ECLI:NL:RBROT:2023:4918

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
ROT 22/5308
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een WIA-uitkering. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres, die als doktersassistente werkte, was uitgevallen op 16 oktober 2019. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht en vastgesteld dat eiseres in staat was om werkzaamheden te verrichten die voldeden aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige concludeerde dat eiseres 0% minder kon verdienen dan haar eerdere loon, wat resulteerde in de conclusie dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten, met name haar psychische klachten, en dat er geen nader medisch onderzoek is verricht. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de functionele mogelijkheden van eiseres correct zijn vastgesteld en dat er geen schending van artikel 6 EVRM heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft voldoende gelegenheid gehad om haar standpunt te betwisten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de beslissing van verweerder bevestigd, waarbij is vastgesteld dat eiseres vanaf 13 oktober 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5308

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een WIA [1] -uitkering met het primaire besluit van 24 januari 2022. Met het bestreden besluit van 7 oktober 2022 (op het bezwaar van eiseres) is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en heeft daarbij verzocht om een voorlopige voorziening.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Bij uitspraak van 23 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. [2]
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van verweerder is verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres is werkzaam geweest als doktersassistente en is voor dit werk uitgevallen op 16 oktober 2019. Naar aanleiding van een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht. In de rapportage van 27 december 2021 heeft de verzekeringsarts uiteengezet dat eiseres werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 27 december 2021, geldig vanaf 12 oktober 2021.
2. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige onderzoek verricht. In de rapportage van 19 januari 2022 heeft de arbeidsdeskundige toegelicht dat eiseres gelet op de FML haar eigen arbeid niet meer kan verrichten en functies geselecteerd die eiseres wel zou kunnen verrichten (op 13 januari 2022). Met deze functies heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat eiseres 0% minder kan verdienen dan het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, en daarmee dus minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3. Als gevolg van het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht en in de rapportage van 9 september 2022 toegelicht dat geen aanvullende beperkingen kunnen worden vastgesteld in de FML. In de FML is, zo stelt zij op basis van het medisch dossier, reeds voldoende rekening gehouden met de klachten en belemmeringen van eiseres.
4. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in de rapportage van 6 oktober 2022 toegelicht dat de primaire arbeidsdeskundige passende functies heeft geselecteerd op een incorrecte selectiedatum (13 januari 2022). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens opnieuw passende functies voor eiseres geselecteerd (met selectiedatum 12 oktober 2021). Met inachtneming van deze functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat eiseres nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is, namelijk 30,46%. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.

Het beroep van eiseres

5. In beroep voert eiseres aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen, in het bijzonder haar psychische klachten, waardoor zij meer beperkt is dan door verweerder is vastgesteld. Verweerder heeft de niet opgenomen mentale klachten van eiseres aangemerkt als niet medisch objectiveerbaar, zonder een psychiater in te schakelen die deze klachten kon onderzoeken. Ook heeft verweerder zich bij zijn conclusie dat sprake is van beïnvloeding door niet-medische factoren enkel gebaseerd op een verslag van een eenmalig intakegesprek van TIM-letselschaderevalidatie en niet op daadwerkelijke feiten. Eiseres betoogt verder dat verweerder ten onrechte geen nader medisch onderzoek heeft verricht in de bezwaarfase. Tussen het lichamelijk onderzoek van de verzekeringsarts en het aanvullend onderzoek was al een behoorlijke tijd verstreken. Een heroverweging heeft ook geen meerwaarde als geen feitelijk fysiek onderzoek wordt verricht. Daar komt bij dat eiseres uitdrukkelijk heeft verzocht om een nader medisch onderzoek. Verweerder heeft aangegeven dit niet te willen en heeft hiervoor ook geen (geldige) reden gegeven. Daarmee heeft verweerder artikel 6 van het EVRM [3] geschonden. Eiseres heeft zo geen kans op een eerlijk proces gehad. Daar komt bij dat de kosten voor een extern onderzoek onevenredig zwaar op eiseres drukken. Eiseres verzoekt dan ook om benoeming van een deskundige. [4]

De wet

6. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
7. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
8. Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres vanaf 13 oktober 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
10. Het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebaseerd op de bestudering van het dossier, de anamnese, eigen onderzoek en wat in bezwaar en op de hoorzitting van 29 september 2022 is aangevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres gezien tijdens een medisch spreekuur op 7 september 2022. Zij heeft het toen niet nodig geacht om een lichamelijk onderzoek bij eiseres te verrichten, de primaire verzekeringsarts had dit onderzoek op 27 december 2021 al gedaan. Omdat niet is gebleken dat eiseres een nader medisch onderzoek heeft verzocht en het lichamelijk onderzoek ook vlak na de datum in geding heeft plaatsgevonden, slaagt deze beroepsgrond niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
11. Het is de rechtbank verder niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres op de datum in geding en meer beperkingen had moeten aannemen. Het is in beginsel de expertise van de verzekeringsarts om te beoordelen welke onderzoeksmethoden worden gekozen, welke informatie nodig is en om vast te stellen tot welke beperkingen dit leidt. Wat eiseres heeft aangevoerd, legt tegenover het gemotiveerde en inzichtelijke medisch oordeel van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) onvoldoende gewicht in de schaal om verdergaande beperkingen aan te nemen dan die zijn vastgesteld in de FML van 27 december 2021. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een multidisciplinair intakeverslag van TIM letselschaderevalidatie van 12 december 2021 meegenomen in de beoordeling, waaruit onder meer volgt dat bij eiseres sprake is van een inadequate copingstijl en van controle strategieën die een grote herstel belemmerende factor zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk gemotiveerd dat de ervaren klachten van eiseres ook niet hetzelfde zijn als medische beperkingen in de FML. Nu de door eiseres ervaren beperkingen alleen deels medisch objectiveerbaar zijn, worden deze dus maar deels omgezet in medische beperkingen in de FML. Ten aanzien van de psychische beperkingen overweegt de rechtbank dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat op basis van de beschikbare informatie voldoende (psychische) beperkingen zijn vastgesteld. Daarbij merkt de rechtbank op dat de primaire verzekeringsarts, zo blijkt uit de rapportage van 27 december 2021, het opvragen van informatie van de psycholoog van [GGZ-instelling] van eiseres ter sprake heeft gebracht en dat eiseres dat liever niet wilde. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in de stelling dat verweerder een psychiater had moeten inschakelen voor een (nader) onderzoek van de psychische klachten. Eiseres heeft in beroep verder geen medische informatie ingebracht die aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.
12. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om over te gaan tot het benoemen van een deskundige zoals bedoeld in artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dan ook af. De rechtbank heeft dit verzoek beoordeeld aan de hand van de zogenoemde drietrapsraket die voortvloeit uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 juni 2017. [5] In deze uitspraak is het Korošec-arrest geduid voor zaken als die van eiseres. Volgens die drietrapsraket dient eerst de zorgvuldigheid van de besluitvorming van verweerder door de rechtbank te worden beoordeeld: de rapporten van de verzekeringsartsen moeten blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Vervolgens moet worden bekeken of er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen. Indien op grond van het geheel aan gegevens wordt vastgesteld dat geen
equality of armsbestaat, zal de rechtbank moeten waarborgen dat dit evenwicht wordt hersteld. Indien sprake is van evenwicht dient een inhoudelijke beoordeling plaats te vinden. Als eiseres door haar gemotiveerde betwisting twijfel heeft doen ontstaan aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en deze na een eventuele reactie van verweerder niet is weggenomen, kan daarin reden bestaan een (medisch) deskundige te benoemen. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de rechtbank niet twijfelt aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming van verweerder. Daarnaast heeft eiseres voldoende de mogelijkheid en gelegenheid gekregen om in beroep het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te betwisten. Van een schending van artikel 6 EVRM is dan ook geen sprake. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om over te gaan tot het benoemen van een deskundige.

Conclusie en gevolgen

13. Met de door verweerder geselecteerde passende arbeid kan eiseres minder dan 35% minder verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiseres vanaf 13 oktober 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het beroep is ongegrond.
14. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
2.Zaaknummer ROT 22/5585
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4.Onder verwijzing naar een arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec).