ECLI:NL:RBROT:2023:4120

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
C/10/645809 / HA ZA 22-799
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor brandschade door onzorgvuldig handelen tijdens werkzaamheden met wasbenzine

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V. en [gedaagde01] c.s. over de aansprakelijkheid voor brandschade die is ontstaan op 22 januari 2020. Klaverblad, als woonhuisverzekeraar van de heer en mevrouw [achternaam01], heeft de brandschade aan hun woning vergoed en vordert regres van [gedaagde01] c.s. wegens onrechtmatig handelen van [gedaagde02], die wasbenzine gebruikte om potloodstrepen te verwijderen. Tijdens deze werkzaamheden ontstond er een brand door een combinatie van de wasbenzine en een brandende geurkaars in de nabijheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde02] niet onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat de omstandigheden van de brand niet zodanig waren dat hij rekening moest houden met de aanwezigheid van de geurkaars. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van zodanig onzorgvuldig handelen dat regres mogelijk is onder de Bedrijfsregeling Brandregres 2014. Klaverblad's vorderingen worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde01] c.s.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/645809 / HA ZA 22-799
Vonnis van 10 mei 2023
in de zaak van
de naamloze vennootschap
KLAVERBLAD SCHADEVERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
eiseres,
advocaat mr. J. Streefkerk te Voorburg,
tegen

1.[gedaagde01]

h.o.d.n. [handelsnaam01],
2.
[gedaagde02],
beiden wonende te [woonplaats01] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.S. de Kort-de Wolde te Arnhem.
Partijen worden hierna Klaverblad en (gedaagden gezamenlijk) [gedaagde01] c.s. genoemd. Gedaagden zullen waar nodig afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde01] en [gedaagde02] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 september 2022, met producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 en 2;
  • de brieven van de rechtbank van 18 januari 2023, waarin de rechtbank partijen heeft opgeroepen voor de mondelinge behandeling;
  • de mondelinge behandeling op 29 maart 2023 en de tijdens die mondelinge behandeling overlegde spreekaantekeningen van Klaverblad en van [gedaagde01] c.s.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer en mevrouw [achternaam01] hebben een keuken gekocht bij [gedaagde01] . De keuken is op 18 en 19 november 2019 geplaatst. Na plaatsing moesten nog opleverpunten worden verholpen, onder meer het verwijderen van potloodstrepen aan de binnenkant van de keukenlade.
Op 22 januari 2020 is [gedaagde02] namens [gedaagde01] de opleverpunten komen verhelpen.
2.2.
Nadat [gedaagde02] de andere punten had verholpen
,heeft hij de potloodresten aan de binnenkant van de keukenlade verwijderd met wasbenzine.
2.3.
Op korte afstand van de plek waar [gedaagde02] aan het werk was, stond een brandende geurkaars in een houdertje op het aanrecht.
2.4.
Tijdens de werkzaamheden is de fles wasbenzine in brand gevlogen. Vervolgens is brand in de woning van [achtenaam01] ontstaan.
2.5.
Het expertiserapport van I-TEK B.V., ingeschakeld door Klaverblad, van 23 maart 2020 houdt voor zover van belang het volgende in:
“In de gang ontstond de grootste mate van vuurschade. In de woonkamer en keuken ontstond grote rook- en roetschade en ter hoogte van de doorgang naar de hal ontstond aan het plafond nog de nodige hitteschade. (…)
In de keuken is enige oppervlakkige vuurschade aangetroffen. (…)Op dat deel van het aanrecht stond tijdens de werkzaamheden ook de brandende geurkaars. (…)
De grote brandhaard in de gang is een secundaire brandhaard die ontstond, omdat op die plek de brandende fles met vloeistof viel, waarna de brandende vloeistof zich over de vloer kon verspreiden. Dit met een snelle en forse branduitbreiding tot gevolg. (…)
Uit de verklaring van verzekerde blijkt dat op 22 januari 2020 in de ochtenduren, nog voor de komst van de heer [gedaagde02] , een geurkaars in de keuken was ontstoken. Het ging om een geurkaars die in een glazen houder was opgenomen. Dat de kaars daar tijdens de brand stond, bleek uit het feit dat het aanrecht onder de kaars niet beroet was. Uit de hoeveelheid kaarsvet die in de houder is aangetroffen, bleek dat deze nog niet vaak had gebrand.Geconcludeerd moet worden dat de oorzaak van de brand het in brand raken van het damp-luchtmengsel van de wasbenzine is. Dit werd ontstoken door de vlam van de geurkaars die op het aanrecht stond.”
2.6.
[gedaagde01] c.s. is tegen het risico van aansprakelijkheid verzekerd bij ABN AMRO Schadeverzekering N.V. Op 21 april 2020 heeft Sedgwick in opdracht van ABN AMRO een voorlopig onderzoeksrapport ingediend waaruit voor zover van belang het volgende blijkt:
“Gezien het feit dat het ochtend was en daarmee de woning voorzien was van daglicht, achten wij het aannemelijk dat de heer [gedaagde02] de vlam van de geurkaars niet zag. (…)
De heer [gedaagde02] heeft op geen enkele wijze de geurkaars gezien of geroken, want anders had hij deze uitgeblazen voordat hij met het chemische goed ging werken. (…)
Uit de technische gegevens van de drie producten, aceton, stickerverwijderaar en wasbenzine, blijkt dat onderhavig incident zich onder deze omstandigheden zowel bij gebruik van aceton als bij het gebruik van wasbenzine zou hebben voorgedaan.”
2.7.
In het eindrapport van 30 juni 2020 vermeldt Segdwick voor zover van belang nog het volgende:
“Tijdens een voorbespreking heeft de heer [gedaagde02] volgens verzekerde aangegeven dat hij voor het verwijderen van de potloodstrepen aceton ging gebruiken. Dit omdat het niet lukte om de strepen met gum te verwijderen.
De heer [naam01] verklaarde dat hij de heer [gedaagde02] geen instructies heeft gegeven over hoe hij de werkzaamheden moest uitvoeren, omdat de heer [gedaagde02] daarover zelf over meer kennis beschikt.”
2.8.
Klaverblad heeft in haar hoedanigheid van woonhuisverzekeraar van [achtenaam01] de brandschade aan de opstal en aan de inboedel van haar verzekerde vergoed. Klaverblad is als verzekeraar gesubrogeerd in de rechten van haar verzekerde.
2.9.
Per brief van 17 augustus 2021 heeft Klaverblad [gedaagde01] c.s. aansprakelijk gesteld voor de door haar aan [achtenaam01] vergoede schade ten bedrage van € 311.572,25.

3.Het geschil

3.1.
Klaverblad vordert – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gedaagde01] c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de brandschade van 22 januari 2020 aan [achtenaam01] ;
[gedaagde01] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan Klaverblad van
€ 311.572,25;
een en ander vermeerderd met rente en kosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
Klaverblad legt aan haar vorderingen ten grondslag dat door [gedaagde01] c.s. onrechtmatig jegens [achtenaam01] is gehandeld. Klaverblad neemt daarom regres voor het door haar aan [achtenaam01] uitgekeerde bedrag onder de verzekering. [gedaagde01] c.s. dient de schade die Klaverblad als gevolg van dit onrechtmatig handelen heeft geleden te vergoeden.
3.3.
[gedaagde01] c.s. voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Klaverblad, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Klaverblad, met veroordeling van Klaverblad, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, inclusief de nakosten.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover dat de brand als volgt is ontstaan:
1. [gedaagde02] haalde de dop van de fles wasbenzine af en de (vloeistof in de) fles vloog in brand.
2. Vervolgens is [gedaagde02] met de brandende fles gaan lopen om deze naar buiten te brengen.
3. In de gang bleek dat [gedaagde02] zelf in brand stond, in elk geval zijn kleding, handen, onderarmen en benen. Hierop heeft [gedaagde02] de brandende fles laten vallen, waardoor de vloer(bedekking) in brand vloog en zich vanaf die plek een forse brand ontwikkelde. Deze derde stap veroorzaakte de schade die Klaverblad heeft vergoed aan [achtenaam01] .
Er is geen sprake van een -mogelijke- alternatieve oorzaak.
4.2.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of [gedaagde02] onrechtmatig heeft gehandeld door wasbenzine te gebruiken voor het verwijderen van de potloodresten aan de binnenkant van de keukenlade zoals hij dat heeft gedaan en vervolgens zodanig te reageren dat brand en daarmee grote schade is ontstaan in de woning van [achtenaam01] .
Partijen hebben daartoe het volgende aangevoerd.
Klaverblad stelt dat [gedaagde01] c.s. op 22 januari 2020 onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld vanwege zes door [gedaagde02] gemaakte fouten, waardoor de brand is ontstaan.
[gedaagde02] had een nieuwe fles stickerverwijderaar kunnen en moeten kopen. In plaats daarvan heeft hij wasbenzine gekocht en gebruikt. De ontvlambaarheid van wasbenzine is veel groter dan van stickerverwijderaar. [gedaagde02] heeft niet gemerkt dat hij een ander product in handen had. Hij dacht dat hij een fles aceton gebruikte. Ook had [gedaagde02] zich er niet van vergewist of zich open vuur of een andere ontstekingsbron in de nabijheid bevond, toen hij de fles wasbenzine ging gebruiken.
Van een normaal kundige keukenmonteur als [gedaagde02] mag worden verwacht (1) dat hij het juiste product koopt, (2) weet welk product hij koopt, (3) het juiste product gebruikt, (4) de specifieke eigenschappen en risico’s van het door hem gebruikte product kent en (5) dat hij zich vóór het gebruik van licht ontvlambare vloeistoffen ervan vergewist dat zich geen op vuur of andere ontstekingsbron in de nabijheid bevindt.
Klaverblad stelt dat de essentie van deze gecombineerde fouten is dat onnodig een gevaarlijk product is gebruikt en dat [gedaagde02] zich in het geheel niet heeft vergewist van de afwezigheid van een ontstekingsbron.
[gedaagde02] heeft ook nog eens (6) onhandig en verkeerd gereageerd door met de fles naar buiten te willen lopen. Hij had de fles in de gootsteen, op een (ruime) meter afstand moeten leggen. Al deze fouten kunnen [gedaagde02] , naar het oordeel van Klaverblad, worden toegerekend en daardoor is ook [gedaagde01] aansprakelijk.
[gedaagde01] c.s. betwist dat er sprake is geweest van onrechtmatig handelen.
[gedaagde02] heeft wasbenzine gebruikt om op klaarlichte dag een paar potloodstrepen weg te vegen in een stille en opgeruimde keuken waar geheel onverwachts een geurkaars stond te branden. Hij had geen enkele reden om bedacht te zijn op aanwezigheid van die, slecht zichtbare, kaars. Voor de schade had het geen verschil gemaakt als hij aceton of stickerverwijderaar gebruikt had. [gedaagde02] heeft zich tot het uiterste ingespannen om de fles zo snel mogelijk naar buiten te brengen in een poging (verdere) brandschade te voorkomen. Doordat zijn kleding en handen vlam vatten kon [gedaagde02] de fles al snel niet meer houden en moest hij deze laten vallen. Het valt [gedaagde02] niet te verwijten dat hij de fles heeft laten vallen, omdat hij zelf in brand stond.
Er is geen sprake van zodanig onzorgvuldig handelen dat regres door de verzekeraar op [gedaagde02] mogelijk is, mede gelet op de Bedrijfsregeling Brandregres (BBr) 2014.
Daarmee is ook [gedaagde01] niet aansprakelijk. [gedaagde02] is geen werknemer en [gedaagde01] heeft [gedaagde02] geen instructies gegeven hoe het werk te doen.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat de BBr van toepassing is; Klaverblad is lid van het Verbond van Verzekeraars en daarmee gebonden aan de BBr. In de BBr 2014 is onder meer bepaald:
“2. Brandverzekeraars zullen hun recht van verhaal jegens niet-particulieren alleen uitoefenen indien de aansprakelijkheid verband houdt met onzorgvuldig handelen of nalaten.”
In de toelichting bij artikel 2 wordt aangegeven dat met onzorgvuldigheid het juridisch criterium van artikel 6:162 BW wordt bedoeld:
“Artikel 2: Schuld- en risicoaansprakelijkheid
De BBr 2014 gaat uit van het principe dat regres gepleegd moet kunnen worden op eenieder die
verantwoordelijk is voor onzorgvuldig handelende personen. Bepalend is dus of onzorgvuldig
handelen of nalaten een relevante factor is geweest bij het ontstaan van de brand. De aard van de
aansprakelijkheid zelf (risico- of schuldaansprakelijkheid) is niet bepalend. Met onzorgvuldigheid wordt het juridisch criterium schuld van artikel 6:162 BW bedoeld (verwijtbaar handelen of nalaten en/of toerekening van een oorzaak).”
De rechtbank acht de omstandigheid dat dit artikel in de Bedrijfsregeling is opgenomen een aanwijzing dat het Verbond heeft gemeend een beperking op de wettelijke regresregeling te moeten aanbrengen. Daarop duidt het woord “alleen” en daarop wijst tevens het achterliggende doel dat vanouds ten grondslag lag aan de regeling, te weten dat de mogelijkheid van regres een prikkel vormt voor bedrijfsmatig handelende partijen om serieus toe te zien op veilig werken en het zoveel mogelijk voorkomen van brand.
De toelichting verheldert de tekst in zoverre niet dat het begrip risico-aansprakelijkheid juist niet ziet op onzorgvuldig handelen; aangenomen moet worden dat de opsteller van de toelichting met het noemen van risico-aansprakelijkheid naast schuldaansprakelijkheid het oog heeft gehad op bijvoorbeeld artikel 6:170 of 171 BW, de aansprakelijkheid van een onderneming als [gedaagde01] voor door haar ingeschakelde ondergeschikten of hulppersonen zoals [gedaagde02] , die geen schuld bij de onderneming vereist. Bij die beperking en dat doel past, dat slechts in gevallen waarin sprake is van meer dan eenvoudige, lichte onachtzaamheid regres mogelijk is.
Hieruit volgt dat sprake moet zijn van meer dan lichte onachtzaamheid van [gedaagde02] wil Klaverblad haar regresrecht kunnen uitoefenen jegens [gedaagde01] c.s. Daartoe is, wat betreft [gedaagde02] , in elk geval vereist dat hij niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend keukenmonteur in de geven omstandigheden betaamt.
Als dergelijk onrechtmatig handelen van [gedaagde02] komt vast te staan is [gedaagde01] evenzeer aansprakelijk. Weliswaar is [gedaagde02] naar het zich laat aanzien geen ondergeschikte van [gedaagde01] , maar niet in geschil is dat hij een hulppersoon is van [gedaagde01] .
4.4.
[gedaagde02] gebruikte wasbenzine om potloodstrepen aan de binnenkant van de keukenlade weg te halen. Het staat vast dat eerst geprobeerd is met een gummetje de potloodstrepen weg te halen, maar dat dat niet is gelukt. Het was dus te verwachten, en in overeenstemming met de voor hem geldende zorgvuldigheidsnorm, dat [gedaagde02] met een ander (oplos)middel aan de slag zou gaan. Hij heeft uiteindelijk wasbenzine gebruikt. Wasbenzine is licht ontvlambaar, maar geen onredelijke keuze voor een dergelijke eenvoudige reiniging. Het verwijderen van potloodstrepen is voorts op zichzelf geen (brand)gevaarlijke werkzaamheid.
4.5.
Er golden geen bijzondere eisen of voorschriften voor het toe te passen middel. In het bijzonder is er geen reden om aan te nemen (Klaverblad heeft dat ook niet nader toegelicht of onderbouwd) dat een redelijk handelend vakgenoot stickerverwijderaar zou hebben gebruikt. De omstandigheid dat [gedaagde02] dat zelf in het verleden wel deed volstaat niet.
Het feit dat [gedaagde02] wasbenzine in plaats van aceton heeft gebruikt, is geen relevante fout, want aceton is ook licht ontvlambaar. Dat geldt overigens evenzeer voor stickerverwijderaar. Dat de precieze stofeigenschappen verschillen doet niet ter zake. Ook wasbenzine is niet zo licht ontvlambaar dat in het algemeen rekening gehouden hoeft te worden met de mogelijkheid dat de damp uit de geopende fles zal ontbranden als op enige afstand van die fles een kaars brandt.
Dat [gedaagde02] zich niet meer kan herinneren wat hij precies gekocht levert evenmin een fout op.
4.6.
Hoewel de schade het directe gevolg is van het laten vallen van de brandende fles in de gang volstaat het niet om vast te stellen dat [gedaagde02] van dat laten vallen op zichzelf geen verwijt te maken valt. De omstandigheid dat zijn kleding en huid in brand stonden rechtvaardigde zonder meer dat hij de fles liet vallen. De achterliggende, dominante oorzaak van de brand was echter het werken met een open fles wasbenzine, terwijl er een brandende kaars in de nabijheid op het aanrecht stond. Het komt er dus op aan of hij door dat te doen in strijd met voormelde norm gehandeld heeft.
4.7.
Op basis van de beschikbare foto’s en hetgeen vast staat moet worden aangenomen dat de afstand tussen de fles en de kaars tenminste 10 centimeter is geweest. Een brandende kaars op een ochtend, als er daglicht is, in een keukenruimte waar gewerkt gaat worden door een monteur is een zeldzaamheid en ligt niet in de lijn der verwachting. [gedaagde02] hoefde daarmee in redelijkheid geen rekening te houden.
Daarnaast is niet duidelijk geworden dat die brandende kaars goed waarneembaar is geweest. Er stonden meer voorwerpen op dat deel van het aanrecht. De kaars stond tamelijk dicht bij de muur en betrof een laag potje met -vermoedelijk- een klein vlammetje. Bovendien was het daglicht, waardoor het vlammetje niet onmiddellijk zal zijn opgevallen. Tot slot is onaannemelijk dat vanillegeur van de geurkaars te ruiken was, gezien de kit waarmee even daarvoor was gewerkt en waarvan bekend is dat die een sterke geur heeft.
Het viel dan ook te verwachten dat [gedaagde02] de kaars niet zou opmerken.
Per saldo is sprake van een lichte onachtzaamheid van onvoldoende ernst om tot de conclusie te komen dat een redelijk handelend en zorgvuldig monteur de kaars had bemerkt.
Ook het feit dat [gedaagde02] niet is nagegaan of er een brandende kaars was, is niet onzorgvuldig. De noodzaak van een dergelijk onderzoek hangt af van de feitelijke omstandigheden en die gaven geen aanleiding om meer te doen dan [gedaagde02] naar eigen zeggen heeft gedaan, te weten controleren of de voor de hand liggende risico-factor, het gasfornuis, uit was.
De kans dat, in de gegeven omstandigheden, het werken met een open fles wasbenzine ertoe zou leiden dat die fles in brand zou vliegen als gevolg van een 10 centimeter verderop staande geurkaars was zo klein dat [gedaagde02] daarmee in redelijkheid geen rekening hoefde te houden.
4.8.
Verder valt [gedaagde02] geen verwijt te maken dat hij met de brandende fles naar buiten wilde gaan, hoewel dat, achteraf bezien, geen goede beslissing was. Toen de fles eenmaal brandde heeft hij getracht om gevaar voor de in huis aanwezige personen en dieren te voorkomen. Water zou de zaak verergerd hebben. Dat er een brandblusser voorhanden was is gesteld noch gebleken. Dat hij er, in die situatie, voor gekozen heeft om met de fles naar buiten te lopen en er niet aan heeft gedacht om de fles in de RVS gootsteen te deponeren kan hem niet verweten worden.
Aan de voorwaarden voor regres in de zin van de BBr is per saldo dus niet voldaan.
Aan de overige geschilpunten wordt niet toegekomen.
4.9.
Klaverblad heeft in de dagvaarding aangeboden om door getuigenverhoor van de heer en mevrouw [achtenaam01] bewijs te leveren. De rechter moet een getuigenbewijsaanbod toestaan (slechts) indien dit aanbod ter zake dienend is en/of tot beslissing van de zaak kan leiden (artikel 166 lid 1 Rv). Dat is bij dit aanbod niet het geval. De toedracht staat immers reeds tussen partijen vast en niet in te zien valt over welke relevante punten de getuigen zouden kunnen verklaren.
4.10.
De conclusie is dat geen van de vorderingen kan slagen. De rechtbank veroordeelt Klaverblad als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde01] c.s.
De kosten aan de zijde van [gedaagde01] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 2.277,00
- salaris advocaat €
5.290,00(2 punten × tarief € 2.645,00)
Totaal € 7.567,00
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853),
onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te
worden genomen over nakosten.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Klaverblad in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde01] tot op heden begroot op € 7.576,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023. [1]

Voetnoten

1.(3382/106)