5.5.Het voorgaande brengt met zich mee dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde exploitatievergunning in strijd is met het Horecagebiedsplan. Gelet hierop heeft verweerder de gevraagde exploitatievergunning op grond van artikel 2:28, vijfde lid, onder b, van de APV kunnen weigeren.
6. Eiseres betoogt verder dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van de vergunningsplicht. De beoogde horeca-activiteiten zijn beperkt. Eiseres verwijst hierbij naar pagina 7 van het Horecagebiedsplan.
7. Bij de in paragrafen 3.3.1 t/m 3.3.6 van het Horecagebiedsplan genoemde uitzonderingen is per activiteit aangegeven of een exploitatievergunning nodig is of een vrijstelling geldt. Zoals eerder overwogen wordt het Benthemplein niet als uitzondering genoemd en geldt voor deze straat de exploitatierichting ‘consolideren’. Om die reden komt eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet in aanmerking voor vrijstelling van de vergunningsplicht. Op de door eiseres genoemde pagina 7 zijn enkel de voorwaarden voor vrijstelling van de vergunningsplicht genoemd. Hieruit volgt echter niet dat deze vrijstellingsmogelijkheid ook geldt voor het Benthemplein. Het is dan ook niet van belang of eiseres voldoet aan de voorwaarden voor de door haar beoogde vrijstelling. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres heeft zich ook op het standpunt gesteld dat, voor zover het Horecagebiedsplan in de weg zou staan aan vergunningverlening, verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de inherente afwijkingsbevoegdheid om van dit plan af te wijken. Het Horecagebiedsplan heeft als doel om eventuele overlast te voorkomen. Van enige overlast door bezoekers zal in het geval van eiseres geen sprake zijn omdat de horeca slechts een ondersteunende functie heeft aan de exploitatie van de bouldermuur en zij dus een andere doelgroep bedient dan de traditionele horeca.
9. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbende gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Onder ‘bijzondere omstandigheden’ in artikel 4:84 van de Awb worden zowel niet in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden begrepen als wel verdisconteerde omstandigheden (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 oktober, ECLI:NL:RVS:2016:2840). Het Horecagebiedsplan is aan te merken als een beleidsregel (zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 7 juni 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:4475). Zoals hiervoor is overwogen volgt uit paragraaf 3.3 van het Horecagebiedsplan dat de vestiging van een nieuwe horeca-inrichting op het Benthemplein niet is toegestaan. Van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Awb is niet gebleken. Nog daargelaten of de door eiseres ter zitting genoemde omzetderving aan te merken is als een bijzondere omstandigheid, heeft zij deze gestelde omzetderving niet nader geconcretiseerd en onderbouwd. Ook het bedienen van een andere doelgroep dan traditionele horeca is geen relevant gegeven. Verweerders beleid van vergunningverlening is immers niet gebaseerd op doelgroepen maar op de zwaarte van het effect van de exploitatie op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de nabije omgeving. Deze beroepsgrond slaagt niet. 10. Tijdens de zitting heeft eiseres zich – in reactie op het standpunt van verweerder dat zij had kunnen en moeten weten dat een exploitatievergunning nodig was – op het standpunt gesteld dat zij op basis van eerder e-mailcontact met verweerder erop mocht vertrouwen dat zij geen exploitatievergunning nodig had voor de inrichting. Verweerder heeft nagelaten eiseres hierop te wijzen terwijl zij herhaaldelijk haar plannen heeft besproken met verweerder. Eiseres heeft ter onderbouwing hiervan een aantal e-mails overgelegd.
11. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend (zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1745). Van een dergelijke aan verweerder toe te rekenen, ondubbelzinnige toezegging aan eiseres is niet gebleken. Alle door eiseres overgelegde e-mails hebben enkel betrekking op vragen van eiseres of een bouldermuur binnen het bestemmingsplan past of dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. De rechtbank is van oordeel dat aan deze e-mailcorrespondentie niet de verwachting kon worden ontleend dat eiseres geen exploitatievergunning nodig zou hebben voor het horecagedeelte van de bouldermuur. In die correspondentie is namelijk geen sprake geweest van uitlatingen over het al dan niet nodig hebben van een exploitatievergunning. Daar komt bij dat eiseres contact heeft gehad met ambtenaren van het college van burgemeester en wethouders en niet met ambtenaren van verweerder. Eiseres heeft ook overigens niet voldaan aan de op haar rustende onderzoeksplicht. Eiseres exploiteert verschillende vestigingen met een bouldermuur en kan dan ook worden aangemerkt als een professionele partij op dit gebied. Eén van de bouldermuren van eiseres is ook in Rotterdam gevestigd en voor die locatie is een exploitatievergunning verleend. Daarmee was eiseres op de hoogte van het in Rotterdam geldende vergunningenstelsel. Eiseres had dan ook redelijkerwijs kunnen weten dat zij ook voor deze vestiging een (separate) aanvraag voor een exploitatievergunning had moeten indienen bij verweerder. Eiseres had navraag kunnen doen bij verweerder en/of kennis kunnen nemen van het geldende Horecagebiedsplan om meer duidelijkheid te verkrijgen over het al dan niet moeten doen van de aanvraag en de eventuele (on)haalbaarheid van het verkrijgen van een exploitatievergunning. De beroepsgrond slaagt niet. 12. Eiseres betoogt tot slot dat verweerder als gevolg van de ten onrechte geweigerde exploitatievergunning ook de gevraagde alcoholwetvergunning ten onrechte heeft geweigerd.
13. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Alcoholwet is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van verweerder het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen. Op grond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Alcoholwet wordt een alcoholwetvergunning geweigerd indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag voormelde in overeenstemming zal zijn. Gelet op de weigering van de exploitatievergunning heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres feitelijk niet als horecabedrijf kan worden uitgeoefend. De rechtbank is, gelet op het hiervoor weergegeven oordeel over de geweigerde exploitatievergunning, dan ook van oordeel dat verweerder de alcoholwetvergunning op goede gronden heeft geweigerd.
14. Het beroep is dus ongegrond.
15. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.