ECLI:NL:RBROT:2023:4165

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
ROT 22/71
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijzing van een aanvraag om omgevingsvergunning voor schutting aan de erfgrens

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 22 mei 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor het vervangen van een oude schutting door een nieuwe met afwijkende maten aan de erfgrens. De gemeente Vlaardingen had deze aanvraag afgewezen met een besluit op 13 juli 2021, en het bezwaar van eiser werd bij het bestreden besluit van 7 december 2021 eveneens afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 20 april 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser stelt dat het besluit is gebaseerd op een ondeugdelijk advies van de commissie bezwaarschriften, die niet adequaat is ingegaan op zijn bezwaren. De rechtbank overweegt dat, hoewel de commissie niet expliciet op alle punten van eiser is ingegaan, de bezwaren feitelijk voldoende zijn meegenomen in het advies.

De kern van het geschil betreft de hoogte van de schutting en de wijze van meten daarvan. Eiser stelt dat de hoogte moet worden gemeten vanaf het niveau van zijn tuin, terwijl verweerder stelt dat dit moet gebeuren vanaf het niveau van de straat, die aanmerkelijk lager ligt. De rechtbank concludeert dat de hoogte van de schutting moet worden gemeten vanaf het perceel van eiser, en dat de schutting niet hoger is dan toegestaan volgens de planregels. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet verweerder het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/71

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: [naam 1]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, verweerder
(gemachtigde: [naam 2]).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het vervangen van de oude schutting door een andere schutting met afwijkende maten (legalisatie) aan de [adres].
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 juli 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 december 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam 3]. Ook is verschenen [naam 4], de partner van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. Eiser voert aan dat het besluit is gebaseerd op een onredelijk en ondeugdelijk tot stand gekomen advies. De commissie bezwaarschriften is in het advies niet ingegaan op de door eiser gegeven toelichting op zijn bezwaren tijdens de op 12 oktober 2021 gehouden hoorzitting ten overstaan van voormelde commissie. Er is ook geen vraag gesteld aan eiser en zijn gemachtigden en een verslag van de hoorzitting is voor zover eiser bekend is niet opgesteld.
2.1
De rechtbank overweegt dat de commissie bezwaarschriften in haar advies heeft weergegeven wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd en ook wat hij tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht. Vervolgens heeft zij een strikt juridische toets toegepast. Weliswaar is zij daarbij niet expliciet ingegaan op wat eiser naar voren heeft gebracht, maar heeft zij de bezwaren van eiser feitelijk wel voldoende meegenomen. Op grond van artikel 7:7 en artikel 7:13, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het advies van de commissie bezwaarschriften een verslag van het horen bevatten. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:7 van de Awb blijkt dat met het verslag een schriftelijk verslag wordt bedoeld (Kamerstukken II 1988/99, 21 221, nr 3, blz.151). De plicht tot schriftelijke verslaglegging kan op verschillende manieren worden vormgegeven.
In het advies van de commissie bezwaarschriften staat, zij het summier, wat er tijdens de hoorzitting is besproken. Gesteld noch gebleken is dat dit een onjuiste weergave van het hoorgesprek is. Dat naar eisers zeggen niet alles wat door hem is aangevoerd in de verslaglegging is opgenomen, maakt niet dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
3. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de hoogte van de schutting in overeenstemming is met de voorgeschreven maximale hoogte in de planregels.
4. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Holy-Zuidwest”.
Op grond van artikel 1.48 van de planregels moet onder peil, voor zover hier van belang, worden verstaan: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
Op grond van artikel 2.4 van de planregels wordt de bouwhoogte van een bouwwerk, voor zover hier van belang, gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk.
Artikel 14.2.2 onder a van de planregels luidt: 'de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevellijn maximaal 1 meter mag bedragen'.
Artikel 18.2.3 onder a van de planregels luidt: 'de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevellijn maximaal 1 meter mag bedragen'.
5. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de schutting moet worden aangemerkt als een ‘erf- en terreinafscheiding’ als bedoeld in de planregels. Dit betekent dat de hoogte van de schutting maximaal twee meter mag bedragen. Waar partijen over van mening verschillen is vanaf welk peil de hoogte van de schutting moet worden gemeten. Niet in geschil is dat de straat is verzakt en (aanmerkelijk) lager ligt dan het perceel van eiser. Volgens eiser moet worden uitgegaan van het niveau van zijn tuin, verweerder stelt dat moet worden uitgegaan van het niveau van de straat.
6. Eiser voert in dit verband aan dat de fundering van zijn woning ligt op -2.7 N.A.P. en dat de vloer van de woning ligt op -2 N.A.P. Zijn tuin lag oorspronkelijk nog lager dan de vloer van de woning, namelijk op -2.15 N.A.P. Uit de door eiser overgelegde eigendomsstukken blijkt dat hij als koper de bijzondere verplichting heeft dat hij:
- ten genoegen van burgemeesters en wethouders het niet te bebouwen gedeelte van de uitgegeven grond tot op een hoogte van 2 meter beneden N.A.P. moet ophogen, en
- bij eventuele verzakkingen de grond weer op die hoogte moet terugbrengen. Ook volgt hieruit dat de tuin zodanig moet worden aangelegd dat een goede afwatering is verzekerd. Eiser heeft zijn tuin in overeenstemming met deze verplichtingen opgehoogd tot een hoogte van 2 meter beneden N.A.P.
6.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van de definitiebepaling in de planregels moet worden uitgegaan van de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld. ‘Bestaand’ houdt in dat het aansluitende terrein niet eerst wordt opgehoogd. Verweerder heeft daarom alleen de hoogte vanaf de straatzijde gemeten. Volgens verweerder is het bestaande aansluitende maaiveld gemiddeld -2.4 N.A.P.
Dit is een natuurlijk ontstane situatie waarvan niet bekend is wanneer en of dit ooit wordt opgehoogd naar -2 N.A.P. Volgens verweerder mag de schutting dus gemeten vanaf ongeveer -2.4 N.A.P nog twee meter de hoogte in en overschrijdt de aangevraagde schutting deze hoogte, variërend met 0,1 tot 0,5 meter.
6.2
De rechtbank stelt vast dat in de planregels niet is bepaald wat onder het begrip ‘bestaande’ moet worden verstaan. Evenmin volgt uit de planregels hoe de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende terrein moet worden bepaald. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2800, volgt dat in dat geval aansluiting kan worden gezocht bij de jurisprudentie over de soortgelijke regel in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Daarover heeft de Afdeling (onder meer in de uitspraak van 29 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2811) overwogen dat gezien deze regel de hoogte moet worden gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitend afgewerkt terrein. Zoals blijkt uit de nota van toelichting bij het Bor (Stb. 2010, 143, p. 138) gaat het om de staat van het direct aan het bouwwerk aansluitend terrein zoals dat na voltooiing van de bouw is afgewerkt, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk buiten beschouwing moeten blijven. In de nota van toelichting bij artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van Bijlage II van het Bor wordt verder nog gewezen op artikel 1, derde lid van het Bor, waarin voor bouwen van bouwwerken op een erf- of perceelgrens nog geldt dat gemeten wordt aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is. De rechtbank ziet geen reden om in dit geval geen aansluiting te zoeken bij de jurisprudentie van de Afdeling. In dit geval houdt dat in dat de hoogte van de schutting van eiser, die is gebouwd op een erf- of perceelgrens, moet worden gemeten vanaf het perceel van eiser. De ophoging van het perceel die eiser heeft aangebracht is niet aan te merken als een plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophoging, die buiten beschouwing moet worden gelaten (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3607). Dat betekent dat de schutting niet hoger is dan op grond van de planregels is toegelaten. De beroepsgrond slaagt.
7. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Wat eiser verder heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking meer.
8. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt hij ook een vergoeding van zijn proceskosten.
10. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Eertink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.