ECLI:NL:RBROT:2023:4915

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
ROT 22/5118 en ROT 22/5119
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde ZW-uitkering na eerstejaars ziektewetbeoordeling en een ziekmelding daarna met motiveringsgebrek

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam twee beroepen van eiser tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot de Ziektewet (ZW). Eiser, die als facilitair medewerker bij de politie werkte, heeft zich op 8 februari 2021 ziekgemeld en ontving een ZW-uitkering. Het UWV heeft op 2 februari 2022 bepaald dat zijn uitkering per 8 maart 2022 wordt stopgezet, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn eigen arbeid. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn klachten niet volledig zijn meegenomen in het onderzoek en dat hij meer beperkt is dan vastgesteld. De rechtbank heeft de beroepen op 4 mei 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser vanaf 8 maart 2022 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’. De rechtbank oordeelt dat de functionele mogelijkheden van eiser correct zijn vastgesteld en dat hij in staat is om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen.

Echter, met betrekking tot het tweede besluit, dat eiser vanaf 13 juni 2022 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, oordeelt de rechtbank dat dit besluit niet goed is gemotiveerd. De rechtbank constateert een motiveringsgebrek, omdat niet duidelijk is hoe de diagnose depressieve stoornis van eiser is meegenomen in de beoordeling van zijn ziekmelding. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit II en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de diagnose en de gevolgen voor de belastbaarheid van eiser in acht moeten worden genomen. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/5118 en ROT 22/5119

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2023 in de zaken tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.H. Bijvank),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen van eiser. Met het primaire besluit I van 2 februari 2022 heeft verweerder bepaald dat eisers ZW [1] -uitkering wordt stopgezet vanaf 8 maart 2022. Met het primaire besluit II van 10 juni 2022 heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 13 juni 2022 geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat hij geschikt is bevonden voor zijn eigen arbeid.
Met het bestreden besluit I van 16 september 2022 (ROT 22/5119) is verweerder bij primair besluit I gebleven. Met het bestreden besluit II van 16 september 2022 (ROT 22/5118) is verweerder bij primair besluit II gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen beide besluiten.
Verweerder heeft op beide beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 mei 2023 gelijktijdig op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser is werkzaam geweest als facilitair medewerker bij de politie en heeft zich voor dit werk ziekgemeld op 8 februari 2021, waarna aan hem een ZW-uitkering is toegekend. Vanwege een eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht en in de rapportage van 24 januari 2022 toegelicht dat eiser werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 25 januari 2022, geldig vanaf 21 januari 2022. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige in de rapportage van 2 februari 2022 aan de hand van deze FML uiteengezet dat eiser niet meer zijn eigen arbeid kan verrichten, wel heeft hij nog passende functies geselecteerd. Dat zijn de functies assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041), textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160) en wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053). Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige twee aanvullende functies geselecteerd die eiser ook zou kunnen verrichten. Met de geselecteerde functies heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, namelijk 73,54%. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit I genomen.
2. Eiser heeft zich op 4 april 2022 opnieuw ziekgemeld, waarna een verzekeringsarts onderzoek heeft verricht. In de rapportage van 9 juni 2022 heeft de verzekeringsarts toegelicht dat eiser zich met dezelfde problematiek heeft ziekgemeld als die bij de eerstejaars ziektewetbeoordeling is beoordeeld. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser geschikt is voor zijn eigen arbeid, waarbij in dit geval wordt bedoeld de eerder bij de EZWb geselecteerde functies (genoemd in rechtsoverweging 1). Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit II genomen.
3. Eiser heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in één rapportage gereageerd op eisers bezwaren. In de rapportage van 8 september 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat geen aanleiding is gezien om aanvullende beperkingen vast te stellen, en dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor een conclusie van ‘geen benutbare mogelijkheden'. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat van een urenbeperking geen sprake kan zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dan ook geconcludeerd dat eisers belastbaarheid juist is aangegeven en dat hij met deze belastbaarheid nog steeds geschikt is voor de (bij de EZWb) geduide functies.
4. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in de rapportage van 14 september 2022 toegelicht dat de eerder geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn en dat eiser nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verweerder heeft vervolgens de bestreden besluiten I en II genomen.

De beroepen van eiser

5. In beide beroepen voert eiser aan dat niet al zijn klachten zijn meegenomen in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat hij meer beperkt is dan door verweerder is vastgesteld. Eiser heeft geen benutbare mogelijkheden omdat hij niet zelfredzaam is. Eiser kan geen huishoudelijke taken verrichten en is hiervoor afhankelijk van derden. Bovendien is sprake van beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren vanwege een ernstige psychische stoornis. Eiser heeft moeite met het leggen en onderhouden van sociaal contact, en kan minder goed met prikkels omgaan. Zijn stemmingswisselingen en vermijdingsgedrag nemen ook toe. Ter onderbouwing heeft eiser een rapportage van 17 februari 2023 ingediend van een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Expertise-instituut.
Eiser betoogt verder dat op de tweede datum in geding (13 juni 2022) sprake was van een nieuw medisch feit (een depressie met mogelijk persoonlijkheidsproblematiek), wat tot aanvullende beperkingen had moeten leiden. Ook rechtvaardigt dit een urenbeperking wegens energetische en preventieve gronden. Eiser voert verder aan dat de verzekeringsarts van het Expertise-instituut een volledig medisch onderzoek heeft kunnen verrichten in tegenstelling tot de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze laatste heeft eiser slechts vluchtig ondervraagd, waardoor zijn klachten en beperkingen niet volledig in kaart zijn gebracht. Zo heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eisers oogproblematiek niet opgemerkt. Hierdoor zijn ook de geselecteerde functies niet passend. Eiser wijst in dit verband ook op recente rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad). Eiser verzoekt tot slot tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige.

Het toetsingskader

6. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Bij een ziekmelding na een EZWb-beoordeling (en betrokkene heeft niet in enig werk hervat) wordt als eigen arbeid aangemerkt gangbare arbeid, zoals blijkt uit de EZWb-beoordeling. Het gaat er daarbij om dat ten minste drie functies (met elk minimaal drie arbeidsplaatsen) geschikt moeten zijn. [2]
7. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
8. In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.

Beoordeling door de rechtbank

ROT 22/5119

9. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder met het bestreden besluit I terecht heeft bepaald dat eiser vanaf 8 maart 2022 geen ZW-uitkering meer krijgt.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat in zijn geval sprake is van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 8 september 2022 op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat eiser niet voldoet aan de eisen die daarvoor worden gesteld in het Schattingsbesluit. Het moet dan immers gaan om een situatie waarin de betrokkene langdurig is opgenomen, ADL-afhankelijk of bedlegerig is, of er moet sprake zijn van een situatie van persoonlijk en sociaal disfunctioneren door een ernstige psychiatrische aandoening. Daarvan is bij eiser geen sprake. De rechtbank overweegt in dit verband nog dat uit de door eiser zelf ingediende verzekeringsgeneeskundige expertise eveneens is gebleken dat bij eiser geen sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden’. De stelling dat eiser niet zelfredzaam zou zijn, is ook niet onderbouwd met (nadere) medische gegevens.
11. Het is de rechtbank verder niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser op de datum in geding en meer beperkingen had moeten aannemen. Uit de aanvullende rapportage van 10 maart 2023, die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgesteld in reactie op de door het Expertise-instituut voorgestelde wijzigingen in de FML, volgt allereerst dat bij eiser geen visusbeperking aan de orde is, omdat hij met een bril met beide ogen een normaal zicht heeft. Ten aanzien van de psychische problematiek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 8 september 2022 toegelicht dat de primaire verzekeringsarts in de FML voldoende rekening heeft gehouden met eisers belastbaarheid. Zo werden beperkingen ten aanzien van conflicthantering in het intensief klantcontact, leidinggeven en in multitasking opgenomen. Tijdens de bezwaarprocedure is geen nieuwe informatie naar voren gekomen. Alles overwegend, zo concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is in voldoende mate rekening gehouden met de aanwezige pathologie en de hieruit voortvloeiende beperkingen in normaal functioneren. Eiser heeft niet met (nadere) medische stukken aannemelijk gemaakt dat op de datum in geding (8 maart 2022) sprake zou zijn geweest van een ernstige psychische stoornis.
12. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser op de datum in geding (8 maart 2022) correct heeft vastgesteld, en dat hij passende functies kan verrichten. Met deze functies kan eiser meer dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, namelijk 73,54%. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiser vanaf 8 maart 2022 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
ROT 22/5118
13. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder met het bestreden besluit II terecht heeft bepaald dat eiser vanaf 13 juni 2022 geen recht heeft op een ZW-uitkering.
14. De rechtbank stelt voorop dat de in het kader van de EZWb opgestelde FML (en de daarbij geselecteerde functies) het uitgangspunt zijn. Bij een beroep tegen een hersteldverklaring, zoals hier aan de orde, gaat het uitsluitend om de vraag of eiser als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, zijnde de bij de EZWb geselecteerde functies. Daarbij staat in het bijzonder ter beoordeling of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de FML van 25 januari 2022 moet worden aangepast en de geselecteerde functies niet (meer) passend zijn, laat de rechtbank de bespreking van die gronden daarom achterwege. Voor de volledigheid verwijst zij nog naar wat zij hierover bij het oordeel betreffende bestreden besluit I (zaak ROT 22/5119) heeft overwogen.
15. De rechtbank overweegt het volgende. Bij eiser is, zo blijkt uit een behandelplan van Indigo van 7 juni 2022, op 24 mei 2022 de diagnose depressieve stoornis vastgesteld. Deze diagnose wordt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 8 september 2022 kort genoemd bij de tijdens de bezwaarprocedure verkregen gegevens van derden. In de aanvullende rapportage van 10 maart 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat eiser zich volgens de primaire verzekeringsarts op 4 april 2022 heeft ziekgemeld met dezelfde problematiek, dat eiser al 13 jaar geen gevoelens van vreugde ervaart en al 13 jaar slaapproblemen heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens overwogen dat zij het niet waarschijnlijk acht dat de eerder geconstateerde burn-out is overgegaan in een depressie tussen maart en april 2022. Eiser is zijn klachten misschien wat erger gaan ervaren, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, maar er zijn geen objectieve bevindingen die dat onderschrijven. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bij Indigo gestelde diagnose mogelijk te maken met het feit dat een burn out behandeling niet wordt vergoed en geen officiële diagnose in de psychiatrie is. De rechtbank is van oordeel dat hiermee niet voldoende is gemotiveerd of en zo ja, op welke wijze de bij eiser (op 24 mei 2022 en dus na de eerdere EZWb) gestelde diagnose depressieve stoornis is meegenomen bij de beoordeling van eisers ziekmelding en wat dit eventueel betekent voor de bij eiser vastgestelde beperkingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek.
In beide zaken
16. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan het verzoek tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige.

Conclusie en gevolgen

ROT 22/5119

17. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit I, waarin verweerder heeft bepaald dat eiser vanaf 8 maart 2022 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, is ongegrond.
18. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
ROT 22/5118
19. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit II, waarin verweerder heeft bepaald dat eiser vanaf 13 juni 2022 geen recht heeft op een ZW-uitkering, gegrond. Het bestreden besluit II is niet goed gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Awb. [3] De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit II. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader moet motiveren of, en zo ja, op welke wijze de diagnose depressieve stoornis is meegenomen bij de beoordeling van eisers ziekmelding, en daarbij ook de vraag rijst welke gevolgen dit mogelijk heeft voor eisers belastbaarheid, ziet de rechtbank in dit geval geen reden voor de toepassing van een bestuurlijke lus.
20. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
21. Omdat dit beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van de gemaakte proceskosten in beroep. De vergoeding is met toepassing van het Bpb [4] als volgt berekend. Voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden 2 punten toegekend (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting). De waarde van 1 punt bedraagt € 837,- en de wegingsfactor is 1. De vergoeding bedraagt dan dus € 1.674,-.
22. Eiser heeft verder verzocht om verweerder te veroordelen in de gemaakte kosten van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft eiser een urenspecificatie ingediend waarin staat dat de totale kosten € 2.147,75 bedragen. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb komen kosten van een deskundige, die aan een partij verslag heeft uitgebracht, voor vergoeding in aanmerking. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb wordt de vergoeding van de kosten van een door een partij ingeschakelde deskundige vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Met het Besluit tarieven in strafzaken 2003 zijn deze tarieven vastgesteld. Het uurtarief is daarbij gemaximeerd op € 142,75. [5] Uit de door eiser overgelegde urenspecificatie leidt de rechtbank af dat in totaal 13 uur werkzaamheden zijn verricht, waarvan 9 uur door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] en 4 uur door arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] . In totaal is een bedrag van € 2.147,75 (exclusief reiskosten en inclusief btw) in rekening gebracht. Dit bedrag ligt onder de maximale vergoeding per uur (plus btw). Gesteld noch gebleken is dat eiser de mogelijkheid heeft btw af te trekken, of dat de gemachtigde de btw kon aftrekken. Verweerder dient dus € 2.147,75 (inclusief btw) aan eiser te vergoeden.
23. De totale proceskostenvergoeding bedraagt daarmee € 1.674,- + € 2.147,75 = € 3.821,75.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in zaak ROT 22/5119 ongegrond;
- verklaart het beroep in zaak ROT 22/5118 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen primair besluit II met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht in zaak ROT 22/5118 (van € 50,-) aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in zaak ROT 22/5118 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.821,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ziektewet
2.Dit blijkt onder meer uit de uitspraken van de Raad van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2658 en ECLI:NL:CRVB:2022:2672.
3.Algemene wet bestuursrecht
4.Besluit proceskosten bestuursrecht
5.Dit blijkt uit de artikelen 3, eerste lid, onder a van de Wet tarieven in strafzaken en 6 van het Besluit tarieven in strafzaken.