ECLI:NL:RBROT:2023:6191

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
ROT 22/4847
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. W.C. de Jonge, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. R. Nalinci. De zaak betreft de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de eiser, die op 23 november 2021 op 49,70% is vastgesteld. Eiser heeft in het verleden verschillende uitkeringen ontvangen en heeft meerdere keren bezwaar gemaakt tegen beslissingen van het UWV. Het UWV heeft in zijn besluiten de arbeidsongeschiktheid van eiser beoordeeld op basis van medische rapportages en heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat hij volledig arbeidsongeschikt is en recht heeft op een volledige WAO-uitkering. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en het UWV zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid op goede gronden heeft vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4847

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. W.C. de Jonge,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde: mr. R. Nalinci.

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV eiser met ingang van 23 november 2021 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) toegekend.
Bij besluit van 2 september 2022 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2023. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser werkte als beroepsmilitair vanaf 2001 en is daar in 2003 voor het eerst uitgevallen met beperkingen. Verscheidene procedures tegen Defensie en het UWV over deze beperkingen hebben niet geleid tot een WAO-uitkering. Eiser is vervolgens in 2007 gaan werken als Ladinginspecteur schepen voor 40,41 uur per week. In 2010 meldde eiser zich vanuit de Werkloosheidswet met beperkingen bij het UWV. Bij een beoordeling op grond van de Wet WIA werd eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Na een verzoek tot herbeoordeling in maart 2017, wegens toegenomen beperkingen, wordt eiser opnieuw voor minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Tegen deze beslissing is eiser in bezwaar gegaan. Dat bezwaar is gegrond verklaard: eiser wordt door het UWV voor 38,5% arbeidsongeschikt geacht. In 2018 hervat eiser in ander werk als Assistent distributeur voor 22,5 uur per week, waarna hij op 5 augustus 2019 opnieuw uitvalt met beperkingen. Door de verzekeringsarts is in het kader van een WIA-beoordeling op 22 november 2021 een FML opgesteld geldig per 5 augustus 2019, waarna eiser voor 80-100% arbeidsongeschikt wordt geacht. Dit wordt aan eiser medegedeeld in het besluit van 25 november 2021. Verder wordt op 15 november 2021 in het kader van een WIA-beoordeling ook een FML opgesteld, geldig vanaf 1 augustus 2021, en eiser wordt vervolgens per 23 november 2021 voor 49,70% arbeidsongeschikt geacht. Dit wordt in het besluit van 26 november 2021 medegedeeld. Tegen dit laatste besluit (49,70% arbeidsongeschiktheid) is eiser in bezwaar gegaan.
1.2.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 9 juni 2022 geconcludeerd dat het onderzoek van de primaire verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest en dat de beperkingen die uit dat onderzoek naar voren zijn gekomen voldoende zijn onderkend bij het opstellen van de FML van 15 en 22 november 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gelet op de rapporten van 30 juni 2022, 7 juli 2022 en 30 augustus 2022 de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van eiser onderschreven. Het UWV heeft vervolgens bij het bestreden besluit, onder verwijzing naar deze rapportages, het primaire besluit gehandhaafd en geconcludeerd dat geen sprake was van een aanspraak op een tweede WIA-recht.
Standpunten in beroep
2.1
Eiser voert in beroep – samengevat – aan dat hij vanaf 2003 volledig arbeidsongeschikt is en daarom in aanmerking dient te komen voor een volledige WAO-uitkering. Subsidiair dient volgens eiser over 2007 alsnog een Amber-beoordeling plaats te vinden. En anders moet volgens eiser de WIA-uitkering die in 2017 aan hem is toegekend opgehoogd te worden naar 80-100% arbeidsongeschiktheid of dient de uitkering die is opgehoogd per 5 september 2019 tot 80-100% arbeidsongeschiktheid ook nog na 23 november 2021 door te lopen. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen juist en geen volledig onderzoek heeft verricht.
Er is sprake van een derde recht, geen tweede recht. Ook vond geen lichamelijk of psychiatrisch onderzoek plaats en werd niet gecommuniceerd met behandelaars. Verder wordt ten onrechte uitgegaan van een urenbeperking van 30 uur. Eiser kan niet werken en dient in aanmerking te komen voor een volledige WIA-uitkering of een IVA- uitkering.
2.2
Het UWV stelt zich op het standpunt dat eventuele WAO-aanspraken niet aan de orde zijn in dit geding. Eiser heeft immers vanaf 2007 gewerkt en aan eiser is vervolgens met ingang van 1 maart 2017 een WIA-uitkering toegekend. Verweerder blijft bij de urenbeperking van 30 uur.
Wettelijk kader
3. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat voor zover eiser aanspraak wil maken op een eerdere WAO-uitkering of sprake zou moeten zijn van een Amber-beoordeling dit niet aan de orde is en ook niet aan de orde kan zijn in de onderhavige procedure. De rechtbank volgt het UWV in het standpunt dat eiser op basis van zijn laatste twee dienstverbanden aanspraken op een WIA-uitkering heeft opgebouwd, waardoor de veronderstelde WAO aanspraken niet meer aan de orde kunnen zijn. Daarbij heeft het UWV eerder aan eiser voorgehouden dat hij zelf ook geen informatie van bijvoorbeeld Defensie heeft overgelegd die het UWV bij de eigen beoordeling had kunnen betrekken. Gelet hierop volgt de rechtbank eiser ook niet in zijn enkele stelling dat sprake zou zijn van een derde in plaats van een tweede recht.
4.2.
De rechtbank moet in deze procedure beoordelen of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 23 november 2021 op goede gronden heeft vastgesteld op 49,70%. De rechtbank dient aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, op goede gronden in staat is geacht de aan hem voorgehouden functies te verrichten.
4.3.
Het onderzoek van de primaire verzekeringsarts is gebaseerd op de anamnese, dossierstudie en psychisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook dossierstudie verricht en heeft het gestelde in bezwaar en tijdens de telefonische hoorzitting van 7 juni 2022, alsmede alle aanwezige en door eiser overgelegde medische stukken meegewogen. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is daarmee op zorgvuldige wijze verricht.
4.4.
De rechtbank is verder niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser en meer beperkingen had moeten aannemen. De klachten van eiser zijn, zo blijkt uit de rapportage van 9 juni 2022, bij de beoordeling betrokken. Ten aanzien van de urenbeperking heeft de primaire verzekeringsarts inzichtelijk gemotiveerd waarom eiser vanwege de behandeling die hij volgt en de weerslag die dat heeft tijdelijk en voor ongeveer 30 uur per week belastbaar wordt geacht. De stelling van eiser dat sprake zou zijn van een discrepantie met het oordeel van een andere verzekeringsarts die eiser eerder heeft gesproken en de stelling van eiser dat niet is onderzocht welk effect de behandeling heeft, maken niet dat op de datum in geding een ruimere urenbeperking aangenomen had moeten worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 9 juni 2022 immers gemotiveerd toegelicht waarom de primaire verzekeringsarts een ander oordeel had, waarbij hij heeft overwogen dat deze eiser ook nog kort voor de datum in geding heeft gezien terwijl ook informatie van
3 september 2021 van de Waag is bij de beoordeling is betrokken. Verder is door eiser in beroep geen objectiveerbare medische informatie overgelegd waaruit zou blijken dat eisers situatie op datum in geding anders is.
4.5.
De rechtbank wijst het verzoek van eiser om over te gaan tot het benoemen van een deskundige zoals bedoeld in artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dan ook af. De rechtbank heeft dit verzoek beoordeeld aan de hand van de zogenoemde drietrapsraket die voortvloeit uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226). In deze uitspraak is het Korošec-arrest geduid voor zaken als die van eiser. Volgens die drietrapsraket dient eerst de zorgvuldigheid van de besluitvorming van verweerder door de rechtbank te worden beoordeeld: de rapporten van de verzekeringsartsen moeten blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Vervolgens moet worden bezien of er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen. Indien op grond van het geheel aan gegevens wordt vastgesteld dat geen equality of arms bestaat, zal de rechtbank moeten waarborgen dat dit evenwicht wordt hersteld. Indien sprake is van evenwicht dient tenslotte een inhoudelijke beoordeling plaats te vinden. Als eiser door zijn gemotiveerde betwisting twijfel heeft doen ontstaan aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en deze na een eventuele reactie van verweerder niet is weggenomen, kan daarin reden bestaan een (medisch) deskundige te benoemen. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de rechtbank niet twijfelt aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming van verweerder, omdat de rapportages van de verzekeringsarts(en) bezwaar en beroep blijk geven van zorgvuldig onderzoek en daarnaast deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. Daarnaast heeft eiser voldoende de mogelijkheid en gelegenheid gekregen om in beroep het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te betwisten. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om over te gaan tot het benoemen van een deskundige.
4.6.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportages van 30 juni 2022, 7 juli 2022 en 30 augustus 2022 de functiegeschiktheid van elk van de geduide functies per gesignaleerd aspect gemotiveerd toegelicht. De functies moeten voor eiser geschikt worden geacht.
4.7.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 49,70%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door verweerder dus terecht bepaald op meer dan 35% en minder dan 80%.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. de Vries, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 juli 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.