In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 9 mei 2023, hebben eisers, [eiser01] en [eiser02], een kort geding aangespannen tegen [gedaagde01] B.V. en [gedaagde02] B.V. De eisers vorderen ontruiming van een bedrijfsruimte, die zij op 11 december 2020 hebben gekocht, en betaling van huurachterstand. De gedaagden, die betrokken zijn bij een huurgeschil, betwisten hun huurderschap en stellen dat de kantonrechter in een eerder vonnis van 16 december 2022 een juridische misslag heeft begaan door [gedaagde01] als huurster aan te merken.
De kantonrechter heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de eerdere beslissing van de bodemrechter niet op een juridische of feitelijke misslag berust. De rechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] nog steeds huurster is en dat er een aanzienlijke huurachterstand is ontstaan. De eisers hebben recht op ontruiming van het pand, dat al meer dan twee jaar niet wordt geëxploiteerd, en de kantonrechter heeft de ontruiming toegewezen met een termijn van 14 dagen na de uitspraak. De vordering tot betaling van huurachterstand en vergoeding van buitengerechtelijke kosten is afgewezen, omdat er al een titel voor deze vorderingen bestaat uit het eerdere vonnis. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de vordering tegen [gedaagde02] niet ontvankelijk is, omdat deze niet als huurder kan worden beschouwd.
De uitspraak benadrukt het belang van de huurbetalingsverplichting en de noodzaak voor de eisers om het pand te kunnen verhuren aan een andere partij, gezien de financiële belangen die op het spel staan. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van eisers toegewezen, terwijl de kosten van de gevoegde partij zijn gecompenseerd.