ECLI:NL:RBROT:2023:4960

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
10103724
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst tussen Stichting Woonzorg Nederland en gedaagde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonzorg Nederland en een gedaagde, die zelf procedeert. De eiseres, Stichting Woonzorg, heeft de gedaagde aangeklaagd wegens huurachterstand en heeft verzocht om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De huurachterstand bedraagt op dat moment € 3.649,67, welke door de gedaagde is erkend. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de huurovereenkomst niet ontbonden kan worden, omdat Stichting Woonzorg niet heeft voldaan aan de meldplicht zoals vastgelegd in het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening. Dit besluit vereist dat verhuurders bij huurachterstand de gemeente informeren, zodat schuldhulpverlening kan worden aangeboden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Stichting Woonzorg deze verplichting niet is nagekomen, waardoor de vordering tot ontbinding en ontruiming is afgewezen. De gedaagde heeft weliswaar een betalingsregeling voorgesteld, maar de kantonrechter heeft geen mogelijkheid om deze vast te stellen. De kantonrechter heeft de gedaagde wel veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de buitengerechtelijke incassokosten, maar de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst is afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10103724 \ CV EXPL 22-28736
datum uitspraak: 19 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonzorg Nederland,
vestigingsplaats: Amstelveen,
eiseres,
gemachtigde: H.J. Jansen van Gerechtsdeurwaarderskantoor H.J. Jansen B.V.,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Stichting Woonzorg’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 9 september 2022, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge verweer van 27 september 2022;
  • de brief van 8 november 2022 van de zijde van Stichting Woonzorg, met bijlage;
  • de tijdens de mondeling behandeling van de zijde van Stichting Woonzorg overgelegde specificatie van de huurachterstand;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door [gedaagde01] overgelegde brief van 6 april 2023.
1.2.
Op 17 april 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: de heer H.J. Jansen (gemachtigde van de zijde van Stichting Woonzorg) en de heer [gedaagde01] in persoon.

2.De feiten

2.1.
Tussen [gedaagde01] en Stichting Woonzorg is een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de woning aan het [adres01] in Spijkenisse (hierna: het gehuurde). De maandelijkse huurprijs bedraagt op dit moment € 658,63.
2.2.
In de betaling van de huurprijs is een achterstand ontstaan.

3.Het geschil

3.1.
Stichting Woonzorg eist samengevat:
  • de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde01] te veroordelen het gehuurde te ontruimen;
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 2.916,18 met rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 658,63 per maand vanaf de maand oktober 2022 voor iedere maand dat [gedaagde01] het gehuurde in gebruik houdt;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 2.623,41, rente van € 5,92 (berekend tot 9 september 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 286,85 (inclusief btw).
3.2.
Stichting Woonzorg baseert de eis op het volgende. [gedaagde01] is in gebreke gebleven met tijdige en volledige betaling van de huurtermijnen. De huurachterstand tot en met de maand september 2022 bedraagt € 2.623,41. Stichting Woonzorg maakt aanspraak op dit bedrag. De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Door de wanbetaling zag Stichting Woonzorg zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. De gemachtigde van Stichting Woonzorg heeft [gedaagde01] bij brief van 7 juli 2022 aangemaand. De gemaakte kosten komen op grond van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor rekening van [gedaagde01] .
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. De huurachterstand is ontstaan als gevolg van persoonlijke omstandigheden. Door ziekte kon hij niet werken en had hij minder inkomsten. Hij wil graag een regeling treffen.

4.De beoordeling

De huurachterstand
4.1.
Stichting Woonzorg heeft ter zitting een actuele specificatie van de huurachterstand berekend tot en met april 2023 in het geding gebracht. Die huurachterstand ten bedrage van € 3.649,67 heeft [gedaagde01] erkend, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
Betalingsregeling
4.2.
[gedaagde01] heeft gesteld dat hij de huurachterstand door middel van een betalingsregeling wil voldoen. De kantonrechter heeft echter niet de mogelijkheid een betalingsregeling vast te stellen. Voor het (eventueel) treffen van een betalingsregeling met Stichting Woonzorg wordt [gedaagde01] verwezen naar de gemachtigde van Stichting Woonzorg.
Ontbinding en ontruiming
4.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de toepassing van dit artikel zal een achterstand van meer dan drie maanden meestal genoeg zijn om ontbinding van de huurovereenkomst toe te wijzen, maar de rechter moet alle omstandigheden afwegen. In de afweging van deze omstandigheden moet enerzijds rekening worden gehouden met het belang van Stichting Woonzorg om als (sociale) verhuurder (tijdig) de huur te ontvangen en anderzijds met het belang van [gedaagde01] als huurder om het ingrijpende gevolg van ontbinding en ontruiming te vermijden. Het is aan de kantonrechter om te beoordelen of de tekortkoming van voldoende gewicht is om de huurovereenkomst te ontbinden.
4.4.
Het gaat hier om een huurachterstand van meer dan drie maanden. Toch laat de kantonrechter het belang van [gedaagde01] in het onderhavige geval zwaarder wegen en zal zij niet overgaan tot ontbinding van de huurovereenkomst. Zij overweegt hiertoe als volgt.
4.5.
Op grond van artikel 2 van het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening (hierna: het Besluit) moet de verhuurder, wanneer sprake is van een achterstand in het betalen van de huur, de contactgegevens van de huurder en de hoogte van de achterstand aan het college voor schuldhulpverlening (lees: de gemeente) verstrekken. Het Besluit is gebaseerd op de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs). In de Wgs is de mogelijkheid opgenomen om signalen van schuldeisers over het bestaan van betalingsachterstanden aan te wijzen op basis waarvan schuldhulpverleners zelf het initiatief moeten nemen voor een intakegesprek met inwoners met schulden (de zogenoemde ‘vroegsignalering’ van schulden). Daarvoor is het nodig dat de schuldhulpverleners meldingen ontvangen over die schulden. Er is geen sanctie op het niet melden en de verhuurder houdt de mogelijkheid om aan de rechter om ontbinding van de huurovereenkomst te vragen. Dat laat onverlet dat de kantonrechter, gelet op het hierboven weergegeven toetsingskader, bij de afweging of ontbinding en ontruiming te rechtvaardigen is, kan meewegen of aan het bepaalde in dit Besluit is voldaan.
4.6.
Uit de overgelegde stukken valt niet af te leiden dat Stichting Woonzorg het bepaalde in artikel 2 van het Besluit heeft nageleefd. De gemachtigde van Stichting Woonzorg kon tijdens de mondelinge behandeling niet bevestigen dat aan de verplichtingen van dit artikel is voldaan. Aangenomen moet dus worden dat de achterstand niet bij de gemeente is gemeld en de mogelijkheid tot schuldhulpverlening naar aanleiding van de melding niet is benut.
4.7.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde01] inmiddels op eigen initiatief op zoek is gegaan naar hulp, omdat sprake is van meerdere schulden. Op 19 april 2023 heeft hij een afspraak bij de gemeente Nissewaard in het kader van zijn verzoek tot schuldhulpverlening. De gemachtigde van Stichting Woonzorg heeft zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat Stichting Woonzorg het verloop van de schuldhulpverlening aan [gedaagde01] niet wil afwachten en vasthoudt aan de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
4.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan echter niet worden uitgesloten dat de huurachterstand niet zo ver was opgelopen als Stichting Woonzorg tijdig had voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van het Besluit. Juist wanneer sprake is van persoonlijke problematiek als gevolg waarvan meerdere schulden zijn ontstaan, had het melden van de huurachterstand bij de gemeente een oplossing kunnen bieden. Door geen melding te maken is onvoldoende gebleken dat Stichting Woonzorg redelijke maatregelen heeft genomen die erop gericht zijn ontbinding en ontruiming te voorkomen en heeft Stichting Woonzorg niet aan haar inspanningsverplichting voldaan. Tegen deze achtergrond worden de vorderingen van Stichting Woonzorg tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde afgewezen. In dit oordeel ligt besloten dat de vordering tot betaling van de toekomstige termijnen ook wordt afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
Stichting Woonzorg maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering moet worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. In de door Stichting Woonzorg op 7 juli 2022 aan [gedaagde01] verzonden aanmaning, die overigens voldoet aan de in artikel 6:96, zesde lid BW gestelde eisen, wordt een lager bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten genoemd dan in deze procedure wordt gevorderd. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen tot het bedrag dat in de aanmaning is genoemd. Dit is een bedrag van € 237,07 (inclusief btw).
Rente
4.10.
De verschenen wettelijke rente van € 5,92 (berekend tot 9 september 2022) wordt toegewezen, omdat Stichting Woonzorg genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist. Vanaf 9 september 2022 vordert Stichting Woonzorg niet alleen wettelijke rente over de hoofdsom, maar ook over de buitengerechtelijke kosten en de verschenen wettelijke rente. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, nu niet is gesteld of gebleken dat de kosten voor dagvaarding dan wel voor aanmaning door Stichting Woonzorg zijn betaald aan haar gemachtigde. De gevorderde rente over reeds vervallen rente is toewijsbaar zoals hierna vermeld.
Proceskosten
4.11.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Stichting Woonzorg tot vandaag vast op € 125,03 aan dagvaardingskosten, € 487,00 aan griffierecht en € 464,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 232,00). Dit is in totaal € 1.076,03. Voor kosten die Stichting Woonzorg maakt na dit vonnis moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 116,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Stichting Woonzorg te betalen € 3.655,59 aan huurachterstand berekend tot en met de maand april 2023 en verschenen rente, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 2.623,41 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling en over de vóór dagvaarding vervallen rente, voor zover en vanaf het moment dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:119 lid 2 BW;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Stichting Woonzorg te betalen een bedrag van € 237,07 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van Stichting Woonzorg tot vandaag worden vastgesteld op € 1.076,03;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
54214