In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Hef Wonen en een huurder, aangeduid als [gedaagde01]. De eiseres, Hef Wonen, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van huurachterstand, terwijl de gedaagde een tegenvordering instelde voor herstel van gebreken en huurprijsverlaging. De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis van 23 december 2022 waarin de gedaagde werd opgedragen bewijs te leveren van gebreken aan de cv-installatie en het ventilatiesysteem. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd voor de gebreken, maar dat hij wel recht had op huurprijsvermindering vanwege een kapotte koelkast. De kantonrechter stelde de huurprijsvermindering vast op 10% voor de periode van 13 oktober 2020 tot en met 28 februari 2021, wat resulteerde in een vermindering van € 563,18. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, na verrekening van de huurprijsvermindering, en kreeg een termijn van één maand om de achterstallige huur te betalen. Indien de gedaagde niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet, wordt de huurovereenkomst ontbonden en moet hij het gehuurde ontruimen. De kantonrechter wees ook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente toe aan Hef Wonen. De proceskosten werden aan de gedaagde opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.