ECLI:NL:RBROT:2023:6468

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
10/132318-22; 10/294800-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware straf voor medeplegen van moord en brandstichting in Rotterdam

Op 11 juli 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van moord en openlijke geweldpleging. De zaak betreft een schietincident op 22 mei 2022 in Rotterdam, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer01], werd doodgeschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte01] een plan had gemaakt om het slachtoffer om het leven te brengen. De verdachte heeft op verschillende momenten contact gehad met [medeverdachte01] over de uitvoering van dit plan. Op de avond van de schietpartij heeft [medeverdachte01] het slachtoffer neergeschoten, waarna de verdachte en [medeverdachte01] de auto in brand staken die zij gebruikten voor hun vlucht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden zwaar hebben meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, die schadevergoeding hebben geëist voor de gevolgen van de moord.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/132318-22; 10/294800-22
Datum uitspraak: 11 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de [detentieadres01] ,
raadsvrouw mr. I.K. Oosterveen, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 30 en 31 mei 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte als eerste (impliciet primair) verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord. Als dat niet kan worden bewezen, wordt de verdachte (impliciet subsidiair) verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van doodslag. Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen goederen door een personenauto in brand te steken (primair) en als dat niet kan worden bewezen aan vernieling van die personenauto (subsidiair).

3..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. A.H.A. de Bruijne en P.J. Wijnands hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/132318-22 impliciet primair ten laste gelegde (moord in vereniging) en het onder parketnummer 10/294800-22 primair ten laste gelegde (openlijke geweldpleging);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen betrokkenheid had bij de dood van het slachtoffer en daar op geen enkele manier aan heeft bijgedragen. In het in brand steken van de auto heeft de verdachte evenmin enig aandeel gehad.
4.1.2.
Beoordeling
De feiten
Op 22 mei 2022 omstreeks 23:28 uur ontving het Operationeel Centrum Rotterdam meerdere meldingen van een schietpartij aan de Nassauhaven te Rotterdam. De verbalisanten die om 23:32 uur ter plaatse kwamen zagen een persoon op straat liggen die later het slachtoffer [slachtoffer01] bleek te zijn. De verbalisanten zagen dat het slachtoffer in een foetushouding lag met zijn gezicht naar de grond. Ter hoogte van zijn hoofd lag een plas bloed met daarin twee hulzen. Op de stoep lagen nog twee hulzen. De verbalisanten zagen op de rug van het slachtoffer twee bebloede vlekken op het T-shirt. Bij het naar boven draaien van het gezicht zagen de verbalisanten dat het slachtoffer een schotwond had in het hoofd op de plek waar normaal gesproken het rechteroog hoort te zitten. Aan de achterkant van het hoofd zagen de verbalisanten aan dezelfde kant ook een gat. Bij het controleren van de vitale functies constateerden de verbalisanten dat het slachtoffer geen ademhaling en geen hartslag had.
Andere verbalisanten ontvingen aanrijdend naar de Nassauhaven de melding dat er op de Feijenoordkade te Rotterdam een brandend voertuig stond. Om 23:40 uur zagen zij aan het eind van de Feijenoordkade een grijze BMW met kenteken [kenteken01] in brand staan. De BMW bevond zich op ongeveer 750 meter van de Nassauhaven .
Uit het forensisch onderzoek in de Persoonsstraat en de Nassauhaven volgt dat er minimaal zeven keer is geschoten. Het slachtoffer had schotverwondingen in zijn rechteroog, nek, rug, bil, buik en beide armen. De kogels waren van hetzelfde merk en kaliber en verschoten met een en hetzelfde vuurwapen. In de Persoonsstraat werden bloedsporen en twee hulzen aangetroffen. Vanaf de Persoonsstraat was een bloedspoor te zien dat liep in de richting van de plek waar het slachtoffer werd aangetroffen aan de Nassaukade. Rondom diens lichaam werden vijf verschoten patroonhulzen aangetroffen. Op één van de in de Persoonsstraat aangetroffen hulzen werd DNA aangetroffen van medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ). De forensisch patholoog heeft vastgesteld dat het overlijden van het slachtoffer kan worden verklaard door het doorschot door de nek. Het doorschot door de rug was eveneens potentieel dodelijk. De forensisch patholoog stelde tevens vast dat het schotletsel aan de nek niet tijdens de eerste beschieting aan de Persoonsstraat kan zijn opgetreden, aangezien het ruggenmergletsel heeft geleid tot acute uitval van de bewegingsfuncties van het lichaam en het slachtoffer daarna dus niet meer zou hebben kunnen lopen.
Tijdens het forensisch onderzoek op de Feijenoordkade werden naast de uitgebrande BMW resten aangetroffen van een zwarte handschoen. Ook hierop werd het DNA van [medeverdachte01] aangetroffen. De BMW bleek valse kentekenplaten te hebben en gestolen te zijn.
Verklaringen verdachten
[medeverdachte01] heeft bekend dat hij het slachtoffer heeft doodgeschoten. Hij heeft verklaard dat hij was benaderd om een auto in brand te steken. Daar zou hij € 2.000 voor krijgen. Hij werd op 22 mei 2022 opgehaald met een Volkswagen Golf. In de auto is hem verteld dat hij iemand moest doodschieten. De persoon die dit zei draaide zich naar hem om en sprak met stemverheffing tegen hem. Daarna is [medeverdachte01] overgestapt in een BMW, waarin het vuurwapen lag. Hij heeft het vuurwapen geladen en is op enig moment uitgestapt. Toen er een man kwam aanlopen en die man hem aankeek heeft hij geschoten, waarna de man op de grond viel. Daarop kwam de BMW aanrijden, is [medeverdachte01] ingestapt en is de BMW naar de Feijenoordkade gereden. Daar heeft [medeverdachte01] de BMW in brand gestoken. Een paar dagen later heeft hij € 10.000 ontvangen. Hij heeft ontkend dat er sprake was van voorbedachte raad ten aanzien van het doodschieten. Hij was in paniek en zou hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verder heeft [medeverdachte01] verklaard dat hij zich niet kan herinneren wat zich op en in aanloop naar de avond van 22 mei 2022 heeft afgespeeld.
Verdachte [verdachte01] (hierna: [verdachte01] ) heeft verklaard dat hij op 21 mei 2022 - de avond voorafgaande aan die van de schietpartij - in de auto zat die [medeverdachte01] heeft opgehaald. Ze zijn naar Rotterdam-Zuid gereden om een videoclip op te nemen. Later op de avond heeft [verdachte01] aan de Feijenoordkade de scooter in de bosjes gezet. Daarna is hij in de BMW met kenteken [kenteken01] gestapt en weggereden. Dit heeft hij gedaan op verzoek van een vriend wiens naam hij niet wil noemen. Hij had geen wetenschap van of betrokkenheid bij het om het leven brengen van het slachtoffer. Op 22 mei 2022 heeft [verdachte01] zowel voor als na het schietincident op de Nassauhaven telefonisch contact gehad met [medeverdachte01] , maar dat ging ook over het opnemen van een videoclip.
Gebeurtenissen 21 mei 2022
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast met betrekking tot de gang van zaken op 21 mei 2022.
[medeverdachte01] maakte, in ieder geval in de periode van 21 tot en met 23 mei 2022, gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer01]. [verdachte01] maakte in die periode gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer02].
Om 19:41:14 uur belt [verdachte01] naar [medeverdachte01] en voeren zij het volgende gesprek ([letter 1] = [verdachte01] , [letter 2] = [medeverdachte01] ).
[verdachte01]: Fakka die andere connect mij hij zegt yo fakka ben je bij die andere. Ik zeg nee, hij zegt connect hem eens want…
[medeverdachte01]: Ja fakka actief
[verdachte01]: Ga je aankleden
[medeverdachte01]: Nu? Maar hoe laat?
[verdachte01]: Hij zegt nu man
[medeverdachte01]: Gaat het nu gebeuren?
[verdachte01]: Nee maar nu gaat hij ons ophalen, misschien we gaan voorbereiden of we gaan gelijk door.
[medeverdachte01]: Zo man is veel te vroeg toch.
[verdachte01]: Nee maar alvast voorbereiden denk ik toch.
[verdachte01]: Heb je zwarte patta daar voor mij?
[medeverdachte01]: Uh ja maar heb jij voor mij?
[verdachte01]: Nee man daarom vraag ik jou.
[medeverdachte01]: Ja broer jij hebt toch ook patta? Wat moeten we nu meenemen? Sinds die leipe actie
Om 20:57:03 uur belt [verdachte01] nogmaals naar [medeverdachte01] . [medeverdachte01] zegt dat hij voor de deur staat en zegt tegen [verdachte01] dat hij zijn telefoon uit moet doen. Uit de historische telefoongegevens van de telefoon van [verdachte01] volgt dat zijn telefoon om 20:58 uur voor het laatst is gebruikt en toen aanstraalde op de zendmast [adres02].
Uit de historische telefoongegevens van de telefoon van [medeverdachte01] volgt dat de telefoon tussen 21:05 en 22:02 uur is verplaatst van Rotterdam-West naar de zendmast [adres03] . Deze zendmast staat nabij de woning van het slachtoffer en is 250 meter verwijderd van de plek waar zijn lichaam de volgende avond wordt aangetroffen. De telefoon van [medeverdachte01] blijft tot 04:17 uur aanstralen op zendmasten rondom de woning van het slachtoffer.
Op de camerabeelden van [naam01] , ter hoogte van de Feijenoordkade, is te zien dat omstreeks 21:55 uur een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken02] komt aanrijden met daarin drie mannen. Ze stappen uit en gaan aan de kant van de bosjes staan. Daarbij lijken ze naar de bosjes te kijken. Even later vertrekken ze weer. Omstreeks 22:30 uur komt een grijze BMW 5-serie met kenteken [kenteken01] aangereden. Omstreeks 22:50 uur komt een man op een scooter aangereden. Hij rijdt naar de bosjes en de man probeert de scooter achteruit de bosjes in te rollen. Op het moment dat de man voor de BMW langsloopt is op de camerabeelden te zien dat de binnenkant van zijn capuchon roodkleurig is. De man duwt samen met een andere man de scooter verder de bosjes in en laat de scooter daar achter. Beide mannen stappen in de BMW, de scooterrijder aan de bestuurderszijde. Vervolgens rijdt de BMW weg.
[verdachte01] heeft verklaard dat hij op 21 mei 2022 [medeverdachte01] heeft opgehaald en dat ze daarna naar Rotterdam-Zuid zijn gegaan. Hij heeft tevens verklaard dat hij de persoon is met de capuchon met een rode binnenkant op de camerabeelden, die de scooter in de bosjes zet aan de Feijenoordkade en als bestuurder wegrijdt in BMW.
Gebeurtenissen 22 mei 2022
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast met betrekking tot de gang van zaken op 22 mei 2022.
Op camerabeelden van de Mathenesserweg is te zien dat om 04:47 uur een rode Toyota Yaris komt aangereden waaruit twee personen stappen. Zij worden door een verbalisant herkend als [verdachte01] en [medeverdachte01] . [verdachte01] draagt een zwarte jas met een capuchon met een rode binnenkant. [verdachte01] heeft tijdens zijn verhoor verklaard dat hij die persoon op de beelden is.
Om 18:20:22 uur belt [verdachte01] naar [medeverdachte01] en voeren zij het volgende gesprek.
[verdachte01]: Ze hebben hem gezien hè.
[verdachte01]: Kom zo. Actief ouwe broer.
[medeverdachte01]: Ja ja zo zo zo.
[verdachte01]: Half acht ben ik actief.
[medeverdachte01]: Acht uur/half negen.
[verdachte01]: Het gaat laat worden man.
[medeverdachte01]: Oké is goed.
[verdachte01]: Wollah ik wil niet dat we daar laat aankomen want morgen moet die werken, hij moet vroeg thuis komen.
[medeverdachte01]: Ik hoor je, ik hoor je.
[verdachte01]: Anders gaat het net als gister worden. Je moet nu komen, hij is nu thuis.
[medeverdachte01]: Ja toch? Laat me slapen, laat me slapen.
[verdachte01]: Hoe laat ben je actief dan?
[medeverdachte01]: Ik weet het gewoon niet. Ik ga jou bellen of jij mij.
[verdachte01]: Oké ik ga jou bellen rond zeven uur.
[medeverdachte01]: Oké is goed.
Om 21:15:52 uur belt [verdachte01] nogmaals naar [medeverdachte01] om te vragen of [medeverdachte01] handschoenen heeft meegenomen. [medeverdachte01] bevestigt dat aan [verdachte01] . De telefoon van [verdachte01] wordt om 21:16 uur voor het laatst gebruikt en straalt dan aan op de zendmast [adres04]. De telefoon van [medeverdachte01] verplaatst evenals de dag ervoor tussen 21:15 en 21:37 uur van de zendmast [adres05] naar die op de [adres03] . Dit is de wijk waar het slachtoffer woonachtig is. Op de camerabeelden van de Mathenesserweg is te zien dat omstreeks 21:18 uur een Volkswagen Golf komt aangereden en dat de Golf stopt ter hoogte van de woning van [medeverdachte01] . Direct daarna komt een persoon uit de richting van de voordeur van [medeverdachte01] gelopen en die stapt in de Golf. De Golf wordt door een verbalisant herkend als de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken02] die omstreeks 21:34 uur te zien is op de camerabeelden aan de Feijenoordkade. De Golf geeft om 21:26 uur een ANPR-hit op de Willemsbrug. De verwachte rijtijd vanaf de Mathenesserweg naar de locatie aan de Feijenoordkade is 16 minuten. Dit komt overeen met het vertrek van de Golf vanaf de Mathenesserweg, de ANPR-hit op de Willemsbrug en de aankomst op de Feijenoordkade.
Op de camerabeelden van de Feijenoordkade is te zien dat omstreeks 23:27 uur de BMW met kenteken [kenteken01] komt aangereden met daarin een bestuurder en op de stoel rechtsachter een passagier. Op de beelden is te zien dat de bestuurder uitstapt en direct naar de bosjes loopt waar op de avond daarvoor de scooter is neergezet. De rechtbank neemt op de camerabeelden waar dat de binnenkant van de capuchon van deze bestuurder roodkleurig is.
De passagier giet op de achterbank vanuit een jerrycan vloeistof in de auto. De bestuurder heeft ondertussen de scooter uit de bosjes gehaald en gaat op de scooter zitten. De passagier heeft een fakkel in zijn handen en steekt die aan. De passagier gooit de brandende fakkel door het raam van de BMW waarna er een steekvlam ontstaat. De passagier rent richting de scooter en vervolgens rijdt de scooter weg.
Omstreeks 23:30 uur straalt de telefoon van [medeverdachte01] aan op de zendmast [adres03] . Deze zendmast is 250 meter verwijderd van de plaats waar het slachtoffer is aangetroffen. De telefoon van [verdachte01] komt om 23:34 uur weer in de lucht en straalt dan aan op de zendmast [adres06] . Dat is circa 700 meter van de plaats delict. Vervolgens verplaatst zijn telefoon naar de wijk Hordijkerveld/IJsselmonde, waar om 00:03 uur de zendmast [adres07] wordt aangestraald en om 00:05 uur de zendmast [adres08]. De reistijd per auto vanaf de Stoomtramweg naar deze locaties betreft 18 minuten, wat overeenkomt met deze verplaatsing.
[medeverdachte01] heeft verklaard dat hij op 22 mei 2022 omstreeks 23:30 uur het slachtoffer heeft neergeschoten. Daarna kwam de BMW aanrijden en is hij ingestapt. De BMW is vervolgens naar de Feijenoordkade gereden, waar [medeverdachte01] de auto in brand heeft gestoken. Dit wordt bevestigd door het feit dat DNA van [medeverdachte01] is aangetroffen op de handschoenresten die naast de uitgebrande BMW lagen.
Op 23 mei 2022 om 00:31:58 uur belt [verdachte01] naar [medeverdachte01] en voeren zij het volgende gesprek.
[verdachte01]: Geen taxi pakken he.
[medeverdachte01]: Aight ik heb die boy laten komen.
[verdachte01]: En die wat ik tegen jou zei, wat je moest houden?
[medeverdachte01]: Ja.
[verdachte01]: Ga je meenemen?
[medeverdachte01]: Wat moet ik doen?
[verdachte01]: In principe kan het gewoon. Je moet hem ehm. Rustig aan rijden via IJsselmonde. Dan kan je hem gewoon meenemen. Oke ik zie jou zo.
Conclusies van de rechtbank
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
[verdachte01] en [medeverdachte01] zijn in ieder geval vanaf 21 mei 2022 samen bezig geweest met de voorbereiding van het doodschieten van het slachtoffer. [medeverdachte01] wordt die avond door [verdachte01] opgehaald nadat ze hebben gebeld over de voorbereiding ergens van. [verdachte01] heeft verklaard dat hij de vluchtscooter in de bosjes heeft geplaatst aan de Feijenoordkade en dat hij daarna in de grijze BMW met kenteken [kenteken01] is weggereden. Voorts blijkt uit de historische gegevens van de telefoon van [medeverdachte01] dat hij vanaf het moment dat hij door [verdachte01] wordt opgehaald tot na 04:00 uur de volgende ochtend in de buurt van de woning van het slachtoffer is gebleven. Op de camerabeelden van de Mathenesserweg is te zien dat [verdachte01] en [medeverdachte01] rond 4:45 uur worden afgezet voor de woning van [medeverdachte01] . [verdachte01] heeft dit bevestigd tijdens zijn verhoor.
Later die dag, 22 mei 2022 omstreeks 18:20 uur, belt [verdachte01] naar [medeverdachte01] . Hij vraagt [medeverdachte01] hoe laat hij actief is en zegt dat het laat gaat worden die avond. [verdachte01] zegt [medeverdachte01] dat hij niet te laat wil aankomen "
want morgen moet die werken, hij moet vroeg thuis komen”. [verdachte01] zegt tegen [medeverdachte01] dat hij niet wil dat het net zoals gisteren gaat worden en dat [medeverdachte01] nu moet komen omdat ‘hij’ thuis is. Om 21:18 uur wordt [medeverdachte01] opgehaald door de Volkswagen Golf die later op de avond wordt gezien op de camerabeelden aan de Feijenoordkade, op de plek waar na het schietincident de BMW in brand wordt gestoken. De telefoon van [medeverdachte01] verplaatst van Rotterdam-West naar Rotterdam-Zuid , vlakbij de woning van het slachtoffer. De rechtbank maakt hieruit op dat [verdachte01] en [medeverdachte01] contact hebben over de voorbereiding van het doodschieten van het slachtoffer, dat later op de avond zal plaatsvinden. De avond daarvoor zijn [verdachte01] en [medeverdachte01] gedurende een lange tijd in de buurt van de woning van het slachtoffer geweest. Die avond van 21 mei 2022 is het slachtoffer niet thuis geweest. [verdachte01] zegt tegen [medeverdachte01] dat hij niet wil dat het weer net zoals die avond gaat.
Omstreeks 23:30 uur schiet [medeverdachte01] in de Persoonsstraat, de straat waarin het slachtoffer woonde, tweemaal op het slachtoffer, waarbij hij hem raakt. Op die plaats zijn hulzen en bloed van het slachtoffer aangetroffen. Het slachtoffer vlucht vervolgens naar de Nassauhaven , waar [medeverdachte01] nog vijfmaal op hem schiet en het slachtoffer om het leven komt. [medeverdachte01] stapt vervolgens als passagier in de BMW met kenteken [kenteken01] . De BMW rijdt naar de Feijenoordkade, waar [medeverdachte01] de BMW in brand steekt. Hoewel hij dat ontkent, stelt de rechtbank vast dat [verdachte01] ook op dat moment, evenals de dag daarvoor, de bestuurder van de BMW is. De rechtbank neemt op de camerabeelden van de Feijenoordkade waar dat de bestuurder van de BMW weer de persoon is met een capuchon met een rode binnenkant. Op de beelden van de Feijenoordkade van 21 mei 2022 is [verdachte01] ook te zien met een dergelijke capuchon met een rode binnenkant, evenals op de beelden van de Mathenesserweg op 22 mei 2022 in de ochtend. Daarnaast loopt de bestuurder van de BMW, nadat hij uitstapt, direct op de vluchtscooter af die [verdachte01] daar de avond ervoor in de bosjes heeft neergezet. Uit de doelgerichte manier waarop de bestuurder de scooter pakt valt af te leiden dat hij wist waar deze precies stond. Nadat de BMW in brand staat, rijden [verdachte01] en [medeverdachte01] samen weg op de scooter. Kort hierna wordt de telefoon van [verdachte01] weer aangezet. De telefoon straalt dan aan op 700 meter van de plaats waar het slachtoffer is aangetroffen en verplaatst vervolgens naar Rotterdam-West. De telefoon van [medeverdachte01] blijft aanstralen op Rotterdam-Zuid .
Op 23 mei 2022 omstreeks 00:31 uur belt [verdachte01] naar [medeverdachte01] . Hij zegt dat [medeverdachte01] geen taxi moet pakken en vraagt hem naar iets dat hij bij zich moest houden. [medeverdachte01] vraagt [verdachte01] wat hij moet doen. [verdachte01] zegt dat hij ‘het’ kan meenemen en dat ze elkaar zo zien. De rechtbank maakt hieruit op dat [verdachte01] en [medeverdachte01] kennelijk gezamenlijke wetenschap hebben over iets dat [medeverdachte01] bij zich heeft, dat zij van elkaar weten wat ze eerder op de avond hebben gedaan en dat zij elkaar kort daarna weer zouden zien.
Enkele dagen later ontvangt [medeverdachte01] een geldbedrag van € 10.000, waarvan een deel in beslag is genomen door de politie. [medeverdachte01] heeft verklaard dat hij dat bedrag als beloning voor de beschieting en de brandstichting heeft ontvangen en dat het in zijn woning in beslag genomen geld het restant van dat bedrag was.
Opzet, voorbedachte raad en medeplegen
De rechtbank ziet het handelen van [verdachte01] en [medeverdachte01] als het voorbereiden en doelgericht uitvoeren van het vooropgezette plan het slachtoffer om het leven te brengen. Daarbij was dus sprake van voorbedachte raad. Uit de tapgesprekken tussen [verdachte01] en [medeverdachte01] blijkt dat er, al dan niet met anderen, vanaf 21 mei 2022 over het doodschieten van het slachtoffer is gesproken en dat met het oog daarop een plan is gemaakt. Er zijn voorbereidingen getroffen en het slachtoffer is vervolgens op 22 mei 2022 ook daadwerkelijk en ogenschijnlijk doelgericht doodgeschoten. Dat betekent dat de verdachten zich gedurende enige tijd hebben kunnen beraden op het te nemen besluit. Zij hebben de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en hebben de gelegenheid gehad zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de [verdachte01] en [medeverdachte01] samen, met voorbedachte raad, het slachtoffer om het leven hebben gebracht.
De rechtbank acht de verklaring van [verdachte01] , dat hij een videoclip ging opnemen en niets te maken had met het doodschieten van het slachtoffer op 22 mei 2022, ongeloofwaardig. Uit de tapgesprekken volgt dat [verdachte01] frequent telefooncontact heeft met [medeverdachte01] , dat er gesprekken zijn gevoerd die over een persoon gingen en dat [verdachte01] wist wat er moest gebeuren op 21 en 22 mei 2022. Hij lijkt [medeverdachte01] ook aan te sturen in die tapgesprekken. Zo vertelt [verdachte01] [medeverdachte01] op 22 mei 2022 aan het begin van de avond wanneer hij klaar moet staan en wat hij mee moet nemen en vertelt hem na de moord op het slachtoffer hoe [medeverdachte01] het beste terug kan rijden. [verdachte01] heeft [medeverdachte01] direct na het schieten met de BMW van de plaats delict meegenomen naar de plek waar zij die BMW in brand hebben gestoken en hij had de scooter om verder te vluchten daar de vorige dag klaargezet. De rechtbank vindt het ongeloofwaardig dat [verdachte01] deze handelingen zou hebben verricht zonder dat hij kennis had van het vooropgezette plan om het slachtoffer om het leven te brengen.
4.1.3.
Conclusie
Het onder parketnummer 10/294800-22 impliciet primair ten laste gelegde – medeplegen van moord op [slachtoffer01] , – en het onder parketnummer 10/132318-22 primair ten laste gelegde – openlijk geweld tegen een personenauto - is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/132318-22 impliciet primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 10/294800-22 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
ten aanzien van parketnummer 10/132318-22
hij op 22 mei 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
[slachtoffer01] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen kogels in en/of door en/of in de richting van het hoofd en nek en rug en lichaam van die [slachtoffer01] af te vuren;
ten aanzien van parketnummer 10/294800-22
hij op 22 mei 2022 te Rotterdam
openlijk, te weten op de Feijenoordkade, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een personenauto, merk BMW, door de inhoud van een jerrycan in voornoemde personenauto te legen en een met vuur aangestoken fakkel in voornoemde personenauto te gooien.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
onder parketnummer 10/132318-22
medeplegen van moord
onder parketnummer 10/294800-22
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan de koelbloedige moord op het 34-jarige slachtoffer. Moord is een buitengewoon ernstig misdrijf. Met deze brute daad hebben de verdachten blijk gegeven van een volledig gebrek aan respect voor het leven van een ander en hebben zij de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar en onbeschrijflijk leed toegebracht. Ter zitting is duidelijk naar voren gekomen hoeveel verdriet de onverwachte en gewelddadige dood van hun zoon, partner en vader bij hen heeft veroorzaakt. Uit het dossier blijkt dat deze moord zorgvuldig is voorbereid en gepland. Het behoeft geen betoog dat de wijze waarop deze moordaanslag is uitgevoerd ook in het algemeen voor grote onrust en sterke gevoelens van onveiligheid in de samenleving zorgt. Het slachtoffer is op straat, vlak bij zijn woning, meermalen beschoten en ter plekke overleden. Daar komt bij dat meerdere getuigen de schoten hebben gehoord of de medeverdachte hebben zien schieten. Dit moet voor hen zeer beangstigend zijn geweest. Er hadden bovendien meer slachtoffers kunnen vallen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 3 mei 2023 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk ernstig geweldsfeit.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 31 oktober 2022. De reclassering stelt dat de verdachte een beeld laat zien waarbij hij (ogenschijnlijk) maatschappelijk geaccepteerde doelen en stabiliteit nastreeft. Hij bewoonde sinds kort een zelfstandige huurwoning, had een uitkering en hield zich bezig met het bedrukken van kleding. Hij was tevens zoekende naar meer structureel werk. Er lijken geen financiële problemen te zijn en de reclassering ziet geen aanwijzingen voor ernstig of delictgerelateerd middelengebruik. De verdachte ontkent een crimineel sociaal netwerk te hebben maar erkent wel de medeverdachte te kennen. De verdachte heeft in het verleden langere tijd begeleiding en behandeling gehad. Hij heeft een belast verleden waarbij hij veel boosheid ervoer. De reclassering ziet geen andere aanwijzingen voor agressief gedrag. De verdachte toont enig zelfinzicht en zelfreflectie. In hoeverre een gemis aan vaardigheden of een pro-criminele houding een rol heeft gespeeld in de tenlastelegging kan de reclassering niet beoordelen. De reclassering ziet geen aanwijzingen voor beperkte handelingsvaardigheden. Ook op het gebied van de pedagogische beïnvloeding ziet de reclassering geen indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gelet op straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd en komt zij daardoor tot een lagere gevangenisstraf dan geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Ter zake van het onder parketnummer 10/132318-22 ten laste gelegde feit hebben de volgende personen zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd.
[benadeelde partij01] vordert een vergoeding van € 32.750,67 aan materiële schade en een vergoeding van € 92.500,- aan immateriële schade.
[benadeelde partij02] vordert een vergoeding van € 874,44 aan materiële schade en een vergoeding van € 60.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde partij03] vordert een vergoeding van € 33.412,38 aan materiële schade en een vergoeding van € 85.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde partij04] vordert een vergoeding van € 34.560,- aan materiële schade en een vergoeding van € 55.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde partij05] vordert een vergoeding van € 18.857,80 aan materiële schade en een vergoeding van € 30.000,- aan immateriële schade.
Voorts heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd een benadeelde partij onder nummer [nummer01] , ter zake van het onder parketnummer 10/294800-22 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 10.550,- aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van alle benadeelde partijen geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts heeft zij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft uitgebreid verweer gevoerd op alle door de benadeelde partijen aangevoerde schadeposten.
8.3.
Beoordeling
8.3.1.
Materiële schade
Kosten lijkbezorging
De benadeelde partijen [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] en [benadeelde partij05] hebben materiële schadevergoeding gevorderd die ziet op de kosten voor lijkbezorging. Uit de stukken maakt de rechtbank op dat er zowel in Nederland als op Curaçao een uitvaart van het slachtoffer is geweest. De rechtbank is van oordeel dat slechts de uitvaart in Nederland voor vergoeding in aanmerking komt. Het argument dat het in de cultuur van het slachtoffer gebruikelijk is om een uitvaart op deze wijze te regelen is voor de rechtbank onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Uit de door de benadeelde partijen overgelegde stukken volgt dat de kosten van de uitvaart in Nederland kennelijk grotendeels vergoed zijn door de uitvaartverzekering. De rechtbank begrijpt het zo dat gevorderd wordt vergoeding van de kosten die niet door de verzekering zijn vergoed. Uit de stukken blijkt echter niet op welke kosten de uitkering van de verzekering betrekking had, of de nu gevorderde kosten daar niet reeds bij inbegrepen zijn en evenmin dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Dat er, naast de kosten die reeds door de verzekering zijn vergoed, extra kosten zijn gemaakt voor de uitvaart in Nederland is niet onderbouwd en wordt door de verdediging betwist. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen of de opgevoerde kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
De benadeelde partij [benadeelde partij01] was verantwoordelijk voor het organiseren van de uitvaart. De uitvaartverzekering stond ook op haar naam. De kosten die niet door haar maar door derden zijn gemaakt voor de aankleding en het bijwonen van de uitvaart kunnen naar oordeel van de rechtbank dan ook niet worden aangevoerd als kosten voor lijkbezorging.
Nader onderzoek naar de gemaakte en al dan niet vergoede kosten van lijkbezorging zal een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in het gedeelte van de vorderingen dat ziet op kosten voor lijkbezorging. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Overige materiële schade benadeelde partij [benadeelde partij01]
De benadeelde partij [benadeelde partij01] heeft voorts vergoeding gevorderd van de gemaakte kosten voor de woning van het slachtoffer, vliegtickets, extra telefoonkosten en eigen risico.
De benadeelde partij heeft kosten gemaakt voor het leegruimen van de woning van het slachtoffer en het gedurende zeven maanden opslaan van zijn spullen in een garagebox. Deze schade is ontstaan door het bewezen verklaarde feit en komt de rechtbank niet ongegrond of bovenmatig voor. Het gevorderde bedrag tot vergoeding van deze kosten ter hoogte van € 1.161,54 zal daarom worden toegewezen.
De door de benadeelde partij gevorderde kosten van vliegtickets en extra telefoonkosten staan in een te ver verwijderd verband van het bewezen verklaarde feit om voor vergoeding in aanmerking te komen. Voorts is op basis van de overgelegde stukken niet vast te stellen of de door de benadeelde partij gemaakte kosten voor beveiliging voldoende samenhangen met het bewezen verklaarde feit. Nader onderzoek hiernaar zal een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in deze door haar gevorderde schade. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt dat zij al eerder in behandeling was bij een psycholoog en dat die behandeling nu is hervat. De benadeelde partij heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat het die hervatting was die heeft geleid tot het door haar verschuldigd raken van het eigen risico. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in deze door haar gevorderde schadepost. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Overige materiële schade benadeelde partij [benadeelde partij02]
Vast is komen te staan dat bij de benadeelde partij [benadeelde partij02] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is ontstaan, te weten kosten voor het eigen risico. De gevorderde schadevergoeding is niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het gedeelte van de vordering dat ziet op de gemaakte kosten voor het eigen risico ter hoogte van € 574,16 zal worden toegewezen.
Overige materiële schade benadeelde partij [benadeelde partij05]
De benadeelde partij [benadeelde partij05] heeft voorts vergoeding gevorderd van de gemaakte kosten voor het eigen risico, de huur van een garagebox en huurpenningen.
Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt onvoldoende dat er sprake is van een causaal verband tussen het bewezen verklaarde en de door de benadeelde partij aangevoerde gemaakte kosten voor het eigen risico. De rechtbank verklaart de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk in dit gedeelte van de vordering. Dit deel kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken volgt dat zij de kosten voor de huur van een garagebox en huurkosten heeft voorgeschoten voor de moeder van het slachtoffer. De door de verdachte geschonden norm strekt niet rechtstreeks tot bescherming van de belangen van deze benadeelde partij. De benadeelde partij heeft dan ook geen eigen titel om deze kosten te verhalen op de verdachte. De benadeelde partij dient deze voorgeschoten kosten te verhalen op degene voor wie zij die kosten heeft voorgeschoten. De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering derhalve afwijzen.
Benadeelde partijen [benadeelde partij03] en [benadeelde partij04]
Namens de benadeelde partijen [benadeelde partij03] en [benadeelde partij04] is materiële schadevergoeding gevorderd voor gederfd levensonderhoud. Dit is door de verdediging gemotiveerd betwist. De kosten voor levensonderhoud zijn in beginsel kosten die gezamenlijk worden gedragen door de beide ouders van een kind. De hoogte van het gederfd levensonderhoud moet worden bepaald door middel van een complexe berekening waarin onder meer rekening moet worden gehouden met de inkomens van beide ouders. Het nader onderzoek hiernaar zal een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partijen derhalve niet-ontvankelijk verklaren in de door hen gevorderde materiële schade. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Aanvullende vordering benadeelde partij [benadeelde partij03]
Namens de benadeelde partij [benadeelde partij03] is tijdens de terechtzitting een aanvullende vordering tot materiële schadevergoeding ingediend. Het strafrechtelijk onderzoek naar de verdachten heeft meer dan een jaar geduurd. De eerste pro formabehandeling van de zaken was reeds in september 2022. De rechtbank heeft de raadsman van de benadeelde partijen verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen uiterlijk twee weken voorafgaand aan de behandeling van de zaken in te dienen, zodat zij de ruimte had zich goed in te lezen. Namens alle benadeelde partijen zijn, zij het na het verstrijken van de door de rechtbank verzochte datum, vorderingen ingediend met omvangrijke en uitgebreide toelichtingen. De hierop nog aanvullende vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij03] is nog later, tijdens de zitting, ingediend. Noch de rechtbank, noch de verdediging heeft deze zo zorgvuldig kunnen beoordelen als van tevoren aangegeven was nodig te zijn. Alles overwegende zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in deze aanvullende vordering.
Benadeelde partij onder nummer [nummer01]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij onder nummer [nummer01] door het onder parketnummer 10/294812-22 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het nummer dat aan de verdachte wordt toebedeeld bij de aangifte komt overeen met het nummer dat op de vordering tot schadevergoeding is vermeld. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal derhalve geheel worden toegewezen.
8.3.2.
Shockschade
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad [1] volgt dat shockschade voor vergoeding in aanmerking komt als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe of latere (onverhoedse) confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok moet geestelijk letsel zijn voortgevloeid. Dat kan zich met name voordoen als er sprake is van een nauwe (affectieve) band met diegene die door het strafbare feit om het leven is gekomen of gewond is geraakt. Het bestaan van dat geestelijk letsel moet in rechte op basis van objectieve gegevens worden vastgesteld. Dit kan op grond van een waarneming door een psychiater dat sprake is van geestelijk letsel (in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld), maar ook, zo blijkt uit een arrest van 28 juni 2022 [2] , op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige, zoals een psycholoog of huisarts.
Voorop staat dat er geen discussie kan zijn over het leed en verdriet dat de nabestaanden van het slachtoffer is aangedaan, zoals ook ter zitting op indringende wijze door moeder ( [benadeelde partij01] ) en partner ( [benadeelde partij02] ) is verwoord. Aan de hiervoor weergegeven eisen gesteld aan een vergoeding voor shockschade is echter niet voldaan.
Door de benadeelde partijen is gesteld dat zij geestelijk letsel hebben opgelopen als gevolg van de confrontatie met het lichaam van het slachtoffer op de plaats delict. Dat sprake is geweest van een dergelijke (directe) confrontatie blijkt echter niet uit het dossier en evenmin uit de door de benadeelde partijen overgelegde stukken. Agenten ter plaatse hebben geverbaliseerd dat [benadeelde partij01] en [benadeelde partij05] door de politie zijn tegengehouden op het moment dat zij naar het slachtoffer toe wilden.
De verdediging heeft de aanspraak op shockschade uitdrukkelijk betwist en verzocht de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. Nader onderzoek naar de gronden voor shockschade zal een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partijen derhalve niet-ontvankelijk verklaren in de door hen gevorderde shockschade. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.3.3.
Aantasting van de persoon op andere wijze
Namens de benadeelde partijen [benadeelde partij03] en [benadeelde partij04] is immateriële schade gevorderd voor de aantasting van de persoon op andere wijze, namelijk door het wegvallen van hun vaderfiguur. De verdediging heeft hier uitvoerig verweer op gevoerd. Naar oordeel van de rechtbank is dit een complexe vraag die op basis van deze stand van zaken niet eenduidig binnen dit strafproces kan worden beantwoord. Het op adequate wijze vaststellen van deze immateriële schade zal een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partijen derhalve niet-ontvankelijk verklaren in de door hen gevorderde immateriële schade. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.3.4.
Affectieschade
Het bewezen verklaarde feit is gepleegd na 1 januari 2019, de datum waarop de wetgeving met betrekking tot affectieschade in werking is getreden. Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf en het slachtoffer is als gevolg daarvan overleden.
De benadeelde partij [benadeelde partij01] is de ouder (moeder) van de overledene. Op grond van artikel 6:108 lid 3 en lid 4 onder c BW komt zij in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De benadeelde partijen [benadeelde partij03] en [benadeelde partij04] zijn de kinderen van de overledene. De rechtbank is van oordeel dat in het kader van deze procedure voldoende aannemelijk is geworden dat ook laatstgenoemde de biologische zoon van het slachtoffer is. Op grond van artikel 6:108 lid 3 en lid 4 onder d BW komen zij in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. Het gedeelte van vorderingen van de benadeelde partijen dat ziet op affectieschade is voldoende onderbouwd. Op grond van artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade heeft de benadeelde partij [benadeelde partij01] recht op € 17.500,-, vastgesteld voor ouders van een niet thuiswonend kind, en hebben de benadeelde partijen [benadeelde partij03] en [benadeelde partij04] ieder recht op € 20.000,-, vastgesteld voor minderjarige kinderen.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij [benadeelde partij02] geen levensgezel was van het slachtoffer. De benadeelde partij en het slachtoffer voerden geen gezamenlijke huishouding. De benadeelde partij kan daarom geen beroep doen op artikel 6:108 lid 3 en 4 onder b BW. Echter, op grond van artikel 6:108 lid 3 en lid 4 onder g BW komt de benadeelde partij in aanmerking voor vergoeding van de affectieschade. In de memorie van toelichting bij het besluit tot wijziging van het BW [3] wordt als voorbeeld van een nauwe persoonlijke betrekking als bedoeld in artikel 6:108 lid 4 onder g BW genoemd een langdurige, hechte LAT-relatie. De benadeelde partij en het slachtoffer hadden sinds 2018 een relatie en hebben samen twee kinderen. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt voorts dat het slachtoffer op structurele basis geld naar haar overmaakte en dat hij wordt vermeld op de geboortekaartjes van de kinderen. Ondanks de uitvoerige betwisting door de verdediging is de rechtbank op voornoemde gronden van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde affectieschade voor toewijzing in aanmerking komt. Op grond van artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade heeft de benadeelde partij recht op € 17.500,-, vastgesteld voor overige nauwe persoonlijke relaties.
8.3.5.
Nader te onderbouwen schade
De benadeelde partijen hebben voor een eventuele hoger beroepsprocedure een vergoeding gevorderd voor nader te onderbouwen schade. Dit is, zo blijkt uit de toelichting bij de vorderingen, eventuele toekomstige schade. De rechtbank zal ten aanzien van alle benadeelde partijen deze gevorderde schade afwijzen wegens het ontbreken van een juridische grondslag voor deze schadeposten.
8.3.6.
Hoofdelijke veroordeling, wettelijke rente en proceskosten
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan de schadevergoedingen zullen worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partijen betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 22 mei 2022.
Nu de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij05] deels zal worden afgewezen en voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, die tot op heden worden begroot op nihil.
Nu de vordering van de overige benadeelde partijen (gedeeltelijk) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij01] een schadevergoeding betalen van € 18.661,54, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij02] een schadevergoeding betalen van € 18.074,16, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij03] een schadevergoeding betalen van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij04] een schadevergoeding betalen van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij onder nummer [nummer01] een schadevergoeding betalen van € 10.550,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
Over een deel van de door de benadeelde partij [benadeelde partij05] gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen. Het gedeelte van de vordering dat ziet op de huur van de garagebox, de huurpenningen en de nader te onderbouwen schade wordt afgewezen. Uit dit vonnis vloeit voor de verdachte dan ook geen betalingsverplichting voort ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij05] .

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 57, 141 en 289 Sr.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10/132318-22 impliciet primair ten laste gelegde feit en het onder parketnummer 10/294800-22 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo, dat als en voorzover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [benadeelde partij01], te betalen een bedrag van
€ 18.661,54 (zegge: achttienduizendzeshonderdeenen-zestig euro en vierenvijftig eurocent), bestaande uit € 1.161,54 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op nader te onderbouwen kosten en verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij01]te betalen
€ 18.661,54 (hoofdsom, zegge: achttienduizendzeshonderdeenenzestig euro en vierenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 18.661,54 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
128 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo, dat als en voorzover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [benadeelde partij02], te betalen een bedrag van
€ 18.074,16 (zegge: achttienduizendvierenzeventig euro en zestien eurocent), bestaande uit € 574,16 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op nader te onderbouwen kosten en verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij02]te betalen
€ 18.074,16 (hoofdsom, zegge: achttienduizendvierenzeventig euro en zestien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 18.661,54 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
125 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo, dat als en voorzover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [benadeelde partij03], te betalen een bedrag van
€ 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op nader te onderbouwen kosten en verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij03]te betalen
€ 20.000,-(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
135 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo, dat en voorzover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [benadeelde partij04], te betalen een bedrag van
€ 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het gedeelte van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op nader te onderbouwen kosten en verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij04]te betalen
€ 20.000,-(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
135 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, zo, dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij onder nummer [nummer01], te betalen een bedrag van
€ 10.550,- (zegge: tienduizend-vijfhonderdenvijftig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
de benadeelde partij onder nummer [nummer01]te betalen
€ 10.550,- (hoofdsom, zegge: tienduizendvijfhonderdenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 10.550,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
87 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af het gedeelte van de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij05]dat ziet op huur van de garagebox, de huurpenningen en de nader te onderbouwen schade, en verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij05] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. C.H. van Breevoort-de Bruin en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt onder parketnummer 10/132318-22 ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 mei 2022 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer01] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of meerdere kogel(s) in en/of door en/of in de richting van het hoofd en/of nek en/of rug en/of lichaam van die [slachtoffer01] te schieten/af te vuren;
subsidiair:
[medeverdachte01] en/of één of meer (andere) onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 22 mei 2022 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachte rade [slachtoffer01] van het leven heeft/hebben beroofd, door met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of meerdere kogel(s) in en/of door en/of in de richting van het hoofd en/of nek en/of rug en/of lichaam van die [slachtoffer01] te schieten/af te vuren,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 mei 2022 tot en met 22 mei 2022 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door onder meer een (gestolen) scooter te regelen en/of vinden en/of (vervolgens) die scooter gereed te (laten) zetten zodat hij, verdachte, de vlucht van die [medeverdachte01] en/of één of meer (andere) onbekend gebleven perso(o)n(en) mogelijk heeft gemaakt en/of de gebruikte vluchtauto te besturen.
Aan de verdachte wordt onder parketnummer 10/294800-22 ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 mei 2022 te Rotterdam
openlijk, te weten op de Feijenoordkade, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een personenauto, merk BMW, door de inhoud van een jerrycan in voornoemde personenauto te legen en/of een met vuur aangestoken fakkel in voornoemde personenauto te gooien, in elk geval door voornoemde personenauto in brand te steken;
subsidiair:
hij op of omstreeks 22 mei 2022 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, merk BMW, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan aangever onder nummer [nummer01] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Voetnoten

1.Onder meer ECLI:NL:HR:2023:485.