ECLI:NL:RBROT:2023:4640

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
10404386 VV EXPL 23-141
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van bedrijfsruimte wegens huurachterstand en hoofdelijke aansprakelijkheid van vennoten

In deze zaak vordert Klépierre Management Nederland B.V. de ontruiming van een horeca bedrijfsruimte in Rotterdam wegens huurachterstand. De huurder, [gedaagde01], heeft sinds februari 2022 de huurprijs van € 3.475,83 per maand niet meer betaald, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 64.761,38 tot en met maart 2023. Klépierre stelt dat de huurachterstand zo hoog is dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure ontbonden zal worden en vraagt om ontruiming van het gehuurde. De vennoten [gedaagde02] en [gedaagde03] zijn ook betrokken, waarbij [gedaagde02] als vennoot en [gedaagde03] als voormalig vennoot van [gedaagde01] wordt beschouwd. Tijdens de mondelinge behandeling zijn [gedaagde02] en [gedaagde03] verschenen, maar [gedaagde01] niet. De kantonrechter oordeelt dat de ontruiming moet plaatsvinden, omdat de huurachterstand een ernstige tekortkoming oplevert. De kantonrechter wijst de vordering tot ontruiming toe en stelt een termijn van zeven dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast worden de gevorderde bedragen voor huurachterstand en buitengerechtelijke kosten toegewezen, maar de contractuele boete wordt afgewezen. De kantonrechter benadrukt dat [gedaagde03] hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de huurachterstand, ondanks zijn uittreden als vennoot. De proceskosten worden aan de gedaagden opgelegd, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10404386 VV EXPL 23-141
datum uitspraak: 12 mei 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
Klépierre Management Nederland B.V.,
vestigingsplaats: Utrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. H. van Rijn en mr. B. Martens,
tegen

1.[gedaagde01] , h.o.d.n. [handelsnaam01] ,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: de heer [naam01] ,

2.[gedaagde02] , vennoot van gedaagde 1,

woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
die in persoon procedeert,

3.[gedaagde03] vennoot van gedaagde 1,

woonplaats: [woonplaats02] (gemeente [gemeente01] ),
gedaagde,
die in persoon procedeert.
De partijen worden hierna ‘Klépierre’, ‘ [gedaagde01] ’, ‘ [gedaagde02] ’ en ‘ [gedaagde03] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 28 maart 2023, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van Klépierre van 5 april 2023
  • de e-mail van [gedaagde02] van 5 april 2023.
1.2.
Op 5 april 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met Klépierre en [gedaagde03] besproken. Daarbij waren aanwezig namens Klépierre mevrouw L. Matijeva (paralegal) en mevrouw P.C.M. Dessing (in house advocaat), bijgestaan door mr. Van Rijn en mr. Martens. [gedaagde03] is in persoon verschenen. Klépierre heeft daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. [gedaagde01] en [gedaagde02] zijn op deze zitting niet verschenen. Bij e-mail van 5 april 2023 heeft [gedaagde02] het tegen [gedaagde01] en hem verleende verstek gezuiverd. Vervolgens heeft op 26 april 2023 een nieuwe mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig namens Klépierre mevrouw L. Matijeva (paralegal) en de heer [naam02] (financieel beheer), bijgestaan door mr. Van Rijn. [gedaagde02] en [gedaagde03] zijn in persoon verschenen.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Klépierre vordert in deze procedure ontruiming van de (horeca)bedrijfsruimte aan het [adres01] in Rotterdam. [gedaagde01] huurt deze bedrijfsruimte van Klépierre. [gedaagde02] is vennoot van [gedaagde01] en [gedaagde03] is voormalig vennoot. De actuele huurprijs is € 3.475,83 per maand (inclusief voorschot servicekosten en promotiebijdrage).
2.2.
Sinds februari 2022 betaalt [gedaagde01] de huurprijs niet meer aan Klépierre. De huurachterstand is volgens Klépierre inmiddels zo hoog, dat de kans groot is dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst ontbonden wordt. Vooruitlopend daarop wil zij dat het gehuurde nu al ontruimd wordt. Daarnaast vordert zij betaling van de achterstand, die tot en met maart 2023 € 64.761,38 bedraagt, en betaling van een bedrag van € 3.475,82 per maand vanaf april 2023 tot en met de datum van ontruiming van het gehuurde. Ook maakt zij aanspraak op contractuele boetes van € 3.900,-, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde02] en [gedaagde03] zijn als vennoot respectievelijk voormalig vennoot hoofdelijk aansprakelijk voor nakoming van de betalingsverplichting van [gedaagde01] , aldus Klépierre.
2.3.
De hoogte van de achterstand is niet betwist. [gedaagde03] heeft erop gewezen dat hij op 16 januari 2022 een koopovereenkomst met [gedaagde02] heeft gesloten en dat hij geen vennoot meer is van [gedaagde01] . De huurachterstand is na deze datum ontstaan. [gedaagde02] heeft verklaard dat hij bezig is om zijn onderneming te verkopen en dat hij via de gemeente hulp heeft gezocht in verband met de schulden die zijn ontstaan. De schulden zijn ontstaan nadat hij het gehuurde langere tijd niet heeft kunnen exploiteren, vanwege coronamaatregelen en (vervolgens) door het ontbreken van een drankvergunning.
Moet het gehuurde ontruimd worden? Ja
2.4.
De kantonrechter zal de ontruimingsvordering van Klépierre toewijzen, omdat het aannemelijk is dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst ontbonden zal worden. De huurachterstand die [gedaagde01] heeft laten ontstaan is zo hoog, dat dit een tekortkoming oplevert die ernstig genoeg is om de huurovereenkomst te ontbinden, met name nu [gedaagde02] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard zelfs niet in staat te zijn de lopende huur te voldoen. De ontruiming zal daarom worden toegewezen op de door Klépierre gevorderde termijn van zeven dagen na betekening van het vonnis.
2.5.
De door Klépierre gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat niet is gebleken dat Klépierre belang heeft bij toewijzing hiervan. Met dit vonnis heeft Klépierre al een titel om zelf, met behulp van de deurwaarder, tot gedwongen ontruiming over te gaan. Zij heeft niet onderbouwd op grond waarvan een extra prikkel om tot ontruiming over te gaan in de vorm van een dwangsom nodig is.
Moeten de gevorderde bedragen worden betaald? Ja, met uitzondering van de contractuele boete
2.6.
[gedaagde01] heeft de door Klépierre gevorderde huurachterstand erkend. De kantonrechter zal de gevorderde bedragen – € 64.761,38 tot en met maart 2023 en € 3.475,82 per maand vanaf 1 april 2023 tot en met de datum van ontruiming – toewijzen.
2.7.
De gevorderde contractuele boete wordt afgewezen. Uit artikel 6:92 lid 2 BW volgt dat Klépierre niet zowel de contractuele boete van artikel 25.3 van de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst als de wettelijke (handels)rente kan vorderen, tenzij anders is overeengekomen. Klépierre heeft niet gesteld dat dit is overeengekomen en dit blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. Het gevorderde bedrag van € 3.900,- wordt daarom afgewezen, evenals de boete die is gevorderd over de huurbetalingen die na maart 2023 moe(s)ten worden gedaan.
2.8.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW wordt toegewezen, omdat Klépierre genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] dat niet hebben betwist.
Is [gedaagde03] hoofdelijk aansprakelijk voor de toegewezen bedragen? Ja
2.9.
In artikel 18 van het Wetboek van Koophandel (WvK) is bepaald dat elk van de vennoten hoofdelijk aansprakelijk is voor de verbintenissen van de vennootschap onder firma. Uitgetreden vennoten blijven aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap die al bestonden op het moment van de overdracht van de vennootschap en ook voor de schulden die weliswaar na de overdracht zijn ontstaan maar die voortvloeien uit mede namens de uitgetreden vennoten aangegane verbintenissen. In dit geval gaat het om een schuld (huurachterstand) die voortvloeit uit de huurovereenkomst tussen [gedaagde01] en Klépierre. De huurovereenkomst bestond al vóór het uittreden van [gedaagde03] . Daarom is [gedaagde03] , hoewel de kantonrechter begrijpt dat dit niet zijn bedoeling is geweest, nog steeds verantwoordelijk voor de huurachterstand die is ontstaan en kan Klépierre die (ook) op hem verhalen. Dit staat los van de onderlinge afspraken die [gedaagde03] en [gedaagde02] hebben gemaakt in de koopovereenkomst.
Afsluitend
2.10.
Hoewel de eventuele verkoop van de onderneming aan een derde en mogelijke schuldhulpverlening van [gedaagde02] niet van invloed zijn op deze beslissing, geeft de kantonrechter beide partijen in overweging om na dit vonnis met elkaar in contact te treden om te bespreken hoe zij op de beste manier uitvoering aan dit vonnis kunnen geven.
Proceskosten
2.11.
[gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] krijgen voor het grootste deel ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Klépierre tot vandaag vast op € 254,86 aan dagvaardingskosten, € 1.384,- aan griffierecht en 793,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 2.431,86. Voor kosten die Klépierre maakt na deze uitspraak moeten [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt gedaagden om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte aan het [adres01] in Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege gedaagden bevinden en het gehuurde ter vrije beschikking van Klépierre te stellen;
3.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan Klépierre te betalen € 64.761,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan Klépierre te betalen € 3.475,82 per maand vanaf 1 april 2023 tot en met de datum van ontruiming van het gehuurde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan Klépierre te betalen € 9.714,21 aan buitengerechtelijke kosten;
3.5.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten die aan de kant van Klépierre tot vandaag worden vastgesteld op € 2.431,86;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
51909