ECLI:NL:RBROT:2023:5012

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
9938364 CV EXPL 22-18311
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over schade door lekkage en aansprakelijkheid verhuurder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen een huurder, aangeduid als [eiser01], en de verhuurder, Stichting Havensteder. De huurder vorderde schadevergoeding wegens lekkage in de woning die hij van Havensteder huurt. De kern van het geschil was of de lekkage een gebrek aan het gehuurde opleverde en of de oorzaak van de lekkage aan de huurder toerekenbaar was. De kantonrechter had eerder in een tussenvonnis Havensteder toegelaten tot het bewijs dat de lekkage het gevolg was van een verstopping die door de huurder was veroorzaakt. Echter, Havensteder slaagde er niet in om dit bewijs te leveren. De kantonrechter oordeelde dat de lekkage een gebrek opleverde in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW, en dat Havensteder aansprakelijk was voor de schade die de huurder had geleden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder schade had geleden ter hoogte van € 2.125,31, inclusief expertisekosten. De kantonrechter heeft de vordering van de huurder grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele kosten die niet konden worden onderbouwd. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente toegewezen. Havensteder werd veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij grotendeels ongelijk kreeg in deze procedure. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de huurder direct recht heeft op de schadevergoeding, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9938364 CV EXPL 22-18311
datum uitspraak: 9 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. W. Suttorp,
tegen
Stichting Havensteder,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.F. Dik.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘Havensteder’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 23 december 2022 en de daarin genoemde stukken;
  • de e-mail van de gemachtigde van [eiser01] van 23 januari 2023, met als bijlage het rapport van [naam01] ;
  • de akte van Havensteder van 23 februari 2023;
  • de akte van [eiser01] van 20 april 2023.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Partijen hebben een geschil met elkaar omdat [eiser01] zegt schade te hebben geleden door een lekkage in de woning die hij van Havensteder huurt. Partijen verschillen van mening over de vraag of aan wie deze lekkage toerekenbaar is en of Havensteder de gevolgschade aan [eiser01] moet vergoeden.
Levert de lekkage een gebrek op? Ja
2.2.
In het tussenvonnis is Havensteder allereerst toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de verstopping die op 9 maart 2021 in het gehuurde is geconstateerd de enige oorzaak is van de lekkage die al op 8 februari 2021 door [eiser01] is gemeld en dat die verstopping is ontstaan doordat [eiser01] de afvoer van de wastafel niet voldoende heeft schoongehouden en ontstopt. De reden dat Havensteder dit als eerste moet bewijzen, is gelegen in het uitgangspunt dat de lekkage een gebrek aan het gehuurde oplevert, behalve als sprake is van een omstandigheid die aan [eiser01] moet worden toegerekend. Als de lekkage is ontstaan omdat [eiser01] zijn onderhoudsverplichtingen als huurder niet goed heeft uitgevoerd, dan is er (zoals Havensteder terecht opmerkt) sprake van toerekenbaarheid aan de huurder en is er daarmee geen sprake van een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. Van een schadevergoeding kan in dat geval sowieso geen sprake zijn.
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat Havensteder niet is geslaagd in de bewijsopdracht die aan haar is gegeven. Havensteder heeft slechts herhaald wat zij vóór het tussenvonnis al in de procedure naar voren heeft gebracht. Zij heeft geen aanvullende informatie in het geding gebracht waaruit blijkt welke (herstel)werkzaamheden Muddebouw op 22 februari 2021 heeft uitgevoerd. De kantonrechter ziet in de omstandigheid dat zich na de werkzaamheden van RRS op 9 maart 2021 geen (verdere) lekkage meer heeft voorgedaan, geen reden om aan te nemen dat de toen geconstateerde verstopping de enige oorzaak is geweest van de lekkage die [eiser01] op 8 februari 2021 bij Havensteder heeft gemeld.
2.4.
In haar akte heeft Havensteder gesuggereerd dat sprake zou kunnen zijn van meervoudige causaliteit. In het tussenvonnis is echter overwogen dat Havensteder moet aantonen wat de oorzaak is van de lekkage die op 8 februari 2021 is gemeld. Ook als die lekkage meerdere oorzaken zou hebben, dan ligt de bewijslast nog steeds niet bij [eiser01] . Voor zover Havensteder heeft willen stellen – hoewel zij dat niet met zoveel woorden zegt - dat zij niet kan worden aangesproken omdat door de verstopping die op 9 maart 2021 is geconstateerd wederom lekkage is ontstaan en de schade daarom hoe dan ook zou zijn ontstaan, gaat dat argument niet op. Feit is en blijft dat er op 8 februari 2021 sprake was van een lekkage, dat toen niet is geconstateerd dat sprake was van een verstopping die daarvoor de (enige) oorzaak zou zijn en dat ook uit de nu overgelegde stukken niet blijkt dat dat de enige oorzaak is geweest.
2.5.
De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om terug te komen op zijn overwegingen in het tussenvonnis. Nu niet is komen vast te staan dat de lekkage in de badkamer een omstandigheid is die aan [eiser01] moet worden toegerekend, levert de lekkage een gebrek op in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW.
Is het gebrek toerekenbaar aan Havensteder? Ja
2.6.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat pas kan worden beoordeeld of het gebrek aan Havensteder toerekenbaar is als komt vast te staan wat de oorzaak van de lekkage is. Hoewel de bewijslast van het gebrek (en daarmee de oorzaak) in beginsel op [eiser01] rust, heeft de kantonrechter overwogen dat het aan Havensteder is om nadere feitelijke gegevens te verstrekken ter onderbouwing van haar betwisting dat de oorzaak is gelegen in het lekken van een waterleiding of afvoerbuis. [eiser01] heeft in deze procedure zijn stelling dat dit de oorzaak is voldoende onderbouwd. Met name heeft hij voldoende heeft toegelicht dat als er alleen sprake van een verstopping zou zijn, het water door de wastafel naar boven zou zijn gekomen, terwijl het hier ging om een lekkage die zich aan de onderkant openbaarde.
2.7.
Havensteder heeft nagelaten om nadere feitelijke gegevens te verstrekken om haar betwisting te onderbouwen. Zij heeft daarom niet voldaan aan de op haar rustende (verzwaarde) stelplicht. Dit leidt ertoe dat de kantonrechter ervan uitgaat dat er inderdaad een lek heeft gezeten in de waterleiding of afvoerbuis. De kantonrechter overweegt dat het ontstaan / bestaan van een lek in een leiding of afvoerbuis volgens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van de verhuurder (als eigenaar van deze zaken) komt. Daarmee is de toerekenbaarheid in de zin van artikel 7:208 BW gegeven. De stelling van Havensteder dat haar een ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt om te concluderen dat sprake is van toerekenbaarheid, acht de kantonrechter onjuist. Ook is onjuist de veronderstelling dat geen sprake kan zijn van toerekenbaarheid als het gebrek binnen een bepaalde termijn verholpen is.
Welk bedrag is toewijsbaar? € 2.125,31
2.8.
Nu is voldaan aan de vereisten van artikel 7:208 BW, is Havensteder aansprakelijk voor de schade die [eiser01] door de lekkage heeft geleden. Het is aan [eiser01] , als degene die de schadevergoeding vordert, om zijn schade te onderbouwen. Dat heeft [eiser01] (alsnog) gedaan door het overleggen van het volledige rapport van [naam01] . [naam01] komt tot een schade van € 2.148,- op basis van de dagwaarde van de beschadigde zaken. [naam01] gaat uit van herstel van stucwerk, schilderwerk, het vervangen van laminaat en het in- en uitruimen van de inboedel. De expert die Havensteder heeft ingeschakeld, Brava Expertise, komt op een schadebedrag van € 850,- voor het herstellen van het stucwerk.
2.9.
De kantonrechter acht een totaalbedrag van € 1.553,59 aan schade en een bedrag van € 571,72 aan expertisekosten toewijsbaar.
2.9.1.
Anders dan Havensteder stelt, komen ook de kosten voor schilderwerk voor vergoeding in aanmerking, ook al behoort het schilderen van de binnenzijde van de woning tot het huurdersonderhoud. Dit huurdersonderhoud houdt immers in dat een huurder met enige regelmaat (eens in een bepaald aantal jaren) het schilderwerk bijhoudt. Hier valt niet onder een extra schilderbeurt die de huurder moet uitvoeren als sprake is van schade aan het gehuurde die toerekenbaar is aan de verhuurder. In dat geval dient de verhuurder de kosten voor het schilderen voor zijn rekening te nemen. De kantonrechter gaat uit van de begroting van [naam01] en zal een bedrag van € 1.053,59 toewijzen.
2.9.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het laminaat wel of niet beschadigd is. Beide deskundigen nemen een ander standpunt in. [naam01] geeft aan dat het laminaat bol is komen te staan, Brava Expertise zegt geen schade te hebben geconstateerd. De kantonrechter acht het aannemelijk dat inderdaad schade is ontstaan aan het laminaat. Het is een feit van algemene bekendheid dat als water onder laminaat terecht komt, dit ervoor zorgt dat dit gaat opbollen. De door [naam01] berekende dagwaarde van het laminaat komt de kantonrechter evenwel vrij hoog voor. Met een dagwaarde die neerkomt op 80% van de (door [naam01] gehanteerde) nieuwwaarde zou het laminaat vrijwel nieuw moeten zijn geweest. Dat heeft [eiser01] niet gesteld en dat blijkt ook verder nergens uit. De kantonrechter schat de schade aan het laminaat – op basis van artikel 6:97 BW – op een bedrag van € 500,-.
2.9.3.
De kantonrechter wijst de kosten voor het in- en uitruimen van de inboedel af. Bij een klus als het leggen van laminaat is het gebruikelijk om dit ruimte voor ruimte te doen en de inboedel (steeds voor zover dat nodig is) in een andere ruimte te plaatsen. Aan de blote stelling van [eiser01] dat dat niet mogelijk zou zijn, gaat de kantonrechter voorbij.
2.9.4.
De kosten voor het vaststellen van de schade komen, op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW, voor rekening van Havensteder. Het door [eiser01] gevorderde bedrag van € 571,72 is toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
2.10.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De kosten worden toegewezen tot een bedrag van € 281,98, welk bedrag is gerelateerd aan de toewijsbare hoofdsom. Het meerdere dat is gevorderd wordt afgewezen.
2.11.
De wettelijke rente wordt toegewezen, omdat [eiser01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en Havensteder dat niet heeft betwist. De wettelijke rente is verschuldigd over een bedrag van € 2.125,31 (hoofdsom en expertisekosten).
Proceskosten
2.12.
Havensteder krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 131,18 aan dagvaardingskosten, € 244,- aan griffierecht en € 580,- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten × € 232,-). Dit is totaal € 955,18. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet Havensteder een bedrag betalen van € 116,- (1/2 punt × € 232,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Havensteder om aan [eiser01] te betalen € 2.407,29 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 2.125,31 vanaf 26 januari 2022 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt Havensteder in de proceskosten die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 955,18;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
51909