ECLI:NL:RBROT:2023:4685

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
ROT_23-3417
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende IOAW-uitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2023 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die eerder een afwijzing van zijn aanvraag om een IOAW-uitkering had ontvangen. Verzoeker had eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat was afgewezen. De voorzieningenrechter constateert dat de argumenten die verzoeker nu aanvoert geen belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden bevatten ten opzichte van de eerdere procedure. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat het standpunt van verweerder ongewijzigd is gebleven en er geen nieuwe relevante informatie is gepresenteerd die een heroverweging rechtvaardigt. De voorzieningenrechter benadrukt dat de beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening in beginsel geldt totdat op het bezwaar is beslist en dat er geen aanleiding is om het eerdere oordeel opnieuw te bezien. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker geen recht heeft op de IOAW-uitkering en dat zijn verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3417

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit Rotterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. M.J.G. Schroeder),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hielkema).

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 1 november 2022 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) afgewezen.
1.2.
Bij afzonderlijk besluit van 1 november 2022 (primair besluit 2) heeft verweerder een aan verzoeker verleend voorschot van € 991,64 teruggevorderd.
1.3.
Met het bestreden besluit van 27 maart 2023 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.4.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ROT 23/2514.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. Als tolk is verschenen N. Epstein.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Afbakening van het geschil
2. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat het verzoek om voorlopige voorziening slechts ziet op de handhaving van de afwijzing van zijn aanvraag om een IOAW-uitkering en niet (tevens) op de terugvordering.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Herhaald verzoek om een voorlopige voorziening
4. Verzoeker heeft tijdens de bezwaarprocedure de voorzieningenrechter middels een tweetal verzoeken verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen. Die verzoeken zijn bij de rechtbank geregistreerd met de zaaknummers ROT 23/821 (terugvordering) en ROT 23/822 (afwijzing van de IOAW-aanvraag). Bij uitspraak van 20 maart 2023 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBROT:2023:2330) heeft de voorzieningenrechter beide verzoeken afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker bij zijn verzoek met nummer ROT 23/821 geen spoedeisend belang heeft. Het verzoek met nummer ROT 23/822 is afgewezen omdat verzoeker (ook) naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen Unieburger is, geen verblijfsrecht ontleent aan het Unierecht en niet als staatloos kan worden aangemerkt. Verzoeker maakt daarom, op grond van artikel 6, eerste en derde lid, van de IOAW, geen aanspraak op een IOAW-uitkering.
5. Naar vaste rechtspraak is de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening tijdens de bezwaarprocedure in beginsel bedoeld om te gelden totdat op het bezwaar is beslist en – wanneer vervolgens beroep wordt ingesteld – de rechtbank op dat beroep heeft beslist. Als hangende dat bezwaar of beroep opnieuw om een voorlopige voorziening wordt verzocht, terwijl het standpunt van het bestuursorgaan ongewijzigd is gebleven, is er in beginsel geen aanleiding het eerder gegeven voorlopig oordeel over de uitkomst van de bodemprocedure opnieuw te bezien. Dit is slechts anders als er sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter dan wel van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2141.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker tijdens de bezwaarprocedure om een voorlopige voorziening heeft gevraagd, dat dit verzoek door de voorzieningenrechter is afgewezen en dat verzoeker hangende beroep opnieuw om een voorlopige voorziening verzoekt, terwijl het standpunt van verweerder in de beslissing op bezwaar ongewijzigd is gebleven. Ter zitting heeft verzoeker nadrukkelijk gesteld dat van ernstige onvolkomenheden in de uitspraak van 20 maart 2023 geen sprake is. Dat is de voorzieningenrechter ook niet gebleken. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of wat verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoekschrift heeft aangevoerd een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden bevat.
7. Verzoeker heeft voor de onderbouwing van zijn verzoekschrift verwezen naar de gronden van beroep. Daarin heeft hij primair gemotiveerd betoogd dat hij Unieburger is en verblijfsrecht ontleent aan het Unierecht. Subsidiair heeft verzoeker betoogd dat hij als ‘staatloos’ moet worden beschouwd. Daartoe heeft verzoeker aangevoerd dat zijn herkomstland Letland etnische Russen (zoals hijzelf) discrimineert door hen niet de Letse nationaliteit te verlenen en hen ook niet als staatloos aan te merken, omdat zij volgens het Letse recht en de daarop gebaseerde uitspraak van het Grondwettelijk Hof van de Republiek Letland van 7 maart 2005 (zaaknummer 2004-15-0106) geen buitenlanders zijn. Nu Letland op deze manier de mensenrechten schendt en daarmee handelt in strijd met meerdere Europese verdragen zal Nederland zelf moeten beoordelen of verzoeker naar Nederlands recht staatloos is.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat wat verzoeker in de beroepsgronden en ter zitting heeft aangevoerd geen belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden bevat. De gronden van het verzoek en het beroep en de discussie die verzoeker daarmee op gang wenst te brengen zijn dezelfde als die verzoeker in de voorzieningenprocedure in de bezwaarfase naar voren heeft gebracht en waarop in de uitspraak van 20 maart 2023 gemotiveerd is ingegaan. De voorzieningenrechter heeft hierin geen aanleiding gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening. De omstandigheden die verzoeker overigens heeft aangevoerd – zijn jarenlange verblijf en zijn arbeidsverleden in Nederland, het feit dat hij premies volksverzekeringen heeft afgedragen en een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en de Ziektewet heeft ontvangen – heeft hij eveneens in de bezwaarfase naar voren gebracht. In de uitspraak van 20 maart 2023 is hierover reeds geoordeeld dat deze omstandigheden niet maken dat verzoeker rechtmatig verblijf heeft (gehad). Daarbij is van belang dat de betrokken bepalingen in de IOAW dwingend geformuleerd zijn en geen ruimte laten voor een belangenafweging. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen als kennelijk ongegrond.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.