ECLI:NL:RBROT:2023:6821

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
ROT 22/5706
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer na vermoedelijke rij-ongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) beoordeeld. Eiser had deze maatregel opgelegd gekregen na een incident op 3 juli 2022, waarbij hij onder invloed van alcohol een auto bestuurde. De politie had een alcoholgehalte van 555 µg/l gemeten, wat leidde tot de maatregel. Eiser betwistte de juistheid van de metingen en stelde dat hij geen alcohol had gedronken voordat hij ging rijden. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de EMA heeft opgelegd, omdat het vermoeden van rij-ongeschiktheid voldoende was op basis van de beschikbare feiten en omstandigheden. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door de politie aangeleverde informatie onjuist is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de opgelegde maatregel in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5706

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en
De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: drs. M.M. van Dongen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een aan hem opgelegde Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA).
Verweerder heeft eiser deze maatregel opgelegd met het primaire besluit van 6 juli 2022. Met het bestreden besluit van 25 oktober 2022, op het bezwaar van eiser, is verweerder bij dat besluit gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Op 5 juli 2023 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 3 juli 2022 heeft de politie-eenheid Rotterdam een melding rijvaardigheid en geschiktheid gemaakt bij verweerder, omdat eiser onder invloed een personenauto zou hebben bestuurd. Daarbij heeft de politie een hoeveelheid alcohol gemeten van 555 µg/l [1] (1,277 ‰). Omdat dit meer dan 435 µg/l (1 ‰), en minder dan 785 µg/l (1,8 ‰) is, heeft verweerder met het primaire besluit aan eiser een EMA opgelegd. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door de politie aangeleverde informatie onjuist is.

Het beroep van eiser

2. In beroep voert eiser aan dat hij in de nacht van 2 op 3 juli 2022 betrokken is geweest bij een eenzijdige aanrijding. Daarbij reed eiser tegen een verhoogde stoeprand aan, raakte eisers auto aan de onderkant beschadigd en activeerden de airbags. Eiser heeft de auto vervolgens op een parkeerhaven geplaatst en heeft de nacht in de auto doorgebracht, waarbij hij rond 23:00 uur bier heeft gedronken dat zich in de auto bevond. In de vroege ochtend is eiser meegenomen naar het politiebureau waar hij een alcoholtest heeft ondergaan.
Eiser betoogt dat hij geen alcohol heeft gedronken voordat hij in de auto is gestapt en is gaan rijden. Eiser betwist verder niet dat hij op 3 juli 2022 om 07:36 uur is gevorderd om mee te werken aan het ademonderzoek. Verweerder dient aannemelijk te maken dat eiser een motorvoertuig heeft bestuurd terwijl zijn bloedalcoholgehalte te hoog was. [2] Verweerder heeft dit nagelaten.
Eiser betoogt verder dat hij zich niet uit de voeten heeft gemaakt na de aanrijding. De in het bestreden besluit gemaakte verwijzing naar rechtspraak [3] gaat niet op, omdat in de betreffende zaak sprake was van een objectieve aanleiding om aan te nemen dat de betrokkene (ook) tijdens het besturen van een motorvoertuig onder invloed van alcohol verkeerde. In eisers geval is verder evenmin sprake van inconsistente verklaringen, waardoor ook een andere door verweerder gemaakte verwijzing naar rechtspraak [4] niet opgaat. Eiser voert verder aan dat zijn verklaring over de feiten en omstandigheden helder zijn. Eiser was niet onder invloed van alcohol ten tijde van het besturen van zijn auto.

Beoordeling door de rechtbank

3. Het is niet in geschil dat bij eiser op 3 juli 2022, omstreeks 07:36 uur, een ademtest is afgenomen en dat het resultaat daarvan 555 µg/l (1,277 ‰) was. De rechtbank moet beoordelen of verweerder aan eiser een EMA mocht opleggen, omdat bij eiser sprake was van een vermoeden van rij-ongeschiktheid, mede vanwege een gemeten hoeveelheid alcohol tussen de 435 en 785 µg/l. De voor het beroep relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. [5] Dat geldt ook voor de rechter, tenzij tegenbewijs overtuigt tot afwijking van dit uitgangspunt. Eiser heeft ter zitting aangegeven de inhoud van het proces-verbaal niet te bestrijden, maar slechts de conclusies die op basis daarvan zijn getrokken. De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van het verhoor door de politie blijkt dat eiser heeft bevestigd een voertuig te hebben bestuurd terwijl hij alcohol, drugs en/of medicijnen had gebruikt. Eisers betoog, dat hij niet voorafgaand aan het besturen van de auto (en pas na de aanrijding) onder invloed was, kan niet slagen, nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het proces-verbaal op dit punt niet klopt.
5. De rechtbank overweegt verder dat voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid een vermoeden (van ongeschiktheid) voldoende is. Verweerder heeft aan dit vermoeden de feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd zoals die zijn opgenomen in de processen-verbaal van 3 juli 2022. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat eiser vanaf de Carnisserbaan in Barendrecht over de rotonde bij de Zuidersingel is gereden (in de richting van de Zuidersingel). Verbalisanten troffen op zondagochtend 3 juli 2022 een mogelijk verwarde man aan in een personenauto ter hoogte van de Reling in Barendrecht (kenteken [kentekennummer] ). De personenauto had rondom schade en de airbags waren geactiveerd. Verbalisanten troffen een persoon (eiser) aan die mogelijk onder invloed was van alcohol. Verbalisanten hebben verder een oliespoor aangetroffen die van de auto liep tot de rotonde aan de Carnisserbaan. Verbalisanten troffen verder diverse auto-onderdelen aan in de groenstrook van de rotonde, waaronder een kentekenplaat ( [kentekennummer] ) die ontbrak op het aangetroffen voertuig. Tijdens het onderzoek ter plaatse zagen verbalisanten aan de sporen (op het wegdek en op de rotonde) dat de bestuurder van het betrokken voertuig in de richting van de rotonde is gereden uit de richting van de Middeldijk. Ter hoogte van de rotonde is de bestuurder rechtdoor gereden en is door het groen de bosschage in gereden.
Uit het proces-verbaal van het verhoor blijkt verder dat eiser heeft bevestigd een voertuig te hebben bestuurd terwijl hij alcohol, drugs en/of medicijnen had gebruikt. Op de vraag of eiser vond dat hij in staat was om een voertuig te besturen, antwoordde eiser “
Deels wel maar toen ik de rotonde rechtdoor nam niet”.
Eisers stellingen dat hij geen alcohol heeft gedronken voordat hij in de auto stapte en dat de ademtest pas 7,5 uur na de aanrijding (de ochtend erna) is afgenomen, slagen niet om het vermoeden van rij-ongeschiktheid te weerleggen. Anders dan eiser veronderstelt, hoeft het vermoeden van rij-ongeschiktheid niet te zijn geconstateerd tijdens het besturen van een voertuig. Artikel 130, eerste, lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) vereist dat namelijk niet. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder terecht heeft besloten tot het opleggen van een EMA.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
1 augustus 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 8
(…)
2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.
(…)
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
(…)
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
(…)

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Artikel 11

1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel alcohol en verkeer indien:
a. bij betrokkene een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 435 µg/l, respectievelijk 1,0‰, maar lager is dan 785 µg/l, respectievelijk 1,8‰, of indien betrokkene heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede of derde lid, van de wet;
(…)

Voetnoten

1.microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
2.Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank van 11 maart 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:2211.
5.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2017:1991.