ECLI:NL:RBROT:2023:6072

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
10529602
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning na beëindiging huurovereenkomst door vader

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonstad Rotterdam en [gedaagde01]. De zaak betreft de ontruiming van een woning waar [gedaagde01] woonde, nadat zijn vader de huurovereenkomst met Woonstad had opgezegd. De vader heeft de woning per 21 april 2023 verlaten, waardoor het recht van [gedaagde01] om in de woning te verblijven is geëindigd. Woonstad heeft [gedaagde01] in rechte betrokken om hem te dwingen de woning te ontruimen, omdat hij geen zelfstandig recht heeft om daar te wonen.

[gedaagde01] heeft aangevoerd dat Woonstad niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij onder bewind staat. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat Woonstad ontvankelijk is in haar vordering. De rechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] zonder recht of titel in de woning verblijft en dat de procedure terecht tegen hem is aangespannen. De kantonrechter heeft de vordering van Woonstad toegewezen en [gedaagde01] veroordeeld om de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen.

De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 786,86. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Woonstad het vonnis kan laten uitvoeren, ook als [gedaagde01] in beroep gaat. De uitspraak benadrukt de contractsvrijheid van verhuurders en de voorwaarden waaronder iemand aanspraak kan maken op een huurovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10529602 VV EXPL 23-250
datum uitspraak: 7 juli 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonstad Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. R. van der Hoeff,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P. van Baaren.
De partijen worden hierna ‘Woonstad’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 12 juni 2023, met bijlagen;
  • de mail van [gedaagde01] , met bijlagen;
  • de beschikking die [gedaagde01] tijdens de mondelinge behandeling heeft overhandigd.
1.2.
Op 23 juni 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met de partijen en de gemachtigden besproken. Tijdens deze zitting heeft Woonstad haar eis verminderd.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
De vader van [gedaagde01] huurde een woning van Woonstad. [gedaagde01] woonde bij hem in die woning. De vader heeft de huurovereenkomst opgezegd en de woning verlaten, maar [gedaagde01] woont er nog steeds. In deze procedure eist Woonstad (na de vermindering van de eis) dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om de woning te ontruimen, omdat hij er geen recht op heeft om daar te wonen.
2.2.
[gedaagde01] stelt allereerst dat Woonstad niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij onder bewind staat. Mocht de kantonrechter de zaak wel inhoudelijk beoordelen dan moeten de eisen volgens hem worden afgewezen, omdat er een kans is dat een rechter in een bodemprocedure oordeelt dat hij recht heeft op een huurovereenkomst met Woonstad.
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat Woonstad ontvankelijk is. Hij veroordeelt [gedaagde01] om de woning te ontruimen. In dit vonnis licht de kantonrechter deze beslissing toe.
Woonstad is ontvankelijk
2.4.
Op 7 juni 2023 zijn alle goederen van [gedaagde01] door deze rechtbank onder bewind gesteld en is een bewindvoerder benoemd die deze goederen zal beheren. Volgens [gedaagde01] had Woonstad deze procedure daarom moeten starten tegen zijn bewindvoerder. Dit verweer slaagt niet. [gedaagde01] woont (naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter) namelijk in de woning zonder dat hij daar recht op heeft. Dit zal verder in dit vonnis worden toegelicht. Omdat [gedaagde01] geen recht heeft om in deze woning te wonen, gaat deze rechtszaak niet om een goed (artikel 5:1 BW) van [gedaagde01] , dat onder het bewind zou vallen. In dat geval vertegenwoordigt de bewindvoerder [gedaagde01] niet (artikel 1:441 en 438 BW). Woonstad is deze procedure daarom terecht gestart tegen [gedaagde01] en is dus ontvankelijk.
[gedaagde01] moet de woning ontruimen
2.5.
De kantonrechter veroordeelt [gedaagde01] om de woning te ontruimen. Hij vindt het namelijk zeer aannemelijk dat een rechter in een (eventuele) bodemprocedure zal oordelen dat [gedaagde01] zonder recht of titel in de woning verblijft. Daarvoor is het volgende van belang.
[gedaagde01] heeft zelf geen zelfstandig recht om in de woning te wonen
2.6.
De vader van [gedaagde01] huurde de woning van Woonstad. Deze huurovereenkomst is per 21 april 2023 geëindigd, omdat de vader deze overeenkomst heeft opgezegd. Doordat die huurovereenkomst is geëindigd, is ook het recht van [gedaagde01] om in de woning te wonen geëindigd. [gedaagde01] heeft namelijk geen zelfstandig recht om in de woning te blijven. Daar zijn partijen het over eens.
Woonstad is niet verplicht om een huurovereenkomst met [gedaagde01] te sluiten
2.7.
Woonstad weigert om een huurovereenkomst met [gedaagde01] te sluiten. Door dit te weigeren maakt zij volgens [gedaagde01] misbruik van recht (artikel 3:13 BW), dan wel handelt zij onrechtmatig (artikel 6:162 BW), dan wel handelt zij in strijd met de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW). De kantonrechter vindt het niet aannemelijk dat dit verweer in een (eventuele) bodemprocedure zal slagen.
2.8.
Het uitgangspunt is dat Woonstad contractsvrijheid heeft en dus zelf mag besluiten met wie zij wel en niet een huurovereenkomst sluit. De wetgever heeft ervoor gekozen om deze vrijheid in te perken. In bepaalde specifieke uitzonderingen kan iemand ook tegen de wil van de verhuurder in (mede)huurder worden (artikel 7:266 e.v. BW).
2.9.
Ook specifiek voor de situatie waarin [gedaagde01] eerst verkeerde bestond zo’n uitzondering. [gedaagde01] had namelijk tijdens de huurovereenkomst samen met zijn vader kunnen verzoeken om medehuurder te worden (artikel 7:267 BW). Als hij aan de voorwaarden zou hebben voldaan, dan had hij de huurovereenkomst van zijn vader kunnen voortzetten na de opzegging (artikel 7:266 lid 3 BW). [gedaagde01] heeft er, bewust of onbewust, voor gekozen om dit niet te doen. Inmiddels is de huurovereenkomst geëindigd en kan [gedaagde01] zich niet meer op dit artikel beroepen.
2.10.
De kantonrechter ziet geen aanknopingspunten waaruit volgt dat dit artikel moet worden opgerekt naar de situatie van [gedaagde01] . Integendeel, een verzoek tot medehuurderschap moet ook al worden afgewezen wanneer deze als doel heeft om de persoon op korte termijn de positie van huurder te geven. Daaruit volgt dat het al zeker niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat een verhuurder kan worden verplicht om een huurovereenkomst aan te gaan met een persoon die bij een voormalig huurder inwoonde. [gedaagde01] wordt dan namelijk niet op korte termijn, maar direct huurder.
2.11.
Woonstad kan dus niet worden verplicht een huurovereenkomst met [gedaagde01] te sluiten. De kantonrechter vindt het daarom niet aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat Woonstad misbruik maakt van recht, onrechtmatig handelt of handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Dat betekent dat [gedaagde01] zonder recht of titel in de woning woont en dat niet aannemelijk is dat de uitkomst van een eventuele bodemprocedure daar verandering in zou brengen.
2.12.
Woonstad heeft spoedeisend belang bij ontruiming van de woning. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat Woonstad, als sociale verhuurder, mede tot taak heeft om woningzoekenden van sociale huurwoningen te voorzien en dat de wachtlijst voor dat soort woningen, zoals bekend, lang is. [gedaagde01] heeft er weliswaar belang bij om een dak boven zijn hoofd te hebben, maar dat belang weegt niet op tegen het belang van Woonstad bij ontruiming.
2.13.
[gedaagde01] moet de woning daarom ontruimen. Hij krijgt hiervoor 14 dagen vanaf de betekening van dit vonnis de tijd.
Woonstad heeft alle andere vorderingen ingetrokken
2.14.
Woonstad heeft tijdens de zitting alle andere vorderingen ingetrokken.
Proceskosten
2.15.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Woonstad tot vandaag vast op € 129,86 aan dagvaardingskosten, € 128,- aan griffierecht en € 529,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € ‭786,86‬. Woonstad heeft weliswaar meer griffierecht betaald, maar dat overige deel blijft voor haar eigen rekening. Zij heeft namelijk in eerste instantie (onterecht) ook geldvorderingen ingesteld tegen [gedaagde01] , die zij eigenlijk had moeten instellen tegen de bewindvoerder.‬‬ Dat deel van de kosten heeft zij dus nodeloos gemaakt.‬‬‬‬‬‬‬‬‬
2.16.
Voor kosten die Woonstad maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 99,50 (1/2 punt x € 199,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.17.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om de woning op het adres [adres01] ( [postcode01] ) in Rotterdam binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, met alle personen en/of zaken die zich daarin bevinden, te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de sleutels aan Woonstad ter beschikking te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van Woonstad tot vandaag worden vastgesteld op € 786,86;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
33394