om beantwoording van haar verzoek, in ieder geval vóór het pinksterweekend.
Ten aanzien van ROT 22/3284 V
6. Wat opposant in verzet heeft aangevoerd, leidt niet tot twijfel over de buiten-zittinguitspraak. Bij een aanvraag (om een handhavingsbeslissing te nemen) gaat het er dus – kort gezegd – om dat het verzoek voldoende concreet moet zijn. Dat betekent niet dat vereist is dat de aanvrager expliciet moet aangeven dat het gaat om een handhavingsverzoek en de wens om op dat verzoek een besluit te ontvangen. Geopposeerde heeft in haar verzoek van 29 mei 2022 duidelijk aangegeven welke activiteiten waar en wanneer hebben plaatsgevonden. Haar verzoek was gericht op controle op het aantal ingenomen standplaatsen, waarbij door haar een relatie is gelegd met het grote aantal auto’s waarvoor op 26 mei 2022 geen plek op het kampeerterrein leek te zijn. Bovendien heeft zij uitdrukkelijk gevraagd om passende maatregelen te treffen en heeft zij gevraagd om beantwoording van haar verzoek vóór het komende pinksterweekend. De kwalificatie van een melding door een bestuursorgaan is evenmin doorslaggevend. Niet in geschil is dat opposant bevoegd gezag is ten aanzien van handhaving op eventuele overschrijding van het aantal ingenomen kampeerplaatsen. De stelling dat het verzoek niet aan de indieningsvereisten voldeed (omdat het niet was ondertekend) en door opposant uitdrukkelijk als melding is behandeld, kan evenmin leiden tot twijfel over de conclusie dat sprake is van een verzoek om handhaving. Daarbij merkt de verzetrechter op dat artikel 4:2, eerste lid, van de Awb wel een dagtekening vereist maar niet vereist dat een aanvraag moet worden ondertekend.
Ten aanzien van ROT 22/3963 V
7. Opposant heeft aan geopposeerde op 1 juni 2022 een e-mail gestuurd met de mededeling dat de politie ter plekke is geweest en de eigenaren van de auto’s heeft aangesproken en dat geen formele overtredingen zijn geconstateerd. Opposant heeft geen redenen gezien om verder actie te ondernemen. Opposant heeft tot slot te kennen gegeven contact te hebben gehad met de eigenaar van de camping en dat die zal toezien op het eventueel parkeren zodat er geen overtredingen ontstaan.
De verzetrechter overweegt dat het betoog van opposant, dat hiermee sprake is van een beslissing op het handhavingsverzoek, niet kan leiden tot twijfel over de buiten-zittinguitspraak. In de e-mail van opposant wordt slechts ingegaan op verkeerd geparkeerde auto’s en er wordt verder niet gesproken over het innemen van te veel standplaatsen, ondanks dat geopposeerde in haar verzoek van 29 mei 2022 behalve over parkeerproblematiek expliciet spreekt over het mogelijk innemen van te veel standplaatsen, het terrein waarop opposant het bevoegd gezag is. Daarmee is niet concreet en ondubbelzinnig beslist op het handhavingsverzoek van geopposeerde.
De door opposant aangehaalde uitspraak van 22 november 2021 kan evenmin leiden tot twijfel over de buiten-zittinguitspraak. In de uitspraak van 22 november 2021 was sprake van – kort gezegd – een mededeling van opposant dat hij niet ingaat op een verzoek van de betreffende eiser, omdat die eiser door opposant was aangemerkt als veelschrijver. Die mededeling is aangemerkt als het weigeren om een besluit te nemen. De verzetrechter overweegt dat de situatie in die uitspraak aanzienlijk verschilt van de situatie die in deze zaken speelt, en dat niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat opposant heeft geweigerd om te beslissen op het handhavingsverzoek van geopposeerde.

Conclusie en gevolgen

8. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de buiten-zittinguitspraken. Beide verzetten zijn ongegrond en dat betekent dat de buiten-zittinguitspraken in stand blijven.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beide verzetten ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2023.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: wet- en regelgeving uit de Awb

Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
4. Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Artikel 4:2
1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Voetnoten

1.Zie hiervoor uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:592 en van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:187.