ECLI:NL:RBROT:2023:5867

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
ROT-23_577
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van bijzondere bijstand voor belastingschulden op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2023, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam over hun aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A. el Idrissi, hadden een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor belastingschulden, welke was afgewezen bij besluit van 26 augustus 2022. Dit besluit werd in het besluit op bezwaar van 14 december 2022 gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2023 behandeld.

Eisers hadden eerder in een procedure tegen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gelijk gekregen, wat leidde tot nabetalingen van AIO-aanvullingen. De Belastingdienst vorderde echter huur- en zorgtoeslagen terug, wat leidde tot de aanvraag voor bijzondere bijstand. Verweerder stelde dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw geen recht op bijstand biedt als de aanvrager over middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De rechtbank oordeelde dat de eisers met de nabetaling hun belastingschuld konden voldoen en dat er geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van het beleid.

De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden de aanvraag om bijzondere bijstand heeft afgewezen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel of het motiveringsbeginsel. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en zij krijgen geen vergoeding voor proceskosten of het griffierecht terug.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/577

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1], eiser, en [naam eiser 2], eiseres, te [plaatsnaam], samen: eisers,

gemachtigde: mr. A. el ldrissi,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. J.M. Tang.

De procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit op bezwaar van verweerder over hun aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Bij besluit van 26 augustus 2022 heeft verweerder de aanvraag van eisers om bijzondere bijstand voor belastingschulden afgewezen. Met het besluit op bezwaar van 14 december 2022 heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd (het bestreden besluit).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Het geschil

Wat vooraf ging
2. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft eisers in een uitspraak van 13 augustus 2019 in het gelijk gesteld in een procedure tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (SVB) over hun recht op een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Pw. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de SVB eisers alsnog verschuldigde AIO-aanvulling nabetaald over de periode van maart 2016 tot en met december 2021, namelijk aan eiser een bedrag van € 10.286,79 en aan eiseres een bedrag van € 10.286,43. De Belastingdienst heeft in deze nabetaling aanleiding gezien over 2021 de aan eisers toegekende huurtoeslag (€ 2.494,-) en zorgtoeslag (€ 3.201,-) van hen terug te vorderen. Eisers hebben vervolgens verweerder gevraagd om bijzondere bijstand zodat zij deze belastingschulden kunnen voldoen.
Het standpunt van verweerder in het bestreden besluit
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de gevraagde bijzondere bijstand terecht is afgewezen. Omdat bijzondere bijstand voor schulden op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw niet mogelijk is, stelt verweerder niet toe te komen aan de vraag of aan de voorwaarden van artikel 35 van de Pw voor toekenning van bijzondere bijstand is voldaan. Alleen artikel 49 van de Pw biedt de mogelijkheid artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw te passeren in het geval van zeer dringende redenen. Daarvan is volgens verweerder in het geval van eisers geen sprake, omdat eisers met de door hen ontvangen nabetaling de totale belastingschuld van € 5.695,- ruimschoots konden voldoen. Daarnaast bestond geen aanleiding om het buitenwettelijk beleid van verweerder hier toe te passen, omdat niet aannemelijk is geworden dat een betalingsregeling voor de belastingschuld niet mogelijk was. Er staat immers in de brief van de Belastingdienst dat de schuld ook in termijnen van € 104,- per maand kan worden terugbetaald.
Het standpunt van eisers in beroep
4. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder hen op grond van artikel 35 van de Pw in samenhang met artikel 8.7 van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (de Beleidsregels) bijzondere bijstand voor de belastingschuld had moeten verstrekken. Eisers menen dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, aangezien de kosten zich voordoen, deze kosten noodzakelijk zijn, door de nabetaling door de SVB opeens sprake was van een bijzondere situatie zodat eisers geen verwijt kan worden gemaakt over het ontstaan van de belastingschuld en eisers ook geen draagkracht of vermogen hebben waaruit zij die schuld kunnen voldoen. Voor zover verweerder die mogelijkheid niet had, voeren eisers aan dat sprake is van zeer dringende redenen zoals bedoeld in artikel 49 van de Pw. Volgens eisers is het bestreden besluit daarom in strijd met de Pw, de Beleidsregels, het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.

Beoordeling door de rechtbank

5. In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw staat dat degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht heeft op bijstand.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw niet wordt toegekomen aan de beoordeling van de vraag of eisers in aanmerking kwamen voor bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de Pw.
7. Artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw biedt de mogelijkheid om toch bijzondere bijstand te verlenen, indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van artikel 49 van de Pw genoemde mogelijkheid (bijstandsverlening in de vorm van borgtocht) niet aan de orde is. Zeer dringende redenen in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw doen zich alleen voor als de behoeftige omstandigheden van een betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandverlening, zodat die bijstandsverlening volstrekt onvermijdelijk is. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat een betrokkene schulden heeft die hem of haar bedreigen in de voorziening in het bestaan, bijvoorbeeld als daardoor huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2198 en ECLI:NL:CRVB:2021:2290.
8. Verweerder hanteert daarnaast nog buitenwettelijk begunstigend beleid om toch bijzondere bijstand te verlenen voor de aflossing van een schuld aan de Belastingdienst.
Dit is neergelegd in artikel 8.7, vierde lid, van de Beleidsregels. Hierin staat dat als een schuldregeling voor de belastingschuld niet mogelijk is en dit belanghebbende niet te verwijten valt, op grond van zeer dringende redenen bijzondere bijstand voor schuldsanering kan worden verstrekt als:
a. de hulpverlener een positief advies geeft tot sanering van de schulden,
b. een verlenging van de reguliere aflossingstermijn op grond van persoonlijke of gezinssituatie geen oplossing biedt, en
c. afwijzing van de sanering niet verantwoord is gelet op de persoonlijke of gezinssituatie.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de aanvraag om bijzondere bijstand heeft afgewezen.
9.1.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat, gelet op de mogelijkheid van een betalingsregeling met de Belastingdienst, geen aanleiding bestond om de mogelijkheden van het buitenwettelijk beleid als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van de Beleidsregels verder te onderzoeken. Ter zitting hebben eisers ook erkend dat de Belastingdienst inderdaad een betalingsregeling heeft aangeboden. Zij hebben verklaard dat zij daarvan geen gebruik hebben willen maken en dat in plaats daarvan de vordering nu maandelijks voor een deel wordt verrekend met de aan hen toekomende toeslagen.
9.2.
Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van deze verrekening sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw. Onweersproken is door verweerder gesteld dat eisers een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet ontvangen en aanspraak kunnen maken op een AIO-aanvulling. Eisers hebben ter zitting weliswaar nog verklaard (maar niet onderbouwd) dat zij de ontvangen nabetalingen direct hebben besteed en hun maandinkomen door het gebrek aan voorschotten laag is, maar zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij in een situatie zijn komen te verkeren waarin zij in de voorziening van hun bestaan worden bedreigd.

Conclusie en gevolgen

10. Verweerder heeft de aanvraag om bijzondere bijstand op goede gronden afgewezen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en/of het motiveringsbeginsel. Het beroep is daarom ongegrond. Eisers krijgen om die reden het betaalde griffierecht niet terug en ook geen vergoeding voor hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2023.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.