In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen een huurder, aangeduid als [eiser01], en de verhuurder, Stichting Havensteder. De huurder vorderde schadevergoeding wegens lekkage in de woning die hij van Havensteder huurt. De kern van het geschil was of de lekkage een gebrek aan het gehuurde opleverde en of de oorzaak van de lekkage aan de huurder toerekenbaar was. De kantonrechter had eerder in een tussenvonnis Havensteder toegelaten tot het bewijs dat de lekkage het gevolg was van een verstopping die door de huurder was veroorzaakt. Echter, Havensteder slaagde er niet in om dit bewijs te leveren. De kantonrechter oordeelde dat de lekkage een gebrek opleverde in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW, en dat Havensteder aansprakelijk was voor de schade die de huurder had geleden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder schade had geleden ter hoogte van € 2.125,31, inclusief expertisekosten. De kantonrechter heeft de vordering van de huurder grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele kosten die niet konden worden onderbouwd. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente toegewezen. Havensteder werd veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij grotendeels ongelijk kreeg in deze procedure. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de huurder direct recht heeft op de schadevergoeding, ongeacht een eventuele hoger beroep.