Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 november 2022, met bijlagen;
- het antwoord, met bijlagen;
- de brief van [eiseres01] , met bijlagen;
- de mail van [gedaagde01] , met een bijlage;
- de brief die [eiseres01] tijdens de mondelinge behandeling heeft voorgelezen en overhandigd.
2.De beoordeling
Partijen zullen een eventuele teruggaaf of restantvordering met betrekking tot de belastingaangifte IB over het jaar 2013 en over het jaar 2014 voor zover zij nog gehuwd waren met elkaar delen.” Volgens [eiseres01] moet [gedaagde01] op grond van die afspraak nog € 7.321,- aan haar betalen.
de rechtbank (…) bepaalt dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking.”Volgens haar gaat het daarom om tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak, waarvoor een verjaringstermijn van twintig jaar geldt (artikel 3:324 BW). Dit betoog slaagt niet. Het convenant is namelijk ‘alleen maar’ in de beschikking opgenomen om de afspraken van partijen vast te leggen. Zo kunnen zij de nakoming van die afspraken afdwingen (artikel 819 Rv en ECLI:NL:HR:1982:AG4483). Uit de echtscheidingsbeschikking blijkt niet dat het opnemen van het convenant in dit geval een verdergaande reden heeft. Het convenant kan daarom niet worden gelijkgesteld met een rechterlijke uitspraak (vergelijk ECLI:NL:HR:2015:3423). Daarom is ook de verjaringstermijn die daarvoor geldt niet van toepassing is.