ECLI:NL:RBROT:2023:6005

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
KTN-10271579_16062023
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning wegens detentie en gebruik voor prostitutie

In deze huurzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een gedaagde die in voorlopige hechtenis verkeert. Woonstad vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat de gedaagde niet langer zijn hoofdverblijf in de woning had en deze had onderverhuurd aan een derde, die prostitutiewerkzaamheden in de woning had toegestaan. De gedaagde was niet aanwezig bij de zitting, maar werd telefonisch gehoord.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. De gedaagde had de woning niet zelf in gebruik en had deze zonder toestemming aan een derde in gebruik gegeven, wat in strijd is met de huurovereenkomst. De rechter oordeelde dat de gedaagde verantwoordelijk is voor de gedragingen van degene aan wie hij de sleutel van de woning had gegeven. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagde veroordeeld om de woning binnen vier weken te ontruimen.

Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurprijs van € 663,27 per maand vanaf januari 2023 tot de ontruiming, met wettelijke rente. De vordering van Woonstad voor buitengerechtelijke kosten werd afgewezen. De gedaagde moet ook de proceskosten betalen, die zijn vastgesteld op € 653,43. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Woonstad nakoming kan verlangen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10271579 CV EXPL 23-553
datum uitspraak: 16 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonstad Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.J. Lichtenveldt,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.H. van Tongerlo.
De partijen worden ‘Woonstad’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 23 december 2022, met bijlagen 1 tot en met 10;
  • het antwoord.
1.2.
Op 15 mei 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken met
[naam01] , medewerkster sociaal beheer, en mr. E.J. Lichtenveldt voor Woonstad, en met mr. D.H. van Tongerlo voor [gedaagde01] . [gedaagde01] is niet aanwezig geweest bij de zitting omdat hij per abuis afstand had gedaan van het voor hem geregelde vervoer vanuit de penitentiaire inrichting waar hij verblijft, maar hij is telefonisch gehoord.

2.Het geschil

2.1.
Woonstad eist samengevat om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden;
  • [gedaagde01] te veroordelen om de woning aan de [adres01] te [postcode01] Rotterdam te ontruimen;
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 663,27 per maand vanaf 1 januari 2023 tot en met de maand waarin de woning wordt ontruimd, met de wettelijke rente vanaf iedere eerste van de maand tot aan de betaling;
  • [gedaagde01] te veroordelen tot betaling aan haar van € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
2.2.
Woonstad baseert de eis op het volgende. Volgens Woonstad schiet [gedaagde01] tekort in de nakoming van diverse verplichtingen uit de huurovereenkomst. [gedaagde01] gebruikt de gehuurde woning niet zelf en hij heeft er al geruime tijd niet zijn hoofdverblijf, omdat hij vanaf augustus / september 2022 in voorlopige hechtenis zit. [gedaagde01] mag de woning niet onderverhuren of in gebruik geven aan derden, wat wel gebeurt. Ook gedraagt [gedaagde01] zich niet als goed huurder. Zo heeft [gedaagde01] in het verleden, maar ook recent nog, overlast veroorzaakt. Onder meer is sprake geweest van prostitutiewerkzaamheden in de woning, met overlast gevende aanloop. Hierdoor is de woning ook niet conform de bestemming woonruimte, maar als bedrijfsruimte gebruikt. Woonstad eist daarom ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Omdat volgens Woonstad de ervaring leert dat huurders die hun woning dreigen te verliezen op enig moment ophouden de maandelijkse huur te betalen, eist Woonstad ook betaling van (een bedrag gelijk aan) de maandelijkse huur tot de ontruiming, waarbij een ingegane maand voor een volle wordt gerekend, plus rente. Daarnaast eist Woonstad een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 462,50 omdat sprake is van een vordering van onbepaalde waarde.
2.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis.

3.De beoordeling

3.1.
Vastgesteld kan worden dat [gedaagde01] na een periode in detentie te hebben verbleven ruim tien jaar geleden in de woning is komen wonen op basis van een gemengde overeenkomst van huur en zorg. De gemengde overeenkomst had als doel de zorg en begeleiding die hij toen nodig had vorm te geven. De zorg is op enig moment geëindigd waarna [gedaagde01] in de woning is blijven wonen. Er wordt daarom van uitgegaan dat op [gedaagde01] de gangbare verplichtingen uit huurovereenkomst rusten. Op basis van de stellingen van Woonstad, die Woonstad heeft onderbouwd, en voor een deel ook op basis van de reactie van [gedaagde01] kan worden vastgesteld dat [gedaagde01] is tekortgeschoten in de nakoming van diverse verplichtingen uit de huurovereenkomst. Hierover het volgende.
3.2.
Niet is in geschil dat [gedaagde01] vanaf augustus / september 2022 in voorlopige hechtenis zit. Hij woont hierdoor niet in de door hem van Woonstad gehuurde woning en moet hierdoor geacht worden niet (meer) zijn hoofdverblijf in het gehuurde te hebben. Dit levert strijd op met de bepalingen van de huurovereenkomst. Onbekend is waarvoor [gedaagde01] vastzit, maar deze situatie speelt al een achttal maanden en er is geen aanwijzing dat de voorlopige hechtenis binnenkort zal worden opgeheven. Naar eigen zeggen heeft [gedaagde01] bij aanvang van de hechtenis zijn huissleutel aan een vriend gegeven om kleding voor hem op te halen. Deze vriend heeft volgens [gedaagde01] misbruik van de sleutel gemaakt door in de woning gelegenheid te bieden voor prostitutiewerkzaamheden. Dat van dergelijke werkzaamheden in de woning sprake is geweest heeft Woonstad met stukken onderbouwd zodat daarvan wordt uitgegaan. Door toedoen van [gedaagde01] is de gelegenheid daartoe geboden en deze omstandigheid levert strijd op met de huurovereenkomst. Temeer omdat niet is gebleken dat [gedaagde01] na aanvang van de hechtenis enig toezicht op de woning heeft gehouden (laten houden). Los van het feit dat [gedaagde01] niet zegt wie deze vriend is, zodat niet kan worden beoordeeld of wat [gedaagde01] stelt juist is, geldt bovendien dat [gedaagde01] tegenover Woonstad verantwoordelijk is voor de gedragingen van degene aan wie hij de sleutel van de woning heeft gegeven (verg. artikel 7:219 BW). [gedaagde01] voert aan dat hij, zodra hij van de prostitutiewerkzaamheden op de hoogte raakte (omdat Woonstad dit na een ontvangen melding had geconstateerd), ervoor heeft gezorgd dat in de deur van de woning nieuwe sloten zijn geplaatst en dat zijn neef er is gaan wonen. Hij bedoelt hiermee te zeggen dat hij toen meteen in actie is gekomen maar ziet hierbij over het hoofd dat hij vanaf de aanvang van de hechtenis op de woning had moeten letten. De enkele stelling van [gedaagde01] dat van de door hem afgegeven sleutel misbruik is gemaakt en dat hij van de prostitutiewerkzaamheden niets afwist bevrijdt hem dus niet van zijn verplichtingen tegenover Woonstad. Hierbij komt dat het door [gedaagde01] zonder instemming van Woonstad in gebruik geven van de woning aan een derde, zoals zijn neef, volgens de huurovereenkomst niet is toegestaan. De woning is uitsluitend bestemd voor [gedaagde01] om te worden gebruikt als woonruimte.
3.3.
Het bovenstaande betekent dat er aan de kant van [gedaagde01] op essentiële onderdelen sprake is van strijd met de huurovereenkomst en goed huurderschap. Dit levert voldoende reden op om, zoals Woonstad vordert, de huurovereenkomst te ontbinden. Om [gedaagde01] voldoende tijd te geven de ontruiming van de woning voor te bereiden wordt de ontruimingstermijn in redelijkheid gesteld op vier weken na de datum van dit vonnis.
3.4.
Ook wordt [gedaagde01] , zoals Woonstad vordert, veroordeeld tot betaling aan Woonstad van een bedrag (gelijk aan de huur) van € 663,27 per maand vanaf 1 januari 2023 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt (een deel van een maand voor een hele te rekenen) met rente. Uiteraard gaat dit alleen op als in de betreffende maanden geen huur zou zijn betaald.
3.5.
Woonstad maakt ook aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten die zij stelt te hebben gemaakt bij haar inspanning om in overleg met [gedaagde01] de huurovereenkomst te beëindigen (€ 462,50). Dit deel van de vordering wordt afgewezen. De kantonrechter meent dat het [gedaagde01] vrij moet staan om in deze voor hem ingrijpende zaak het oordeel van de rechter af te wachten zonder het risico te lopen aan eventuele buitengerechtelijke kosten te moeten bijdragen.
3.6.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Woonstad tot vandaag vast op € 127,43 aan dagvaardingskosten, € 128,- aan griffierecht en € 398,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 199,-). Dit is totaal € 653,43. Voor kosten die Woonstad maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 99,50 (1/2 punt x € 199,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak door een deurwaarder aan [gedaagde01] wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover echter niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
3.7.
Dit vonnis wordt, zoals Woonstad vordert, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv). Dit betekent dat Woonstad van het vonnis nakoming kan verlangen, ook wanneer daarvan hoger beroep wordt ingesteld (hoger beroep schort de uitvoerbaarheid van het vonnis niet op).

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde01] om binnen vier weken na de datum van dit vonnis de woning aan de [adres01] te [postcode01] Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege hem bevinden en de woning met alle sleutels ter beschikking van Woonstad te stellen;
4.2.
veroordeelt [gedaagde01] aan Woonstad te betalen € 663,27 per maand met ingang van de maand januari 2023 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, een deel van een maand voor een hele gerekend, met de wettelijke rente daarover steeds vanaf de eerste van de maand tot aan de betaling van de betreffende termijn;
4.3.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van Woonstad tot vandaag worden vastgesteld op € 653,43;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler en in het openbaar uitgesproken.
465