ECLI:NL:RBROT:2023:4849

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
C/10/653452 / KG ZA 23-157
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot terugbetaling van geïncasseerde bedragen in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres01] en CMIB B.V. [eiseres01] vorderde terugbetaling van een bedrag van € 869,43 dat door CMIB was geïncasseerd op basis van een eerder verstekvonnis. [eiseres01] stelde dat het bedrag onrechtmatig was geïncasseerd en dat CMIB de beslagvrije voet niet had gerespecteerd, waardoor zij in financiële problemen was gekomen. De rechtbank oordeelde echter dat het verstekvonnis in kracht van gewijsde was gegaan en dat [eiseres01] geen verzet had ingesteld tegen dit vonnis. Hierdoor kon de rechtbank niet ingaan op de inhoudelijke argumenten van [eiseres01] en moest zij concluderen dat de incasso van het bedrag rechtmatig was. De vordering tot terugbetaling werd afgewezen.

Daarnaast werd de tweede vordering van [eiseres01] tot schadevergoeding afgewezen, omdat zij niet had aangetoond dat de beslagvrije voet onjuist was gehanteerd. De rechtbank oordeelde dat de kosten die [eiseres01] had gemaakt geen schade waren die op CMIB kon worden afgewenteld. [eiseres01] werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank op € 3.534,00 werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/653452 / KG ZA 23-157
Vonnis in kort geding van 27 maart 2023
in de zaak van
[eiseres01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres,
advocaat mr. W. Suttorp,
tegen
CMIB B.V.,
vestigingsplaats: Almere,
gedaagde,
advocaat mr. J.B.M. Swart.
Partijen worden hierna [eiseres01] en CMIB genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 maart 2023, met producties
  • de conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 13 maart 2023 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling is [eiseres01] in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens CMIB is de heer [naam01] verschenen, bijgestaan door de advocaat van CMIB.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 24 februari 2012 van deze rechtbank (1314863 CV EXPL 12-4484) is [eiseres01] bij verstek veroordeeld tot betaling van € 79,10 als hoofdsom in verband met de factuur van 5 juli 2011 bij Tommy Teleshopping, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
2.2.
Door middel van een beslag op de uitkering van [eiseres01] heeft de gemachtigde van CMIB een bedrag ter hoogte van € 869,43, te weten de hoofdsom uit het verstekvonnis en bijkomende (proces)kosten, geïncasseerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres01] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om CMIB te veroordelen om aan [eiseres01] :
  • op grond van onverschuldigde betaling terug te betalen een bedrag van € 869,43, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2023 tot en met de dag van volledige betaling;
  • op grond van onrechtmatige daad te betalen een bedrag van € 1.182,70, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2023 tot en met de dag van volledige betaling;
  • te betalen de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Ter toelichting op haar vordering heeft [eiseres01] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aangevoerd.
3.2.1.
Het bedrag van € 869,43 dat CMIB heeft geïncasseerd is onrechtmatig geïncasseerd. Op 6 december 2022 heeft [eiseres01] aan CMIB laten weten dat zij de grondslag van het beslag betwist. Het CMIB heeft in reactie hierop op 9 december 2022 het verstekvonnis aan [eiseres01] verstrekt, maar dat is volgens [eiseres01] onvoldoende om de grondslag van de vordering voor het beslag vast te stellen. Hoewel [eiseres01] heeft aangegeven dat het beslag onrechtmatig is, is CMIB tot januari 2023 doorgegaan met executeren van het verstekvonnis.
3.2.2.
CMIB heeft bij het executeren van het verstekvonnis de beslagvrije voet niet gerespecteerd. Door onjuiste hantering van de beslagvrije voet heeft [eiseres01] andere schulden opgebouwd. Er zijn schulden ontstaan ter hoogte van € 1.182,70 ten aanzien van de huur, de energiekosten, apotheek/medische kosten en Ziggo.
3.3.
[eiseres01] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering. Door het handelen van CMIB is het voor [eiseres01] niet mogelijk om haar vaste lasten te betalen en komt zij in de betalingsproblemen. Ook is de vordering van [eiseres01] van zodanige sterkte en vaststaand dat de spoedeisendheid daarmee gegeven is, althans daaraan geen hoge eisen gesteld hoeven te worden. Een restitutierisico is niet aanwezig gezien de aannemelijkheid van de vordering.
3.4.
CMIB voert gemotiveerd verweer waarop in de beoordeling wordt ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De grondslag van de eerste vordering van [eiseres01] komt er kort gezegd op neer dat zij stelt dat zij ten onrechte is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 79,10 (en bijkomende kosten), omdat zij geen bestelling zou hebben geplaatst bij Tommy Teleshopping. Voordat de voorzieningenrechter in deze procedure op de inhoudelijke argumenten van [eiseres01] in kan gaan, moet zij vaststellen in hoeverre zij de argumenten van [eiseres01] kan beoordelen. CMIB heeft immers aangevoerd dat het verstekvonnis in gezag van gewijsde is gegaan. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.2.
[eiseres01] heeft op 9 december 2022 het verstekvonnis van CMIB ontvangen, zodat in ieder geval op dat moment de verzettermijn, zoals bedoeld in artikel 143 lid 2 Rv, is aangevangen. CMIB heeft onbetwist aangevoerd dat [eiseres01] geen verzet heeft ingesteld. Daarom staat als onweersproken vast dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan op uiterlijk 6 januari 2023.
4.3.
Artikel 236 Rv bepaalt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en die zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Aan alle voorwaarden van dit artikel is voldaan. Het betreft namelijk een geschil tussen dezelfde partijen en met betrekking tot dezelfde rechtsbetrekking, waarover al in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis een beslissing is genomen.
4.4.
[eiseres01] heeft diverse mogelijkheden gehad om zich tegen de stellingen van CMIB te verweren, namelijk door het voeren van verweer in de (verstek)procedure of door het instellen van verzet. Zelfs nadat het vonnis in kracht van gewijsde was gegaan, had zij de mogelijkheid om een vordering tot herroeping in te stellen zoals bedoeld in artikel 382 Rv. Zij heeft echter van geen van deze mogelijkheden gebruik gemaakt. Het is in strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen om vervolgens in een andere dan de geëigende procedure op te komen tegen een uitspraak die onherroepelijk is. Daarom moet er in deze procedure vanuit worden gegaan dat [eiseres01] de factuur ten tijde van het verstekvonnis verschuldigd was en dat dit bedrag dan ook terecht door CMIB geïncasseerd is.
4.5.
De eerste vordering van [eiseres01] is gebaseerd op haar stelling dat het bedrag van € 869,43 onrechtmatig is geïncasseerd. Omdat de voorzieningenrechter in deze procedure uitgaat van de juistheid van de beslissing in het verstekvonnis, volgt hieruit ook de rechtmatigheid van het incasseren van dat bedrag. De vordering van [eiseres01] tot terugbetaling van het bedrag van € 869,32 wordt dan ook afgewezen.
4.6.
De tweede vordering van [eiseres01] tot vergoeding van door haar geleden schade is gebaseerd op haar stelling dat de deurwaarder een onjuiste (te hoge) beslagvrije voet heeft gehanteerd. Deze vordering is niet toewijsbaar. In de eerste plaats heeft [eiseres01] namelijk op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt welke beslagvrije voet is gehanteerd en welke beslagvrije voet volgens haar zou moeten zijn gehanteerd. Die is voor de voorzieningenrechter daarom niet te controleren. Daarmee is de grondslag van deze vordering van [eiseres01] niet komen vast te staan. Daar komt nog bij dat wat [eiseres01] vordert feitelijk geen schade is, maar bedragen betreft die zij hoe dan ook aan huur, energie, medische kosten en kosten voor televisie/internet/bellen zou moeten betalen. Dit is geen schade, maar dit zijn "gewone" kosten die [eiseres01] niet op CMIB kan afwentelen. Er is pas sprake van schade in het geval dat [eiseres01] vanwege het hanteren van een te hoge beslagvrije voet bepaalde (vaste) lasten niet meer had kunnen betalen én zij daardoor extra kosten (zoals een boete, rente en/of buitengerechtelijke kosten) zou zijn verschuldigd, maar dit heeft zij niet gesteld. Ook op deze grond is haar tweede vordering dan ook niet toewijsbaar.
4.7.
[eiseres01] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De voorzieningenrechter stelt deze kosten aan de kant van CMIB tot vandaag vast op € 2.837,00 aan griffierecht en € 697,00 aan salaris voor de advocaat. Dit is in totaal € 3.534,00. Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853, specifiek overweging 2.3, leidt de voorzieningenrechter af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en de wettelijke rente daarover.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, aan de kant van CMIB tot vandaag vastgesteld op € 3.534,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Mendlik en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2023.
3498/3195