ECLI:NL:RBROT:2023:588

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
C/10/648179 / HA ZA 22-929
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende provisionele vordering inzake erfdienstbaarheid en gebruik van grond

In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers, wonende in Rockanje, een provisionele vordering ingesteld op basis van artikel 223 Rv. De eisers vorderen een verbod voor gedaagde om gebruik te maken van een erfdienstbaarheid die op 31 december 2018 is gevestigd. De erfdienstbaarheid betreft het recht van overpad over een strook grond, maar eisers stellen dat gedaagde deze erfdienstbaarheid op een wijze gebruikt die leidt tot een verzwaring van de lasten op hun perceel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang is voor de gevraagde voorlopige voorziening, aangezien gedaagde heeft aangegeven dat er tijdens de procedure geen zwaar bouwverkeer zal plaatsvinden en de bouwwerkzaamheden bijna zijn afgerond. De rechtbank heeft de vordering van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 563,00. De uitspraak is gedaan op 25 januari 2023 en de zaak zal op 8 maart 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/648179 / HA ZA 22-929
Vonnis in incident van 25 januari 2023
in de zaak van

1..[eiser01] ,

2.
[eiser02],
beiden wonende in Rockanje,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. M. van Gastel te Hellevoetsluis,
tegen
[gedaagde01],
wonende in Rockanje,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M.R. de Kok te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘ [eisers] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens incidentele vordering ex artikel 223 Rv van 14 november 2022, met producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord in incident, met productie 1.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De vordering in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert [eisers] om bij vonnis, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primairhet op 31 december 2018 gevestigde recht van erfdienstbaarheid met onmiddellijke ingang, subsidiair met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, op te heffen;
subsidiair
het op 31 december 2018 gevestigde recht van erfdienstbaarheid te wijzigen in dier voege dat dit recht slechts kan worden uitgeoefend met een auto of ander vierwielig voertuig niet breder dan twee meter en niet mag worden uitgeoefend met wielvoertuigen zwaarder dan 2.000 kg dan wel een rupsvoertuig en uitsluitend door één door [eisers] en [gedaagde01] aan te wijzen bewoner of eigenaar van de [adres01] , en:
a. een verklaring voor recht dat de in de akte van 31 december 2018 gevestigde erfdienstbaarheid niet toelaat dat auto's of andere vierwielige voertuigen breder dan twee meter gebruik maken van het recht van erfdienstbaarheid;
b. een verklaring voor recht dat [eisers] zijn gerechtigd tot het aanbrengen van een erfafscheiding parallel aan de strook grond waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend waarbij een breedte voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid blijft van 2,05 meter en waarbij rekening wordt gehouden met de zogenaamde rondingen;
c. een verklaring voor recht dat het aan [gedaagde01] c.q. aan de (toekomstige) bewoners/eigenaren van de [adres02] verboden is gebruik te maken van de bij akte van 31 december 2018 gevestigde erfdienstbaarheid ten laste van het dienende erf [adres03] en ten gunste van het heersende erf [adres01] te [plaats01] ;
meer subsidiair
a. een verklaring voor recht dat de in de akte van 31 december 2018 gevestigde erfdienstbaarheid niet toelaat dat auto's of andere vierwielige voertuigen breder dan twee meter gebruik maken van het recht van erfdienstbaarheid;
b. een verklaring voor recht dat [eisers] is gerechtigd tot het aanbrengen van een erfafscheiding parallel aan de strook grond waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend waarbij een breedte voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid blijft van 2,05 meter en waarbij rekening wordt gehouden met de zogenaamde rondingen;
c. een verklaring voor recht dat slechts één door [eisers] en [gedaagde01] gezamenlijk aan te wijzen bewoners of eigenaar van de [adres01] gerechtigd is van het recht van erfdienstbaarheid gebruik te maken;
d. Een verklaring voor recht dat het aan [gedaagde01] c.q. aan de (toekomstige) bewoners/eigenaren van de [adres02] verboden is gebruik te maken van de bij akte van 31 december 2018 gevestigde erfdienstbaarheid ten laste van het dienende erf [adres03] en ten gunste van het heersende erf [adres01] te [plaats01] ;
II. [gedaagde01] te verbieden auto's of andere voertuigen te laten of te doen parkeren dan wel
bouwmaterialen of andere materialen te laten of doen plaatsen op het perceel met kadastrale aanduiding gemeente [plaats01] , [sectie01] , nummer [nummer01] en nummer [nummer02] op straffe van een onmiddellijk te verbeuren dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen) dat [gedaagde01] daarmee in gebreke blijft;
met veroordeling van [gedaagde01] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
2.2.
[eisers] legt aan zijn vorderingen - kort gezegd - het volgende ten grondslag.
2.2.1.
[eisers] is eigenaar van twee percelen in [plaats01] en [plaats02] (nummers [nummer01] en [nummer02] ). [gedaagde01] is eigenaar van twee percelen grond in [plaats01] (nummers [nummer03] en [nummer04] ). Bij notariële akte van 31 december 2018 is afstand gedaan van alle bestaande erfdienstbaarheden ten laste van de percelen van [eisers] en is ten behoeve van de percelen van [gedaagde01] (nummers [nummer03] en [nummer04] ) en ten laste van de percelen van [eisers] (nummers [nummer01] en [nummer02] ) een nieuwe erfdienstbaarheid (recht van overpad) gevestigd. Deze erfdienstbaarheid is als volgt omschreven:

Een erfdienstbaarheid van weg, om over een ongeveer twee meter brede strook van het dienend erf, tegen en langs de ongeveer noord (windrichting) grens daarvan, van het heersend erf te gaan naar de openbare weg en omgekeerd. Deze weg mag ook met een auto of ander vierwielig voertuig worden gebruikt, voor zover dat binnen de aangegeven breedte mogelijk is, waarbij enige voor dit gebruik noodzakelijke “ronding” in bochten is toegestaan.
2.2.2.
[gedaagde01] wil als eigenaar van het heersend erf gebruik maken van de erfdienstbaarheid op een wijze die leidt tot een verzwaring van de erfdienstbaarheid van het dienend erf. Dit kwalificeert als een onvoorziene omstandigheid van dien aard, dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van [eisers] kan worden gevergd de erfdienstbaarheid ongewijzigd in stand te houden. De niet toelaatbare verzwaring van de erfdienstbaarheid schaadt de belangen van [eisers]

3..Het geschil in het incident

3.1.
In het incident vordert [eisers] om bij vonnis, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
[verweerder01] te verbieden gebruik te maken of gebruik te laten maken van de erfdienstbaarheid (recht van overpad) zoals omschreven in de akte van vestiging van 31 december 2018 met een auto of ander vierwielig voertuig breder dan twee meter of voertuigen zwaarder dan 2.000 kg dan wel een rupsvoertuig;
[verweerder01] te gebieden de op dit moment aanwezige gesloten container leeg te verwijderen binnen één week na dit vonnis in het incident;
[verweerder01] te verbieden nieuwe containers aan te voeren over het terrein van [eisers] ;
[verweerder01] te verbieden auto's of andere voertuigen te laten of te doen parkeren dan wel bouwmaterialen of andere materialen te laten of te doen plaatsen op het perceel met kadastrale aanduiding gemeente [plaats01] , [sectie01] , nummer [nummer01] en nummer [nummer02] ;
ten aanzien van elk van de afzonderlijke onderdelen a. t/m d. op straffe van een onmiddellijk te verbeuren dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen) dat [verweerder01] daarmee in gebreke blijft, met veroordeling van [verweerder01] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
3.2.
[eisers] stelt daartoe - samengevat weergegeven - het volgende.
3.2.1.
[verweerder01] is bezig met bouwwerkzaamheden. Met [verweerder01] zijn geen afspraken te maken met betrekking tot het gebruik van het recht van erfdienstbaarheid gedurende die bouwwerkzaamheden. [verweerder01] blokkeert regelmatig de oprit van [eisers] Die blokkering bestaat uit het kort of langdurig parkeren van auto’s of het soms plaatsen van bouwmaterialen op de oprit van [eisers] Daardoor wordt niet alleen de oprit van [eisers] geblokkeerd, maar ook de strook grond waarop de erfdienstbaarheid is gevestigd. [verweerder01] heeft verder - zonder voorafgaand overleg met [eisers] - zwaar bouwverkeerd over de erfdienstbaarheid richting zijn perceel gedirigeerd. Het brengen en halen van bouwcontainers en bouwmaterialen veroorzaakt heftige trillingen. Die heftige trillingen hebben niet alleen geleid tot schade aan de oprit, maar ook tot schade aan de schuurmuur op het perceel van [eisers] Hoewel de tekst van de erfdienstbaarheid daaraan in de weg staat, heeft [eisers] [verweerder01] toestemming verleend voor vrachtauto’s met afvalcontainers tot een maximum van 6 m³. [eisers] heeft echter moeten constateren dat [verweerder01] zich hier niets van aantrekt. Het is met [verweerder01] niet mogelijk om sluitende afspraken te maken, terwijl [eisers] zijn goede wil heeft getoond. Voor [eisers] is de maat meer dan vol; hij wenst nu strikte naleving van het recht van erfdienstbaarheid en daar past geen zwaar bouwverkeer bij. De vordering tot het gevraagde verbod vindt zijn grondslag in de tekst van de erfdienstbaarheid, dat parkeren niet toestaat en verder vindt het zijn grondslag in het gegeven dat een erfdienstbaarheid niet mag worden belemmerd en in het eigendomsrecht van [eisers] hoeft als eigenaar van de grond niet toe te staan dat [verweerder01] geheel of gedeeltelijk gebruik maakt van zijn grond waarop geen erfdienstbaarheid rust.
3.3.
[verweerder01] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vordering van [eisers] , met veroordeling van [eisers] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna - voor zover dat voor de beoordeling van belang is - (nader) ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
[eisers] heeft een provisionele vordering ingesteld op grond van artikel 223 Rv. Op grond van dit artikel kan iedere partij tijdens een aanhangige procedure vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening treft voor de duur van de procedure, als de vordering samenhangt met de hoofdvordering.
4.2.
Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, blijkt van het bestaan van de hiervoor bedoelde samenhang met de hoofdprocedure, zodat [eisers] ontvankelijk is in zijn provisionele vordering op grond van artikel 223 Rv.
4.3.
Bij de beoordeling van de gevraagde voorziening stelt de rechtbank voorop dat het algemene vereiste dat de eisende partij bij zijn vordering belang heeft, gevoegd bij de beperkte werkingsduur van een voorziening op grond van artikel 223 Rv, ertoe leidt dat het belang bij de gevraagde voorziening dringend moet zijn in die zin dat van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de procedure in de hoofdzaak afwacht. De gevraagde voorziening in de onderhavige procedure betreft (1) een verbod om gebruik te (laten) maken van de erfdienstbaarheid met bepaalde voertuigen, (2) een gebod om de op dit moment aanwezige gesloten container leeg te verwijderen, (3) een verbod om nieuwe containers over het terrein van [eisers] aan te voeren en (4) een verbod om auto’s of andere voertuigen, dan wel bouwmaterialen of andere materialen te (doen) plaatsen op de percelen van [eisers] De rechtbank stelt vast dat [eisers] in het geheel niet heeft gesteld dat hij een spoedeisend belang heeft bij deze door hem gevraagde voorziening. Dit klemt te meer, omdat [verweerder01] heeft aangevoerd dat tijdens de onderhavige procedure geen zwaar bouwverkeer gebruik zal maken van de erfdienstbaarheid en dat de bouwwerkzaamheden op perceel nummer [nummer03] bijna zijn afgerond. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de rechtbank dan ook niet in waarom [eisers] de uitkomst van de hoofdzaak niet zou kunnen afwachten. Daar komt bij dat de rechtbank uitsluitend kan vooruitlopen op de in de hoofdzaak te nemen beslissing, als aannemelijk is dat de vordering in de hoofdzaak (gedeeltelijk) zal worden toegewezen. Gelet op het feit dat [verweerder01] betwist dat hij de erfdienstbaarheid overtreedt, dat [verweerder01] nog een conclusie van antwoord moet nemen en dat in de hoofdzaak nog een mondelinge behandeling (en mogelijk bewijslevering) moet plaatsvinden, is het vooralsnog onvoldoende zeker dat de vordering van [eisers] in de hoofdzaak (volledig) wordt toegewezen. Al deze belangen tegen elkaar afwegend, maakt dat de provisionele vordering wordt afgewezen.
4.4.
[eisers] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident veroordeeld. Die proceskosten worden tot aan deze uitspraak begroot op € 563,00 (één punt) aan salaris voor de advocaat van [verweerder01] en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals omschreven in de beslissing. De rechtbank neemt geen aparte beslissing met betrekking tot nakosten (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853, rechtsoverweging 2.3).

5..De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerder01] tot op vandaag begroot op € 563,00, te vermeerderen met wettelijke rente als deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn voldaan;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
8 maart 2023voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en op 25 januari 2023 in het openbaar uitgesproken.
3349 / 3195