ECLI:NL:RBROT:2023:5936

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
644137 / HA ZA 22-715
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bemiddelaar voor misleidende mededelingen en zorgplicht in financieringstraject

In deze zaak vorderde [eisende partij01], een vennootschap die zich bezighoudt met vermogensbeheer, schadevergoeding van Credion, een bemiddelaar in bedrijfsfinancieringen. De vordering was gebaseerd op de stelling dat Credion misleidende mededelingen had gedaan in een financieringsmemorandum, waardoor [eisende partij01] een investering van € 600.000 had gedaan. Credion voerde verweer en betwistte de aansprakelijkheid, stellende dat het memorandum niet misleidend was en dat er geen zorgplicht jegens [eisende partij01] bestond. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van [eisende partij01] niet konden worden toegewezen. De rechtbank concludeerde dat het memorandum niet onder het toepassingsbereik van artikel 6:194 BW viel, omdat er geen sprake was van openbaarmaking. Bovendien was de inhoud van het memorandum niet misleidend voor een gemiddeld geïnformeerde investeerder. De rechtbank oordeelde ook dat Credion niet onrechtmatig had gehandeld, omdat er geen overeenkomst van opdracht was en Credion niet als adviseur van [eisende partij01] had opgetreden. De vorderingen werden afgewezen en [eisende partij01] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/644137 / HA ZA 22-715
Vonnis van 5 juli 2023
in de zaak van
[eisende partij01],
te Achthuizen,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij01],
advocaat: mr. E.M. Bakker te Leiden,
tegen
CREDITUM FINANCIERINGEN B.V.,
te Oud-Beijerland,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Credion,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 31,
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 3,
- de brief van 21 december 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging producties van [eisende partij01] met producties 32 t/m 37,
- de mondelinge behandeling van 4 april 2023,
- de spreekaantekeningen van [eisende partij01] en Credion,
- de akte overlegging producties van [eisende partij01] met productie 38,
- de antwoordakte van Credion.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eisende partij01] houdt zich blijkens haar inschrijving in het Handelsregister bezig met het beleggen en beheren van vermogen in registergoederen, effecten, schuldvorderingen en andere vermogensbestanddelen. Zij is op 28 november 2019 opgericht door [naam01] (verder: [naam01] ).
2.2.
[naam01] was tot aan zijn overlijden en ten tijde van de hieronder vermelde feiten enig aandeelhouder en bestuurder van [eisende partij01]. Hij bracht een bedrag van € 2.000.000,- in [eisende partij01] in dat afkomstig was uit de verkoop van de boerderij van zijn familie.
2.3.
Credion fungeert als bemiddelaar in bedrijfsfinancieringen.
2.4.
[naam02] en [naam03] (hierna ook: [naam02&03] ) zijn door middel van hun persoonlijke holdings [bedrijf01] en [bedrijf02] aandeelhouders en bestuurders van [bedrijf03]
2.5.
Op 20 mei 2019 gaf [bedrijf03] aan Credion opdracht om een financieringstraject voor een op te starten lease-maatschappij uit te voeren.
2.6.
Ter uitvoering van die opdracht stelde Credion een brochure op met de titel “Financieringsmemorandum/prospectus Car Driver Fleet Eigen wagenpark als profitcenter” (verder: het memorandum). Hierin staat – voor zover hier van belang – :
“[…]
1 Inleiding
Dit financieringsmemorandum c.q. deze prospectus is opgesteld in opdracht en in nauwe samenwerking met [naam02] en zijn broer [naam03] , […]. Voor deze nieuwe bedrijvigheid wordt in dit memorandum een risicokapitaal investeerder gezocht. […] Doel van dit memorandum is om een geïnteresseerde informele investeerder mee te nemen in de gewenste opzet, om op deze manier risicokapitaal op te halen.
[…]
Voor nadere toelichtingen over dit rapport kunt u contact opnemen met Credion Zuid-Hollandse eilanden, [naam04] , eindverantwoordelijke voor het uitvoeren van de opdracht.
[…]
Het verdienmodel van CDF start vanaf koop van de eerste auto, omdat daarbij direct de eerste operationele leasecontracten worden gesloten.
[…]
2 Samenvatting
[…]
De aan te kopen vloot zal daarbij ondergebracht worden in de separate entiteit Car Driver Fleet (CDF). De aankoop van auto's wordt gefund door de ondernemers met de informal als risicokapitaal investeerder tezamen met een Captive/funder. […]
Via dit memorandum wordt aan de investeerder tussen de € 500.000,- en € 700.000 gevraagd als achtergesteld, risicodragend vermogen. Hierbij zijn we op zoek naar een investeerder die, rendement gedreven, zijn kapitaal inbrengt. Het rentepercentage op de achtergestelde lening zal liggen tussen de 8% en 10%. […] Risicomitigatie kan gevonden worden in het commitment van de ondernemers middels inbreng van € 100.000,- eigen middelen in combinatie met verpanding op de auto's.
[…]
Financials
[…]
Uitgaande van een minimale inbreng van € 500.000 tegen 8% door de informele investeerder, wordt op het ingelegde bedrag het eerste jaar een rentebedrag van € 40.000, - betaald .
Risico afweging
Zaken zullen pas geformaliseerd worden als zowel de afspraken met de Captive als de informele investeerder duidelijk zijn. Hierbij wordt tevens de verpandingsovereenkomst opgemaakt, zodat het ingebrachte bedrag door aankoop van de auto's gesecureerd wordt […]

3..Investerings- en Financieringsopzet

3.1
Investeringsopzet
Car Driver Fleet (CDF) is het wagenpark waarover men beschikt om in zowel CDF als CDD te kunnen verleasen, maar het is ook de entiteit waarbinnen het wagenpark aanwezig is en dat de uitgezette voertuigen binnen 7 maanden verkoopt. Om dit alles te realiseren koopt CDF gefaseerd auto's bij leveranciers zoals merkfabrikanten, importeurs en dealers.
[…]
3.2
Financieringsopzet
[…]
Inzake de vorm van de financiering wordt een voorzet gegeven, maar deze is bespreekbaar. […]
[…]
3.3
Overige zekerheid op het achtergestelde vermogen
De exploitatie van het wagenpark kent een relatief laag risicoprofiel. Het is een goed afgebakende activiteit die relatief stabiele kasstromen genereert op basis van de reeds lopende contracten. Bij instappen is dan reeds een kasstroom aanwezig met een voldoende DSCR om de rente en aflossingsverplichtingen te voldoen.
Er is direct grip op de aangekochte assets, immers de auto's worden op naam gesteld van Car Driver Fleet via een tenaamstellingscode bij de RDW in Nederland en kunnen derhalve niet zonder toestemming van Car Driver Fleet worden overgedragen. Verpanding van een deel van de aanwezige assets geeft zekerheid op de verstrekte lening.
[…]
4.2
Start van de onderneming
Dit memorandum gaat over de nieuwe te starten entiteit Car Drivers Fleet (CDF), echter deze is onlosmakelijk verbonden met de eerdere opstart van CDD, […]
Het Businessmodel van CDD loopt als eigen bedrijvigheid binnen [bedrijf03] .
[…]
4.7
Juridische structuur
[…]
Ten tijde van het schrijven het memorandum hangen de Benefitgroep BV en [bedrijf03] onder de beide personal Holdings. De tussenholding MaQid wordt bij de start van CDF ertussen geschoven.
[…]
Car Driver Deals is een van de handelsnamen van de werkmaatschappij, [bedrijf03]
Het is de bedoeling dat Car Driver Fleet een handelsnaam binnen de BV BenefitGroep B.V. wordt.
[…]”
2.7.
In november 2019 benaderde [naam04] van Credion (verder: [naam04] ) [eisende partij01] met de mogelijkheid om te investeren in de nieuwe onderneming van [naam02&03] . Voordat nadere informatie daarover werd verstrekt diende [naam01] een geheimhoudingsovereenkomst te ondertekenen.
2.8.
Op 26 november 2019 ondertekenden [naam01] als ‘Geheimhouder’ en [naam02] als ‘Verstrekkende Partij’ die geheimhoudingsovereenkomst. Hierna ontving [eisende partij01] van Credion het memorandum.
2.9.
In de geheimhoudingsovereenkomst staat – voor zover hier van belang – :
“[…]
nemen het volgende in aanmerking:
• dat de Verstrekkende Partij en Geheimhouder overleg voeren over investeren met durfkapitaal en/of participeren met durfkapitaal en/of met kennis en/of met arbeid aan een andere ondernemer die een onderneming heeft, hierna te noemen het "Doel";
[…]
2.
geheimhouding
2.1.
De Geheimhouder zal alle Vertrouwelijke Informatie volledig geheimhouden. Onder geheimhouden wordt in dit verband in ieder geval verstaan dat:
[…]
(3) Uitgezonderd zijn [naam04] en
[naam05]AA/RB accountant bij WEA Deltaland accountants uit Druten, die in deze de belangen behartigen van de Verstrekkende Partij. […]
[…]”
2.10.
Bij e-mail van 18 februari 2020 stuurde [naam04] diverse documenten naar [naam01] en schreef hij:
“[…]
Ik zet de documenten 1:1 door om te bespreken. In de mail van [naam05] (accountant) staat de uitleg. Ik zal de zaken verder uitleggen.
Het DFM stuk is de Captive en is zeer vertrouwelijk. Ook die zullen we doornemen [naam01] .
[…]”
2.11.
Onder de bij die e-mail toegezonden documenten bevinden zich een document getiteld ‘Stand van zaken’ en een brief van DFM aan Benefitgroep B.V. en [naam02&03] van 18 december 2019 met een concept stam-pandakte als bijlage.
2.12.
In het document getiteld ‘Stand van zaken’ staat – voor zover hier van belang – :
“Benefitgroup BV (= Cardriverfleet - wagenpark)
- Informal nagenoeg rond 600k
- Eigen inbreng 100k
- DFM stelt dan kredietlijn open.
PROBLEEM NU IS DAT GEEN TUSSENHOLDING OP[GE]GEZET KAN WORDEN OMDAT DE FINANCIERINGSOVEREENKOMST MET DFM ROND IS EN ZIJ GEEN STRUCTUURWIJZIGING TOESTAAN OP DIT MOMENT.
BFG wordt eigenaar van de autovloot. […]
Attentiepunt: hoe borgen we zekerheid voor BFG.
CASE NU: investeerder heeft € 600k maar krijgt onvoldoende dekking in BFG BV. Voorstel [naam04] om naast BFG BV tweede Fleet BV op te richten waarbij in te brengen kapitaal gedeeltelijk wordt ondergebracht. In deze Fleet BV worden zelfstandig auto's aangekocht die via [bedrijf03] worden vermarkt.
Splitsing inbreng in tweemaal 300k. 300k inbrengen in Fleet BV met verpanding autos. 2e Tranche ad 300k gaat naar BFG BV waarbij hypothecaire zekerheid op privé woning wordt afgegeven. Gevolg 300k minder inbreng in BFG BV, dit wordt ondervangen doordat [naam02] en [naam03] zelf nog
€ 200k extra doen samen. Deze middelen komen uit andere vennootschappen (m.n. [bedrijf03] )
VRAAGSTELLING WELKE STRUCTUUR?
Structuur BFG staat. Rechtstreeks onder Holdings [naam03] en [naam02] . E.e.a. cfm. afspraken met DFM.
De achterliggende gedachte om toch een aparte entiteit op te richten voor de 300k is strategisch
ingegeven. Naast de huidig investeerder staan er nog een aantal investeerders klaar die ook hebben aangegeven in te willen stappen. Deze investeerders wil [naam02] in een aparte entiteit onderbrengen (dit om de investeerder zekerheid te kunnen bieden voor hun financierring dmv verpanding automobielen). DFM biedt korting op het kredietarrangement op het moment dat BFG Volkswagen aankoopt. Om vergelijkbare deals te kunnen maken met andere merken en hun
financieringsmaatschappijen worden er in de toekomst dus separate Fleet BVs opgericht. We
staan nu voor de oprichting van de eerste Fleet BV met de durfinvesteerder. […]”
2.13.
In de brief van DFM van 18 december 2019 staat – voor zover hier van belang – :
“[…], bieden wij u graag de volgende kredietfaciliteiten aan:
Ten behoeve van Benefitgroep B.V.:
[…]
ZEKERHEDEN
Tot meerdere zekerheid voor de betaling of teruggave van al hetgeen wij nu of te eniger tijd uit welken hoofde dan ook van Benefitgroep B.V. te vorderen hebben of zullen hebben, dienen de navolgende zekerheden te worden verstrekt:
• (Stille) verpanding van automobielen, bedrijfsinventaris, handelsvoorraden, onderdelen en bedrijfsmiddelen.
• (Stille) verpanding van reserve-verhuurauto's.
• (Stille) verpanding van alle vorderingen.
• (Stille) verpanding van vorderingen en rechten voortvloeiend uit de gesloten leaseovereenkomsten en (stille) verpanding van de onderliggende lease-objecten.
[…]
Een tweetal leningen, in totaal groot € 500.000,-, dient achtergesteld te worden jegens DFM.
[…]”
2.14.
Bij e-mail van 18 februari 2020 schreef [naam04] aan [naam02] en de accountant [naam05] – voor zover hier van belang – :
“[…]
Ik heb zojuist met [naam01] de nieuwe opzet besproken. Hierover hebben wij een mening geformuleerd en hebben zelfs de contouren voor de financiering zo goed als mogelijk opgemaakt. Echter …. alvorens met een opzet hiervoor te komen hebben we nog enkele vragen over de wijze waarop geld verdiend wordt.
Graag zouden wij de nieuwe doorberekening zien in de Benefitgroep, conform de herziene opzet. […]
Tevens valt ons op dat de berekening binnen de nieuwe Fleet BV een resultaat laat zien na belasting die de aflossing druk niet kan dragen, klopt dat? Daarnaast zouden we de doorrekening over 5 jaar zien.
Bovendien is het o.i. niet noodzakelijk dat de ingebrachte lening achtergesteld wordt. Het betreft hier immer[s] een SPV BV welke alleen van belang is voor [naam02] , [naam03] en [naam01] .
Als het continuïteitsperspectief van beide BV's […] aanwezig is, komen wij met een countourensheet voor de opzet van de financiering, zekerheden en covenants.
[…]”
2.15.
Bij e-mail van 24 februari 2020 zond [naam04] onder meer een organogram na financiering en een document getiteld ‘Contouren financiering CDF’ aan [naam01] . In dat organogram staan [bedrijf01] , [bedrijf02] , Benifitgroep B.V. en Fleet Holding B.V. naast elkaar. Daarboven staan [naam02&03] met ieder een percentage van 50% vermeld. Onder Fleet Holding B.V. staan naast elkaar “Fleet B.V. (Informal [naam01] )”, “Fleet 2 B.V.” en “Fleet B.V. 3”.
2.16.
In het document getiteld ‘Contouren financiering CDF’ staat – voor zover hier van belang – :
“• Gevraagde financiering € 300.000,- in de Fleet B.V.
• Gevraagde financiering € 300.000,- in de Benefitgroep BV
• Looptijd 5 jaar/ rente 10% 5 jaar rente vast;
[…]
• Zekerheid vanuit Fleet B.V.
-Verpanding aandelen in de B.V. (optioneel)
-Verpanding voertuigen
-verpanding debiteuren
-non dividendverklaring
-solvabiliteitsverklaring 50%
• Zekerheid vanuit Benefitgroep BV (geen)
• Zekerheid vanuit privé 2e hypotheek op woonhuis [naam02]
[…]
• Aandelenkapitaal moet eerst gebruikt worden om auto's aan te kopen.
• Beide aandeelhouders hoofdelijk meetekenen
[…]
• Bemiddelingsprovisie Credion voor geldlener
[…]
✓ Fleet BV willen wij ook direct onder [naam02] en [naam03] of onder PH's maar beide meetekenen.
- […]
- Informal wil graag periodiek (kwartaal) op de hoogte gehouden worden van de stand van
zaken.
[…]”
2.17.
Bij e-mail van 13 maart 2020 met het onderwerp “Re: Leningsakten en verpandingsakten” schreef [naam01] aan [naam04] – voor zover hier van belang – :
“[…] Volgens mij staan er 2 fouten in m.n. in beide leningakten staan in artikel 3.2. dat de rente en eventuele aflossing aan leningnemer betaald moet worden. Voor mij is leuker dat dit veranderd word in leninggever.
Voor de rest geen opmerkingen.”
2.18.
Op 14 april 2020 ondertekenden [naam01] en [naam02&03] een overeenkomst van geldlening tussen [eisende partij01] als leninggever en Benefitgroep B.V. (verder: Benefitgroep) als leningnemer. [naam02&03] traden daarbij op voor Benefitgroep, voor zichzelf als garanten en voor hun persoonlijke vennootschappen [bedrijf01] en [bedrijf02] als hoofdelijke medeschuldenaren. In deze overeenkomst staat – voor zover hier van belang – :
“[…]
Artikel 2. Lening
1. Leninggever is bereid om onder de voorwaarden zoals beschreven in de Overeenkomst een lening van € 300.000,00 […] te verstrekken aan de Leningnemer.
2. Het bedrag van de Lening wordt ter beschikking gesteld aan de Leningnemer.
3. De Lening zal worden achtergesteld ten opzichte van de DFM-schulden van Leningnemer.
Artikel 3. Rente
1. De Leningnemer is over het openstaande, nog niet terugbetaalde saldo van de Lening
gedurende de hele looptijd van de lening een rente verschuldigd van 10% per jaar.
[…]
Artikel 4. Aflossing en terugbetaling
[…]
4. Leninggever heeft kennisgenomen van de leningakte tussen de Benfitgroep B.V. en DFM.
[…]
Artikel 8. Hoofdelijke aansprakelijkheid en Zekerheid
1. De Hoofdelijke Medeschuldena(a)r(en) is/zijn ieder afzonderlijk hoofdelijk en voor het geheel aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen van de Leningnemer onder deze Overeenkomst.
2. Tot zekerheid voor de betaling van alles wat Leninggever in het kader van deze Overeenkomst van Leningnemer en Hoofdelijke Medeschuldenaren te vorderen heeft, komen partijen overeen dat de beide Garanten ieder hoofdelijk borg staan in de zin van artikel 7:850 BW voor de terugbetaling van alles wat Leninggever uit hoofde van deze Overeenkomst te vorderen heeft van Leningnemer en Hoofdelijke Medeschuldenaren.
3. Tot zekerheid voor de betaling van alles wat Leninggever in het kader van deze Overeenkomst van de Leningnemer en de Hoofdelijke Medeschuldenaren te vorderen heeft of zal hebben, verleent [naam02] ten behoeve van Leninggever een tweede recht van hypotheek op:
a. Het privé onroerend goed, […]
[…]”
Het bij deze overeenkomst door [naam02] aan [eisende partij01] verleende 2e recht van hypotheek is gevestigd bij notariële akte van 17 april 2020 en inschrijving van die akte in het kadaster.
2.19.
Op 21 en 23 april 2020 ondertekenden [naam01] en [naam02&03] een overeenkomst van geldlening tussen CD Fleet B.V. (verder: CDF) als leningnemer en [eisende partij01] als leninggever. [naam02&03] traden daarbij op ook voor zichzelf als garant en voor hun persoonlijke holdings [bedrijf01] en [bedrijf02] als hoofdelijke medeschuldenaren. In deze overeenkomst staat – voor zover hier van belang – :
“[…]
Artikel 2. Lening
1. Leninggever is bereid om onder de voorwaarden zoals beschreven in de Overeenkomst een lening van € 300.000,00 […] te verstrekken aan de Leningnemer.
2. Het bedrag van de Lening wordt ter beschikking gesteld aan de Leningnemer.
[…]
Artikel 3. Rente
1. De Leningnemer is over het openstaande, nog niet terugbetaalde saldo van de Lening
gedurende de hele looptijd van de lening een rente verschuldigd van 10% per jaar.
[…]
Artikel 8 Hoofdelijke aansprakelijkheid en Zekerheid
1. De Hoofdelijke Medeschuldena(a)r(en) is/zijn ieder afzonderlijk hoofdelijk en voor het geheel aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen van de Leningnemer onder deze Overeenkomst.
2. Tot zekerheid voor de betaling van alles wat Leninggever in het kader van deze Overeenkomst van Leningnemer en Hoofdelijke Medeschuldenaren te vorderen heeft, komen partijen overeen dat de beide Garanten ieder hoofdelijk borg staan in de zin van artikel 7:850 BW voor de terugbetaling van alles wat Leninggever uit hoofde van deze Overeenkomst te vorderen heeft van Leningnemer en Hoofdelijke Medeschuldenaren.
3. Tot zekerheid voor de betaling van alles wat Leninggever in het kader van deze Overeenkomst van de Leningnemer en de Hoofdelijke Medeschuldenaren te vorderen heeft of zal hebben, vestigt Leningnemer ten behoeve van Leninggever een pandrecht op:
a. alle huidige en toekomstige automobielen, bedrijfsinventaris, handelsvoorraden, onderdelen en bedrijfsmiddelen
b. alle huidige en toekomstige aandelen van CD Fleet B.V.
c. alle huidige en toekomstige intellectuele eigendomsrechten, waaronder mede verstaan maar niet beperkt tot auteursrechten, merkrechten, modelrechten, octrooien, databankrechten, geschriftenbescherming, knowhow, eenlijnsprestaties en overige rechten van intellectueel eigendom
d. alle huidige vorderingen van Leningnemer op derden, alsmede alle vorderingen op derden die zullen voortvloeien uit reeds bestaande rechtsrelaties
[…]”
2.20.
Op 21 en 23 april 2022 ondertekenden [eisende partij01] en CDF ter uitvoering van de onder 2.19 vermelde overeenkomst een pandakte. Bij deze pandakte verstrekte CDF aan [eisende partij01] een eerste stil pandrecht op – samengevat – :
alle huidige en toekomstige rechten en vorderingen van CDF jegens derden,
alle huidige en toekomstige bedrijfsmiddelen, inclusief door of in opdracht van CDF ontwikkelde software, inventaris en voorraden.
2.21.
Op 1 mei 2020 is ten overstaan van een notaris een akte van geldlening tussen CDF, [eisende partij01], [naam02&03] en hun persoonlijke holdings ondertekend en ook een akte van verpanding van aandelen in CDF tussen [eisende partij01], CD Fleet Holding B.V. en CDF.
2.22.
Op 12 mei 2020 ondertekenden DFM N.V., [eisende partij01] en Benefitgroep een achterstellingsovereenkomst.
2.23.
Na ondertekening van voormelde documenten heeft [eisende partij01] een bedrag van
€ 300.000 aan Benefitgroep verstrekt en ook een bedrag van € 300.000 aan CDF verstrekt.
2.24.
In juni 2021 respectievelijk juli 2021 raakten Benefitgroep en CDF in verzuim met hun rentebetalingen aan [eisende partij01].
2.25.
Daarna zijn de volgende faillissementen uitgesproken:
- [bedrijf03] op 17 augustus 2021,
- CDF op 31 augustus 2021,
- Benefitgroep op 21 september 2021,
- [bedrijf02] op 12 juli 2022,
- [naam02&03] in privé op 10 augustus 2022.
2.26.
Na het faillissement van CDF bleek dat zij nooit auto’s heeft aangeschaft en dat in deze vennootschap nooit activiteiten zijn ontplooid.
2.27.
In het openbaar faillissementsverslag van de curator in het faillissement van Benefitgroep van 10 maar 2022 staat – voor zover hier van belang – :
“[…] Benevens DFM zijn er ook een drietal andere geldschieters geweest die hebben geïnvesteerd in curanda […]”
2.28.
De onroerende zaken van [naam02] waarop het 2e recht van hypotheek van [eisende partij01] was gevestigd zijn in opdracht van de 1e hypotheekhouder executoriaal verkocht. De notaris die met die executoriale verkoop was belast schreef op 1 augustus 2022 aan [eisende partij01] dat de opbrengst onvoldoende was om de vordering van de 1e hypotheekhouder te voldoen. [eisende partij01] ontvangt daarom niets.

3..Het geschil

3.1.
[eisende partij01] vordert - samengevat -:
Primair:
Credion te veroordelen tot vergoeding van de door [eisende partij01] geleden schade, zijnde een totaalbedrag van € 600.000,-, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met wettelijke rente vanaf 3 maart 2022, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot de dag van algehele voldoening.
Subsidiair:
I. voor recht te verklaren dat Credion onrechtmatig heeft gehandeld door het openbaar maken van een misleidende mededeling in de zin van artikel 6:194 BW als gevolg waarvan [eisende partij01] het besluit heeft genomen een investering van € 600.000,- in hoofdsom te doen, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door te handelen in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens [eisende partij01] in acht had moeten nemen, als gevolg waarvan [eisende partij01] schade heeft geleden.
II. Credion te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade op te maken bij staat, een en ander met verwijzing van partijen naar de schadestaatprocedure
Primair en subsidiair:
Credion te veroordelen in de kosten van de procedure inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf vijf dagen na het te wijzen vonnis.
3.2.
Credion voert verweer. Credion concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij01], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partij01] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4..De beoordeling

De zaak in het kort
4.1.
Dit geschil gaat over de vraag of Credion, die heeft bemiddeld maar niet in opdracht van [eisende partij01], aansprakelijk is voor de schade die [eisende partij01] lijdt als gevolg van het niet terugbetaald worden van de door haar aan de inmiddels failliete Benefitgroep en CDF verstrekte leningen.
4.2.
[eisende partij01] beroept zich op die aansprakelijkheid en stelt daarvoor twee gronden. De eerste grond is – kort samengevat – dat het memorandum een openbaar gemaakte misleidende mededeling is (artikel 6:194 lid 1 BW). De tweede grond is – kort
samengevat – dat Credion onrechtmatig jegens [eisende partij01] heeft gehandeld door jegens haar niet de zorgvuldigheid in acht te nemen die van een financieel adviseur mag worden verwacht (art. 6:162 BW). Verder stelt [eisende partij01] dat het door haar beheerde vermogen de oudedagsvoorziening van (wijlen) [naam01] en zijn echtgenote vormt dat voorzichtig belegd diende te worden. Daarom zou [eisende partij01] zonder die misleidende prospectus of dat onrechtmatig handelen de leningen niet hebben verstrekt en moet haar schade worden begroot op € 600.000, aldus nog steeds [eisende partij01].
Om haar moverende redenen stelt [eisende partij01] uitdrukkelijk niet dat tussen haar en Credion een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen.
4.3.
Credion betwist het door [eisende partij01] gestelde. Volgens haar valt het memorandum niet onder het toepassingsbereik van art. 6:194 lid 1 BW en is de inhoud daarvan ook niet misleidend. Verder is er geen sprake van een adviesrelatie tussen partijen en had Credion ook geen spontane adviesplicht. [eisende partij01] was bereid om risico’s te nemen en ook indien Credion meer of anders zou hebben gedaan, zou zij hebben geïnvesteerd.
Voor het geval de rechtbank oordeelt dat zij aansprakelijk is voert Credion twee verweren. Ten eerste stelt zij dat de door [eisende partij01] ontvangen rentebetalingen op de schade in mindering moeten worden gebracht (art. 6:100 BW). Ten tweede doet Credion een beroep op eigen schuld van [eisende partij01] in de zin van artikel 6:101 BW en stelt zij dat daardoor de schade geheel althans gedeeltelijk voor eigen rekening van [eisende partij01] dient te blijven.
4.4.
De rechtbank wijst de vorderingen van [eisende partij01] af, omdat de gronden waarop [eisende partij01] deze baseert die vorderingen niet kunnen dragen. De rechtbank licht dit toe als volgt.
Primair: openbaar gemaakte misleidende mededeling
4.5.
[eisende partij01] baseert haar stelling dat in het memorandum misleidende mededelingen openbaar zijn gemaakt op het volgende.
Het memorandum is een prospectus. Het is aan meerdere deelnemers is toegezonden en dat levert openbaarmaking in de zin van artikel 6:194 lid 1 BW op. Dat het aan meerdere deelnemers is toegezonden volgt uit de bijlage bij de e-mail van 18 februari 2020 waarin staat dat er meerdere investeerders klaar staan (opmerking rechtbank: kennelijk bedoelt [eisende partij01] het document met de titel ‘Stand van zaken’) en uit de mededeling in het faillissementsverslag van de curator in het faillissement van Benefitgroep dat er meerdere investeerders zijn.
Het memorandum bevat misleidende mededelingen. Daarin staat dat CDF de vennootschap is waarin de hoofdvloot zou worden ondergebracht, waaraan ook door een andere partij een financiering zou worden verstrekt en waar een pandrecht kon worden verkregen op de auto’s die zouden worden aangeschaft en dat er sprake was van een laag risicoprofiel. Dat is onjuist en/of onvolledig omdat:
  • de financiering zo in elkaar is gestoken dat in Benefitgroep de financiering van DFM, een deel van de financiering van [eisende partij01] en de hoofdvloot werden ondergebracht en de auto’s die met het krediet van DFM werden aangeschaft, uitsluitend aan DFM werden verpand,
  • CDF uiteindelijk werd opgericht in een aparte lege tak van vennootschappen die los stond van Benefitgroep,
  • voor de investeerder uitsluitend een pandrecht op auto’s kon worden gevestigd bij CDF, welke auto’s moesten worden aangeschaft met de investering die de investeerder zelf verstrekte.
De misleidende mededelingen kunnen de investeringsbeslissing daadwerkelijk beïnvloeden en op grond van vaste jurisprudentie moet worden uitgegaan van het verband tussen het misleidende prospectus en die beslissing van [eisende partij01]. Een wijziging van de financieringsconstructie nadat het memorandum aan [eisende partij01] is verstrekt en [eisende partij01] daarover is geïnformeerd kan daaraan niet afdoen omdat er geen gewijzigde of geüpdatet versie van het memorandum is gemaakt en verstrekt, aldus nog steeds [eisende partij01].
4.6.
Credion betwist dat artikel 6:194 lid 1 BW van toepassing is. Ten eerste omdat niet wordt voldaan aan het openbaarmakingsvereiste. Het memorandum is namelijk niet met het publiek gedeeld maar slechts aan twee personen verstrekt, die beiden eerst een geheimhoudingsovereenkomst hadden ondertekend. Dit waren [eisende partij01] en een andere persoon die al als mogelijke investeerder was afgevallen voordat Credion [eisende partij01] benaderde.
Ten tweede is artikel 6:194 lid 1 BW niet van toepassing omdat [eisende partij01] niet handelde in de uitoefening van een bedrijf in de zin van dat artikel. Zij is een investeringsvehikel en de opbrengst was – naar [eisende partij01] thans stelt – bedoeld als pensioenpot. [eisende partij01] was daarom geen onderneming in de klassieke betekenis van het woord en ook geen handelaar in de zin van de Richtlijn 84/450/EEG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, aldus Credion.
Ook betwist Credion dat het memorandum onjuist of onvolledig was. Het memorandum schetste slechts de kaders voor de beoogde bedrijfsopzet en de leningsvoorwaarden. [eisende partij01] baseerde haar investeringsbeslissing niet alleen op het memorandum. In de vijf maanden na het verstrekken van het memorandum hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden en zijn nadere stukken met [eisende partij01] gedeeld. De afspraken tussen Benefitgroep en DFM zijn daarin meerdere malen aan de orde gekomen. Daaruit volgt dat het krediet van DFM werd verstrekt aan Benifitgroep, dat DFM in verband daarmee onder meer een pandrecht kreeg op de door Benifitgroep te verwerven auto’s, dat de vordering van [eisende partij01] op Benefitgroep was achtergesteld aan de vorderingen van DFM en dat Benefitgroep geen zekerheid aan [eisende partij01] zou verstrekken. Uit de ondertekende overeenkomsten van geldlening blijkt dat [eisende partij01] ten tijde van de investeringsbeslissing wist dat zij een lening verstrekte aan Benefitgroep en CDF. Daarvoor is in overleg met [eisende partij01] gekozen ten einde de verhaalsmogelijkheden van [eisende partij01] te vergroten.
Het memorandum vermeldt de mogelijkheid van een (toekomstig) pandrecht op te verwerven auto’s. Dat was ten tijde van het opstellen van het memorandum de bedoeling en dat (toekomstig) pandrecht is ook rechtsgeldig gevestigd. Er was geen enkele indicatie dat CDF in werkelijkheid de investering niet zou gebruiken om een eigen vloot op te bouwen.
4.7.
De rechtbank oordeelt dat artikel 6:194 lid 1 BW niet leidt tot aansprakelijkheid van Credion voor de schade die [eisende partij01] lijdt door de leningen die zij aan Benefitgroep en CDF heeft verstrekt. Dit licht de rechtbank toe als volgt.
4.8.
Voor de toepasselijkheid van artikel 6:194 lid 1 BW is niet van belang of het memorandum een prospectus is. Slechts ter verduidelijking merkt de rechtbank daarom op dat de zogenaamde prospectusaansprakelijkheid in dit geding niet aan de orde is. Het memorandum heeft namelijk geen betrekking op het aanbieden van effecten en valt daarom niet onder de in de Wet op het financieel toezicht geïmplementeerde Prospectusverordening (Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten).
4.9.
Een voorwaarde voor de toepasselijkheid van artikel 6:194 lid 1 BW is onder meer dat er sprake is van openbaarmaking. Daarover, en over een aantal andere aspecten van art. 6:194 BW twisten partijen.
4.10.
Wie van hen in dat opzicht gelijk heeft kan in het midden blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is de inhoud van het memorandum namelijk niet misleidend. Ook indien het memorandum onder het toepassingsbereik van artikel 6:194 lid 1 BW valt leidt dat daarom niet tot aansprakelijkheid van Credion. De rechtbank licht dit oordeel toe als volgt.
4.11.
Bij de beantwoording van de vraag of een brochure misleidend is in de zin van art. 6:194 BW moet worden uitgegaan van de vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone lid van het publiek tot wie de brochure zich richt of die zij bereikt (vgl. HR 30 mei 2008, NJ 2010, 622). Van deze ‘maatman’ mag verwacht worden dat hij bereid is zich in de aangeboden informatie te verdiepen, maar niet dat hij beschikt over specialistische of bijzondere kennis en ervaring (behoudens het geval dat de reclame zich uitsluitend op personen met dergelijke kennis en ervaring richt).
Voor de kwalificatie van een onjuiste of onvolledige mededeling als misleidend in de zin van art. 6:194 BW is vereist dat de onjuistheid of onvolledigheid van de mededeling van voldoende materieel belang is om de ‘maatman’ te kunnen misleiden. (vgl. HR 27-11-2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2162 (World Online)).
4.12.
Omdat het memorandum is gericht op potentiële investeerders zal hierna de ‘maatman-investeerder’ tot uitgangspunt worden genomen, waarmee dus wordt bedoeld de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone investeerder.
4.13.
In het memorandum staat:
-
“De uiteindelijke financieringsvoorwaarden voor de informele investeerder is in overleg met de ondernemers verder te finetunen. Wel worden in dit memorandum de gewenste kaders voor de kapitaalsinbreng geschetst.”(onder 2 samenvatting) en
-
“Inzake de vorm van de financiering wordt een voorzet gegeven, maar deze is bespreekbaar.” (onder 3.2 Financieringsopzet).
Dit maakt duidelijk dat niet werd beoogd om in het memorandum een definitieve en volledige schets van de financieringsopzet te geven en dat in overleg met de (potentiële) investeerder de financieringsopzet kon worden gewijzigd.
4.14.
Vast staat dat er na het verstrekken van het memorandum met [eisende partij01] over de financieringsvoorwaarden is overlegd. Voorafgaand aan het sluiten van de geldleningsovereenkomsten hebben meerdere besprekingen met [eisende partij01] plaatsgevonden en heeft Credion haar meerdere nieuwe documenten verstrekt. Tot die documenten behoren in ieder geval de brief van DFM aan Benefitgroep van 18 december 2019 (zie r.o 2.13), het document met de titel ‘Stand van Zaken’ (zie r.o. 2.12), het organogram (zie r.o. 2.15) en het document met de titel ‘Contouren financiering CDF’ (zie r.o. 2.16). Niet ter discussie staat dat [eisende partij01] voor het sluiten van de leningsovereenkomsten kennis heeft genomen van de inhoud van die documenten en dat Credion deze aan haar heeft toegelicht.
4.15.
Uit die documenten blijkt dat de financiering ten opzichte van de in het memorandum geschetste opzet op de volgende punten werd gewijzigd, althans nader vastgesteld:
  • de lening werd niet volledig aan één vennootschap (Benefitgroep) verstrekt maar in tweeën gesplitst en aan twee vennootschappen verstrekt;
  • er werd hiervoor een nieuwe vennootschap opgericht (CDF);
  • het rentepercentage werd op 10% gesteld;
  • er werd door Benefitgroep geen zekerheid gesteld;
  • er werden aanvullende zekerheden gesteld in de vorm van borgstellingen van [naam02&03] , hoofdelijk medeschuldenaarschap van hun persoonlijke holdings, het recht van 2de hypotheek op de woning van [naam02] , verpanding van de aandelen in CDF, verpanding van andere roerende zaken dan automobielen van CDF, verpanding van intellectuele rechten van CDF en verpanding van de (toekomstige) vorderingen op debiteuren van CDF.
4.16.
Die aldus voorgestelde en toegelichte gewijzigde financieringsopzet wijkt zozeer af van de financieringsopzet die in het memorandum wordt geschetst dat er niet van kan worden uitgegaan dat een ‘maatman-investeerder’ bij het nemen van zijn uiteindelijke investeringsbeslissing nog afgaat op die schets in het memorandum. De stelling van [eisende partij01] dat bij gebrek van een gewijzigde of geüpdatet memorandum wel daarvan dient te worden uitgegaan vindt geen steun in het recht.
4.17.
De in het memorandum opgenomen schets van de financieringsopzet is daarom niet misleidend.
4.18.
Het memorandum bevat ook geen misleidende mededelingen over het risicoprofiel van de investering. In het memorandum staat niet dat dit risicoprofiel laag is maar dat “
de exploitatie van het wagenpark een laag risicoprofiel kent”. Die mededeling is in de daaropvolgende zinnen gemotiveerd en [eisende partij01] stelt niet dat die motivering niet klopt. Verder valt niet te verwachten is dat een ‘maatman-investeerder’ die zich in het memorandum verdiept uit die mededeling zal afleiden dat het risicoprofiel van de investering laag is. In het memorandum stond namelijk ook dat er een
‘risicokapitaal investeerder’respectievelijk
‘durfinvesteerder’werd gezocht. Bovendien weerspreekt [eisende partij01] niet dat er het jaar 2020 sprake was van negatieve (spaar)rentes bij banken. Een lening met een laag risicoprofiel paste daarom niet bij de in het memorandum genoemde rente van 8% tot 10% en dat is kennis die van een ‘maatman-investeerder’ mag worden verwacht.
4.19.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eisende partij01] niet op deze grondslag kunnen worden toegewezen.
Subsidiair: schending zorgplicht
4.20.
[eisende partij01] stelt dat Credion haar bij de totstandkoming van de financiering heeft begeleid en daarbij haar zorgplicht jegens [eisende partij01] heeft geschonden en aldus onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Credion heeft die zorgplicht volgens [eisende partij01] geschonden door:
- niet te onderzoeken of de financiering geschikt was voor [eisende partij01],
- niet de gehele constructie in kaart te brengen en nadrukkelijk aan te geven dat de uiteindelijke situatie zou afwijken van de situatie zoals beschreven in het memorandum,
- niet te verifiëren dat met de gelden van de investeerders ook daadwerkelijk een wagenpark zou worden aangeschaft,
- niet te controleren of de voorgestelde mogelijkheden echt tot zekerheid zouden leiden,
- zowel de belangen van [eisende partij01] als die van [naam02&03] te behartigen, althans zich gedurende het traject op te stellen als adviseur van [eisende partij01] zonder duidelijk te maken dat zij uitsluitend adviseur van [naam02&03] was en aldus [eisende partij01] de kans te ontnemen om de transactiedocumenten door een eigen, onafhankelijke adviseur te laten toetsen.
Daarnaast stelt [eisende partij01] dat [naam01] aan [naam04] heeft aangegeven dat hij geen financiële maar een agrarische achtergrond had en dat hij wilde dat het vermogen op een veilige wijze zou worden belegd. Ook stelt zij dat [naam01] tegen [naam04] heeft gezegd dat zekerheid voor de lening voor hem van groot belang was.
4.21.
Credion betwist dat zij jegens [eisende partij01] onrechtmatig heeft gehandeld. Zij voert aan dat zij gedurende het financieringstraject niet de belangen van [eisende partij01] behartigde maar optrad voor [naam02&03] . Dat was voor [eisende partij01] ook duidelijk omdat dit in de geheimhoudingsovereenkomst en in het memorandum staat. Credion had een begeleidende rol in het financieringstraject en daarin paste dat zij vragen van [eisende partij01] beantwoordde en desgewenst [eisende partij01] voorzag van een toelichting. Credion hoefde er geen rekening mee te houden dat [eisende partij01] haar als haar belangenbehartiger zag. [eisende partij01] heeft namelijk Credion nooit gevraagd om als haar belangenbehartiger op te treden of met haar over de behartiging van haar belangen gesproken; [eisende partij01] heeft Credion ook nooit betaald.
Voor zover wordt betoogd dat voor Credion duidelijk moet zijn geweest dat [eisende partij01] niet begreep wat zij afsprak en welke risico’s daarbij hoorden is dat onjuist. [eisende partij01] heeft in de persoon van [naam01] nooit laten blijken bepaalde zaken niet of onvoldoende te begrijpen of te kunnen beoordelen. [naam01] toonde zich juist kundig en daadkrachtig en bedong een hogere rente en meer zekerheden dan in het memorandum staan. [eisende partij01] is uitgebreid geïnformeerd over de opzet van de nieuwe onderneming en de financieringsmogelijkheid. Dat het door [eisende partij01] beheerde vermogen de pensioenpot was van [naam01] en zijn echtgenote is gedurende het financieringstraject niet aan Credion verteld en ook niet dat [eisende partij01] uitsluitend veilige beleggingen zocht. Op Credion rustte onder deze omstandigheden geen spontane adviesplicht. Zij had ook geen nazorgplicht. [eisende partij01] diende zelf toe te zien op de bedrijfsvoering van Benefitgroep en CDF en de (waarde)ontwikkeling, aldus nog steeds Credion.
4.22.
De rechtbank oordeelt dat Credion bij het tot stand brengen van de financiering niet onrechtmatig jegens [eisende partij01] heeft gehandeld. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
4.23.
Op [eisende partij01] rust de plicht om voldoende concrete feiten te stellen waaruit het onrechtmatig handelen van Credion volgt en om bij betwisting die feiten te bewijzen (hoofdregel van art. 150 Rv).
4.24.
[eisende partij01] stelt uitdrukkelijk niet dat tussen haar en Credion een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Omdat Credion ten opzichte van [eisende partij01] geen opdrachtnemend financieel adviseur was kan haar ook geen schending worden verweten van de daaruit voortvloeiende zorgplicht die er onder meer toe strekt om de klant te beschermen tegen diens eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Dit neemt niet weg dat Credion jegens [eisende partij01] de zorgvuldigheid in acht diende te nemen die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Indien Credion niet die zorgvuldigheid in acht nam handelde zij onrechtmatig jegens [eisende partij01].
4.25.
De vraag of Credion jegens [eisende partij01] heeft voldaan aan de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt dient te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Relevante gezichtspunten daarbij zijn de hoedanigheid en deskundigheid van partijen, de mate van betrokkenheid van Credion bij [eisende partij01], de aard en kenbaarheid van het in het gedrang zijnde belang van en de voorzienbaarheid van de schade (vgl. vaste jurisprudentie, onder meer HR 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:149).
4.26.
Vast staat dat Credion een professionele bemiddelaar in bedrijfsfinancieringen is. Als zodanig dient zij als deskundige op dat gebied te worden beschouwd maar rust op haar geen wettelijke of (pseudo)publieke taak die een zorgplicht jegens derden meebrengt.
4.27.
[eisende partij01] is een vennootschap die zich bezighoudt met vermogensbeheer. Van haar mag in beginsel worden verwacht dat zij beschikt over de kennis van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone vermogensbeheerder, dan wel iemand inschakelt die daarover beschikt.
4.28.
Partijen zijn het er over eens dat [eisende partij01] voorafgaand aan de onderhavige investering door tussenkomst Credion aan een andere partij een lening heeft verstrekt. Andere voorafgaande betrokkenheid van Credion bij [eisende partij01] is niet gesteld.
4.29.
[eisende partij01] stelt dat Credion bij de totstandkoming van die eerdere lening optrad als haar adviseur, maar Credion betwist dat. Het lag daarom op de weg van [eisende partij01] om die stelling nader toe te lichten en met concrete feiten te onderbouwen. Omdat [eisende partij01] dat heeft nagelaten komt de rechtbank niet toe aan de levering van bewijs van deze stelling. Dit betekent dat niet vaststaat dat Credion voorafgaand aan de feiten die tot dit geschil leidden als adviseur van [eisende partij01] heeft opgetreden.
4.30.
Zoals al is overwogen stelt [eisende partij01] uitdrukkelijk niet dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Daaruit volgt dat de situatie dat zij op grond van verklaringen of gedragingen van Credion er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat Credion begreep dat [eisende partij01] wilde dat zij haar belangen behartigde en die taak aanvaardde (art. 3:36 BW) niet aan de orde is. In het geval dat [eisende partij01] desondanks er op vertrouwde dat Credion als haar belangenbehartiger optrad valt dat slechts aan Credion te wijten indien dat voor Credion duidelijk was of behoorde te zijn. [eisende partij01] stelt geen concrete feiten waaruit dat volgt.
4.31.
In het financieringstraject diende Credion primair op te komen voor de belangen van haar opdrachtgever. Daarbij past geen plicht om te onderzoeken of de verlangde financiering geschikt is voor de (potentiële) geldverstrekkers of ten behoeve van die geldverstrekkers ongevraagd te onderzoeken of en in hoeverre de aangeboden zekerheden daadwerkelijk zekerheid opleverden.
4.32.
De stelling van [eisende partij01] dat [naam01] aan [naam04] heeft aangegeven dat hij het vermogen op veilige wijze wilde beleggen is uitdrukkelijk door Credion betwist. Het lag daarom op de weg van [eisende partij01] om deze stelling te onderbouwen door te stellen hoe en wanneer [naam01] dat zou hebben aangegeven. Omdat die onderbouwing ontbreekt komt de rechtbank niet toe aan het bewijs van deze stelling. Daarom staat niet vast staat dat Credion wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat [eisende partij01] het vermogen op veilige wijze wilde beleggen.
4.33.
[eisende partij01] verwijt Credion met name dat zij gedurende het financieringstraject aan [naam01] niet meer informatie heeft verstrekt dan zij heeft gedaan over de financieringsopzet, de achterstelling van de lening aan Benefitgroep en de aangeboden zekerheden. Dit verwijt treft alleen doel indien voor Credion duidelijk was of redelijkerwijs diende te zijn dat [naam01] de verstrekte informatie niet begreep en dat de belangen van [eisende partij01] daardoor zouden worden geschaad. Daarvoor is onvoldoende basis. Immers, in de door [naam01] ontvangen documentatie en (concept)overeenkomsten staat alles uitgeschreven. Uit de overgelegde correspondentie kan niet worden afgeleid dat [naam01] die documentatie en (concept)overeenkomsten niet begreep. Dat [naam01] aan [naam04] zou hebben aangegeven dat hij geen financiële maar een agrarische achtergrond had, maakt nog niet dat het voor Credion duidelijk was of behoorde te zijn dat [naam01] één en ander niet begreep en dat [eisende partij01] daardoor in haar belangen zou worden geschaad.
4.34.
Met de door [eisende partij01] aan Benefitgroep en CDF verstrekte leningen eindigde de taak van Credion als bemiddelaar. Vanaf dat moment mocht geen van de betrokkenen bij de financiering nog enige inspanning van Credion verwachten. Dat kan anders zijn indien met Credion een andersluidende afspraak is gemaakt, maar dat is niet gesteld.
4.35.
Dit alles komt er op neer dat de stellingen van [eisende partij01] onvoldoende basis bevatten voor het oordeel dat Credion jegens haar niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarom is er geen sprake van onrechtmatig handelen van Credion jegens [eisende partij01] en kunnen de vorderingen van [eisende partij01] ook op deze grondslag niet worden toegewezen.
4.36.
Slechts ten overvloede overweegt de rechtbank dat het de vraag is of betere uitleg van Credion er toe zou hebben geleid dat [eisende partij01] helemaal niet in Benefitgroep en/of CDF zou hebben geïnvesteerd. Immers, Credion betwist dat en vooralsnog is niet aannemelijk dat [eisende partij01] niet bereid was om enig risico te nemen. Dat valt namelijk moeilijk te rijmen met het feit dat de mededeling in het memorandum dat er een durfinvesteerder en risicokapitaal werd gezocht voor [eisende partij01] geen reden was om af te haken.
De proceskosten
4.37.
[eisende partij01] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Credion als volgt vastgesteld:
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
8.532,50
(2,5 punten × € 3.413,00)
Totaal
14.269,50
4.38.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij01] af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij01] in de proceskosten, aan de zijde van Credion tot dit vonnis vastgesteld op € 14.269,50,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023.
2515/106