In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres01] en CMIB B.V. [eiseres01] vorderde terugbetaling van een bedrag van € 869,43 dat door CMIB was geïncasseerd op basis van een eerder verstekvonnis. [eiseres01] stelde dat het bedrag onrechtmatig was geïncasseerd en dat CMIB de beslagvrije voet niet had gerespecteerd, waardoor zij in financiële problemen was gekomen. De rechtbank oordeelde echter dat het verstekvonnis in kracht van gewijsde was gegaan en dat [eiseres01] geen verzet had ingesteld tegen dit vonnis. Hierdoor kon de rechtbank niet ingaan op de inhoudelijke argumenten van [eiseres01] en moest zij concluderen dat de incasso van het bedrag rechtmatig was. De vordering tot terugbetaling werd afgewezen.
Daarnaast werd de tweede vordering van [eiseres01] tot schadevergoeding afgewezen, omdat zij niet had aangetoond dat de beslagvrije voet onjuist was gehanteerd. De rechtbank oordeelde dat de kosten die [eiseres01] had gemaakt geen schade waren die op CMIB kon worden afgewenteld. [eiseres01] werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank op € 3.534,00 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.